Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD6538

Datum uitspraak2008-07-03
Datum gepubliceerd2008-07-08
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Amsterdam
Zaaknummers106.011.706/01 NOT
Statusgepubliceerd
SectorNotariskamer


Indicatie

Het hof is van oordeel dat de kandidaat-notaris klaagster tijdens het gesprek op 22 februari 2005 een onjuist en onvolledig advies heeft gegeven. Ook als de stelling van de kandidaat-notaris juist is dat tijdens die bespreking de opeisbaarheid van de rente niet ter sprake is gekomen, laat dit onverlet dat het juist op de weg van de kandidaat-notaris lag dit onderwerp ter sprake te brengen, mede gelet op de moeizame verhouding met de stiefkinderen. De kandidaat-notaris had zich moeten realiseren dat de opeisbaarheid van rente een ongebruikelijke bepaling is. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep bleek ook dat het standaard "ouderlijkeboedelverdelingstestament" van het kantoor uitgaat van een niet opeisbare rente. Ook al zou klaagster niet zelf de rentebepaling aan de orde hebben gesteld dan nog mag van een adviserende kandidaat-notaris verwacht worden dat zij bij haar advisering het testament in zijn geheel beziet. Dit klachtonderdeel is dan ook gegrond.


Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM TWEEDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER Beslissing van 3 juli 2008 in de zaak onder nummer 106.011.706/01 NOT van: [naam] wonende te [plaats], APPELLANTE, gemachtigde: mr. L.J.H. Kortz, t e g e n, MR.[naam], kandidaat-notaris te [plaats], MR. [naam], notaris te [plaats], GEÏNTIMEERDEN, gemachtigde: mr. B.E.J.M. Tomlow. 1. Het geding in hoger beroep 1.1. Van de zijde van appellante, verder te noemen klaagster, is bij een op 1 november 2007 ter griffie van het hof ingekomen verzoekschrift – met bijlagen - tijdig hoger beroep ingesteld tegen de aan deze beslissing gehechte beslissing van de kamer van toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen te Utrecht, verder te noemen de kamer, van 4 oktober 2007, waarbij van klaagsters klacht tegen geïntimeerden, hierna te noemen kandidaat-notaris en de notaris, het onderdeel dat ziet op het niet toezenden van een conceptbrief gegrond is verklaard, zonder oplegging van een maatregel aan de kandidaat-notaris, en de overige klachtonderdelen ongegrond zijn verklaard. 1.2. Van de zijde van de kandidaat-notaris en de notaris is op 28 november 2007 een verweerschrift – met één bijlage - ter griffie van het hof ingekomen. 1.3. De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 22 mei 2008. Klaagster en haar gemachtigde zijn verschenen, alsmede de notaris en de kandidaat-notaris vergezeld van hun gemachtigde. Behoudens de notaris hebben allen het woord gevoerd. De gemachtigde van klaagster aan de hand van een pleitnotitie. 2. De stukken van het geding Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken. 3. De feiten Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de kamer geen bezwaar gemaakt, zodat het hof ook van die feiten uitgaat. 4. Het standpunt van klaagster 4.1. Klaagster verwijt de kandidaat-notaris dat zij haar ten aanzien van de uitleg van het testament van haar overleden echtgenoot een onjuist en onvolledig advies heeft gegeven. In dat verband heeft klaagster naar voren gebracht dat het voor haar van essentieel belang is geweest om te weten of de rente over de erfdelen pas opeisbaar zou worden na het overlijden van klaagster en dat het geenszins de bedoeling van haar echtgenoot is geweest dat klaagster – als langstlevende – bij leven de rente zou dienen te betalen. Die vraag is dan ook aan de kandidaat-notaris voorgelegd tijdens het gesprek op 22 februari 2005. 4.2. Voorst wordt de kandidaat-notaris verweten dat zij zich ten tijde van het gesprek van 22 februari 2005 zich niet als kandidaat-notaris heeft voorgesteld aan klaagster en haar echtgenoot. Ook in het verloop van het gesprek heeft de kandidaat-notaris niet vermeld dat zij niet de hoedanigheid heeft van notaris. In dat gesprek trad zij op als de waarnemer van de notaris terwijl zij waarschijnlijk niet voldeed aan de vereisten zoals gesteld in artikel 29 van de Wet op het notarisambt, verder: Wna. 4.3. Ook verwijt klaagster de kandidaat-notaris dat zij - zonder overleg met klaagster en zonder haar op voorhand een concept toe te sturen, hetgeen klaagster wel was toegezegd - de brief van 1 juni 2006 naar de kinderen uit het eerste huwelijk van haar echtgenoot – verder te noemen: de stiefkinderen - heeft gestuurd. De inhoud van de brief verschilde wezenlijk met hetgeen klaagster met de kandidaat-notaris had besproken en was juridisch niet onderbouwd. 4.4. Klaagster verwijt de notaris dat hij pas op 25 augustus 2006 gevolg heeft gegeven aan het verzoek van klaagster om de eerder genoemde stiefkinderen een brief te sturen waarin de brief van de kandidaat-notaris van 1 juni 2006 wordt herroepen. Het concept van deze brief heeft klaagster tot tweemaal toe moeten corrigeren. 4.5. Tevens wordt de notaris verweten dat hij zijn werkzaamheden heeft beëindigd hoewel de boedel nog niet was afgewikkeld en de notaris op de hoogte was van de verstoorde verhoudingen met de stiefkinderen. De notaris heeft niets gedaan om verdere onduidelijkheden en conflicten te voorkomen. Klaagster is dan ook van mening dat de notaris te kort geschoten is in de van de begeleiding van de kandidaat-notaris. Klaagster stelt dat zij hierdoor aanzienlijke schade heeft geleden. 5. Het standpunt van de kandidaat-notaris en van de notaris 5.1. De kandidaat-notaris en de notaris hebben de stellingen van klaagster gedeeltelijk betwist en zij verweren zich als volgt. 5.2. De kandidaat-notaris heeft naar voren gebracht dat tijdens de bespreking van 22 februari 2005 alleen een vraag is gesteld naar de opeisbaarheid van de erfdelen en de hoogte van de rente. Noch de opeisbaarheid van de rente noch de huwelijkse voorwaarden zijn aan de orde geweest. De kandidaat-notaris verwijst in dat verband naar de brief van 20 maart 2006 waarin klaagster zelf aangeeft dat de consequenties van de uitvoering van het bestaande testament niet aan bod zijn gekomen. 5.3. Naar aanleiding van het klachtonderdeel inzake de bevoegdheid tot waarneming voor de notaris heeft de kandidaat-notaris aangevoerd dat waarneming niet aan de orde was. Zij heeft slechts een advies uitgebracht. Op het briefpapier en het bord dat buiten aan het kantoor is bevestigd staan alleen de namen vermeld van de notaris en oud-notaris mr. [naam]. Hieruit kon klaagster opmaken dat de kandidaat-notaris niet de kwaliteit van notaris had. 5.4. De kandidaat-notaris heeft voorts betoogd dat zij klaagster niet heeft toegezegd dat zij de stiefkinderen een brief zou sturen met de mededeling dat de rente eerst op eisbaar zou zijn na het overlijden van klaagster. Ook bij herlezing van het testament zou de kandidaat-notaris dat standpunt niet kunnen innemen. De kandidaat-notaris heeft niet betwist dat zij heeft nagelaten de brief van 1 juni 2006 eerst in concept naar klaagster toe te sturen. 5.5. De notaris heeft in antwoord op de klacht over het te lang uitblijven van een brief waarin de brief van 1 juni 2006 werd herroepen, naar voren gebracht dat met klaagster was afgesproken dat hij met het schrijven van de brief aan de stiefkinderen zou wachten tot hij van de Nationale Nederlanden gegevens zou hebben gekregen die nodig waren in verband met de nadere opgave van het erfdeel van de stiefkinderen. Die gegevens waren van belang voor een eventuele herziening van het erfdeel nu klaagster tijdens de bespreking van 6 juni 2006 de notaris had geïnformeerd dat zij wellicht nog een vordering op de nalatenschap zou hebben. 5.6. In verband met het verwijt van klaagster dat hij het dossier te snel zou hebben gesloten terwijl de nalatenschap nog niet was afgewikkeld heeft de notaris erop gewezen dat er een impasse was ontstaan doordat klaagster al zijn voorstellen om de gerezen problemen op te lossen van de hand had gewezen en de stiefkinderen daardoor niet meer bereid waren af te zien van de voldoening van de halfjaarlijkse rentebetaling. 6. De beoordeling 6.1. Het hof is van oordeel dat de kandidaat-notaris klaagster tijdens het gesprek op 22 februari 2005 een onjuist en onvolledig advies heeft gegeven. Ook als de stelling van de kandidaat-notaris juist is dat tijdens die bespreking de opeisbaarheid van de rente niet ter sprake is gekomen, laat dit onverlet dat het juist op de weg van de kandidaat-notaris lag dit onderwerp ter sprake te brengen, mede gelet op de moeizame verhouding met de stiefkinderen. De kandidaat-notaris had zich moeten realiseren dat de opeisbaarheid van rente een ongebruikelijke bepaling is. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep bleek ook dat het standaard "ouderlijkeboedelverdelingstestament" van het kantoor uitgaat van een niet opeisbare rente. Ook al zou klaagster niet zelf de rentebepaling aan de orde hebben gesteld dan nog mag van een adviserende kandidaat-notaris verwacht worden dat zij bij haar advisering het testament in zijn geheel beziet. Dit klachtonderdeel is dan ook gegrond. 6.2. Dat geldt evenwel niet voor de klacht over de vermeende onbevoegdheid van de kandidaat-notaris. Gesteld noch gebleken is dat klaagster en/of haar echtgenoot naar de kwaliteit van de kandidaat-notaris hebben/heeft gevraagd. Voorts valt het advies van de kandidaat-notaris niet te begrijpen onder de waarneming zoals bedoeld in de Wna. Dit klachtonderdeel is ongegrond. 6.3. Het hof is van oordeel dat klaagster niet aannemelijk heeft kunnen maken dat de kandidaat-notaris heeft toegezegd de stiefkinderen te zullen schrijven dat de rente eerst na het overlijden van klaagster opeisbaar is. Dit klachtonderdeel is ongegrond. De kandidaat-notaris heeft niet betwist dat zij haar toezegging een concept van de brief naar klaagster te sturen niet is nagekomen. Het hof is van oordeel dat het in in verband met de tegenstrijdige belangen en de verstoorde verhoudingen, ook zonder toezegging voor de hand lag om een concept van de brief aan klaagster te sturen en de brief eerst na goedkeuring van de inhoud daarvan door klaagster aan de stiefkinderen te sturen. Dit geldt temeer nu het de kandidaat-notaris uit de brief van klaagster van 26 mei 2006 duidelijk kon zijn dat klaagster een brief met een inhoud als die van 1 juni 2006, niet wenste. Nu de kandidaat-notaris desalniettemin geen concept aan klaagster heeft gezonden, acht het hof dit klachtonderdeel gegrond. 6.4. Ten aanzien van het klachtonderdeel betreffende de lange duur van het herroepen van de brief van 1 juni 2006 door de notaris, is het hof van oordeel dat klaagster onweersproken heeft gelaten de stelling van de notaris dat hij heeft gewacht met het verzenden van de brief in afwachting van nadere gegevens van Nationale Nederlanden met betrekking tot de omvang van de erfdelen van de stiefkinderen. Dit klachtonderdeel is ongegrond. 6.5. Het hof is ten slotte van oordeel dat het klachtonderdeel betreffende de onvoldoende snelheid en de onvoldoende zorg die de notaris heeft betracht ten aanzien van de behandeling van deze zaak doel treft. Tijdens het gesprek van 6 juni 2006 moest het de notaris voldoende duidelijk zijn geworden dat de kandidaat-notaris in haar advies jegens klaagster onjuist heeft gehandeld. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep en uit de stukken is gebleken dat de kandidaat-notaris nog niet over de vereiste kennis beschikte om zelfstandig een dergelijk advies te geven. Het hof concludeert hieruit dat de notaris in gebreke is gebleven zijn kandidaat-notaris voldoende te begeleiden. Dit valt hem te verwijten. 6.6. Het hof is van oordeel dat de handelwijze van zowel de kandidaat-notaris als de notaris dermate laakbaar is dat een maatregel passend en geboden is. Het hof legt aan beiden de maatregel van waarschuwing op. Nu het hof tot een andere beslissing dan de kamer is gekomen kan die beslissing van de kamer niet in stand blijven. 6.7. Het hof zal de wederzijdse verzoeken tot veroordeling in de kosten van de procedure passeren omdat de Wna hierin niet voorziet. 6.8. Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht kan als in het voorgaande reeds behandeld dan wel als in deze procedure niet ter zake dienend, buiten beschouwing blijven. 6.9. Het hiervoor overwogene leidt tot de volgende beslissing. 7. De beslissing Het hof: - vernietigt de beslissing van de kamer van 4 oktober 2007, en, opnieuw rechtdoende: - verklaart de klachtonderdelen zoals genoemd onder 6.1., 6.3. ten aanzien van het niet in concept versturen van de brief en 6.5. gegrond; - legt aan de kandidaat-notaris en aan de notaris de maatregel van waarschuwing op; - verklaart de klacht voor het overige ongegrond. Deze beslissing is gegeven door mrs. A.D.R.M. Boumans, J.W.C. Rang en P.C. Boodt op 3 juli 2008 en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer. KAMER VAN TOEZICHT OVER DE NOTARISSEN EN KANDIDAAT-NOTARISSEN IN HET ARRONDISSEMENT UTRECHT BESLISSING van de Kamer van Toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen in het arrondissement Utrecht op de klacht van: [naam], wonende te [plaats], klaagster, gemachtigde: mr. L.J.H. Kortz, advocaat en procureur te Utrecht, -t e g e n- 1. mr. [naam], kandidaat- notaris te [plaats], en 2. mr. [naam] notaris te [plaats], beklaagden, gemachtigde: mr. B.J.E.M. Tomlow, advocaat en procureur te Utrecht. De procedure Bij brief van 16 januari 2007 heeft klaagster zich tot deze Kamer gewend met enige klachten over de beklaagden. Mr. [naam] heeft bij brief van 14 maart 2007 verweer gevoerd. Nadien heeft de gemachtigde van klaagster nog enige stukken in het geding gebracht. De klacht is op 23 augustus 2007 mondeling behandeld. Bij die gelegenheid zijn verschenen: - klaagster, vergezeld van haar gemachtigde voornoemd, en - de beklaagden, vergezeld van hun gemachtigde voornoemd. Klaagster heeft haar klachten bij monde van haar gemachtigde toegelicht mede aan de hand van een op schrift gestelde toelichting. Klaagster heeft ook zelf enige inlichtingen verschaft. De beklaagden hebben op hun beurt bij monde van hun gemachtigde hun standpunt toegelicht, mede aan de hand van overgelegde pleitaantekeningen. Ook de beklaagden zelf hebben enige inlichtingen verschaft. De Kamer heeft na voortgezet debat de uitspraak bepaald op 4 oktober 2007. De feiten a. Klaagster en haar echtgenoot, drs. [naam], hebben in februari 2005 een afspraak gemaakt met het kantoor van de notaris voor een gesprek dat op 22 februari 2005 is gehouden. Alstoen zijn zij ontvangen en te woord gestaan door de kandidaat-notaris. Bij die gelegenheid hebben zij in verband met het toen ingevoerde nieuwe erfrecht enige vragen gesteld over het op 1 april 1975 voor notaris Smid te Waardenburg verleden testament van de heer [naam]. b. In dat testament is -onder andere- de volgende bepaling opgenomen: “ 3. bovendien heeft mijn genoemde aanstaande echtgenote de verplichting om wegens overbedeling aan ieder van mijn andere erfgenamen zijn of haar netto-erfdeel in geld schuldig te erkennen, tegen een rente van zes procent per jaar, halfjaarlijks bij achterafbetaling te voldoen, te allen tijde geheel of bij gedeelten aflosbaar en opeisbaar bij overlijden of hertrouwen van mijn genoemde echtgenote, bij haar faillissement, bij haar aanvrage om surseance van betaling of bij executoriale inbeslagneming van haar roerende en/of onroerende zaken of een deel daarvan.” c. Op 28 april 2005 is de heer [naam] overleden. Klaagster heeft het kantoor van de notaris benaderd met het verzoek een verklaring van erfrecht op te stellen en de successie-aangifte te verzorgen. d. Naar aanleiding van de aanspraak van de kinderen uit het eerste huwelijk van de heer [naam] op uitbetaling van de rente als bedoeld in de hiervoor onder 2. sub b. aangehaalde testamentaire bepaling, heeft klaagster op 16 maart 2006 een gesprek gehad met de kandidaat-notaris. Ook de aan het kantoor van de notaris verbonden mr. [naam] was bij een deel van dat gesprek aanwezig. e. Bij brief van 1 juni 2006 aan de kinderen uit het eerste huwelijk van de heer [naam] heeft de kandidaat-notaris om met betrekking tot vorenbedoelde rente uitstel van betaling verzocht. Op 6 juni daarop volgend heeft klaagster gesproken met de notaris. Bij dat gesprek was ook mr. [naam] aanwezig. f. Bij brief van 25 augustus 2006 heeft mr. [naam] de kinderen uit het eerste huwelijk van de heer [naam] -onder andere- geschreven dat de inhoud van d brief van 1 juni 2006 niet juist is. g. In een gesprek op 11 september 2006 heeft de notaris klaagster meegedeeld dat hij zijn dienstverlening beëindigde. De klacht en de beoordeling daarvan 3.1 Klaagster heeft de volgende klachten geformuleerd: a. De kandidaat-notaris heeft op 22 februari 2005 een onjuist en onvolledig advies gegeven bij de toetsing van het testament van drs. [naam]; b. De kandidaat-notaris heeft zich niet als zodanig voorgesteld en evenmin in de loop van het gesprek van 22 februari 2005 aangegeven dat zij geen notaris, maar kandidaat- notaris is. In dat gesprek trad zij op als waarnemer van de notaris terwijl zij (waarschijnlijk) niet voldeed aan de vereisten als gesteld in artikel 29 van de Wet op het notarisambt; c. De kandidaat-notaris heeft, zonder overleg met klaagster en zonder haar tevoren een concept toe te sturen zoals was toegezegd, de kinderen van de heer [naam] de brief van 1 juni 2006 gestuurd met een andere inhoud dan was afgesproken; d. Eerst op 25 augustus 2006, en nadat klaagster tot tweemaal toe concepten op wezenlijke punten heeft moeten corrigeren, heeft de notaris gevolg gegeven aan zijn toezegging de kinderen van de heer [naam] een brief te sturen waarin hij de brief van 1 juni 2006 van de kandidaat-notaris herroept; e. De notaris heeft zijn werkzaamheden beëindigd terwijl de boedel nog niet was afgewikkeld. Klaagster zegt zich door toedoen van de notaris voor een aanzienlijke schade gesteld te zien. De Kamer overweegt hieromtrent als volgt: M.b.t. de klacht onder 3.1 sub a. 3.2 Klaagster heeft gesteld dat zij en haar echtgenoot op 22 februari 2005 een afspraak hadden gemaakt om het testament van drs. [naam] te doen toetsen. In dat gesprek hebben zij, naar haar zeggen, de volgende vragen aan de kandidaat-notaris gesteld: - is de in punt II. sub 3. van het testament genoemde rente, overeenkomstig de bedoeling van de testateur, pas opeisbaar na het overlijden van klaagster? - bevat het testament van 1 april 1975 bepalingen die voor meerdere uitleg vatbaar zijn? - geven de huwelijksvoorwaarden, die zijn opgesteld na het passeren van het testament van 1 april 1975, aanleiding het testament aan te passen? In verband met deze vraag had klaagster speciaal de huwelijkse voorwaarden meegenomen. - is het in punt II. sub 3. van het testament genoemde rentepercentage van 6% gebruikelijk? De kandidaat-notaris heeft volgens klaagster in dat gesprek aangegeven dat het desbetreffende testament overeenkomstig de geldende wet- en regelgeving was en geen onduidelijke bepalingen bevatte en daarom geen aanpassing behoefde. Klaagster en de heer [naam] hebben benadrukt dat het niet de bedoeling was dat klaagster als langstlevende reeds bij leven de rente over de erfdelen zou moeten betalen. De kandidaat-notaris heeft op de eerst gestelde en meest belangrijke vraag bevestigd dat klaagster, als langstlevende, niet tijdens haar leven de verschuldigde rente behoefde te betalen, aldus klaagster. 3.3 De kandidaat-notaris heeft verklaard dat zij bij de bespreking op 22 februari 2005 het testament van drs. [naam] heeft doorgelezen. Het testament, ook de rentebepaling in kwestie, was haar duidelijk. Naar de verklaring van de kandidaat-notaris is bij die gelegenheid alleen een vraag gesteld over de opeisbaarheid van de erfdelen en de hoogte van de rentebepaling. De opeisbaarheid van de rente en de huwelijkse voorwaarden zelf zijn volgens haar toen niet besproken of anderszins aan de orde geweest. In dat verband heeft zij gewezen op de brief van 20 maart 2006 van klaagster aan haar, waarin klaagster zelf schrijft dat de consequenties van de uitvoering van het bestaande testament niet aan bod zijn gekomen. De huwelijkse voorwaarden zijn voor het eerst aan de orde geweest bij het verzorgen van de successie-aangifte, zo heeft de kandidaat-notaris verder verklaard. Overigens is het gesprek zodanig kort geweest dat de notaris heeft afgezien van het declareren van de kosten van het consult. 3.4 Gelet op de betwisting door de kandidaat-notaris diende klaagster voldoende bewijs te leveren van haar stelling dat in de bespreking op 22 februari 2005 aan de kandidaat-notaris de vragen zijn gesteld zoals hiervoor in 3.2 geformuleerd. Klaagster is daarin niet geslaagd. Zij staat in haar verklaring alleen en deze wordt niet door andere stukken en/of verklaringen ondersteund. Bovendien vormt de brief van klaagster van 20 maart 2006 aan de kandidaat-notaris een aanwijzing voor het tegendeel. Immers in de op een na laatste alinea van die brief schrijft klaagster: ”Toen wij vorig jaar ons huidig testament hebben laten toetsen op de huidige wet- en regelgeving en de veranderingen in de gezinssamenstelling zijn de consequenties van de uitvoering van het bestaande testament niet aan bod gekomen.” De klacht dient derhalve ongegrond te worden verklaard. M.b.t. de klacht onder 3.1 sub b. 3.5 Naar klaagster heeft verklaard wilden haar echtgenoot en zij een gesprek met de notaris. Op de afgesproken dag werden zij ontvangen door de kandidaat-notaris. Die heeft niet gemeld dat zij kandidaat-notaris was en geen notaris, wat zij wel had behoren te doen. Klaagster is van oordeel dat de kandidaat-notaris onbevoegd was de notaris waar te nemen. 3.6 De kandidaat-notaris heeft hier tegenin gebracht dat van waarneming geen sprake was. Zij heeft alleen geadviseerd. Op het briefpapier en op het bord aan de buitenzijde van het pand van het notariskantoor staan alleen de namen vermeld van de notaris en van oud notaris [naam]. 3.7 De Kamer is van oordeel dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat klaagster en/of haar echtgenoot op enig moment kenbaar hebben/heeft gemaakt uitsluitend met de notaris te willen spreken. Klaagster heeft niet gesteld, en het is ook niet aannemelijk geworden, dat zij naar de kwaliteit van de kandidaat-notaris hebben gevraagd. Evenmin heeft klaagster gesteld of is aannemelijk geworden dat de kandidaat-notaris wist dat klaagster en haar echtgenoot een gesprek met de notaris zelf wilden hebben. De Kamer bevindt de klacht daarom in zoverre ongegrond. Voor wat betreft het gesprek dat de kandidaat-notaris met klaagster en haar echtgenoot heeft gehad over het testament in kwestie en haar advies daaromtrent moet geoordeeld worden dat die werkzaamheid niet behoort tot de wettelijke taak van de notaris en dan ook niet beschouwd kan worden als waarneming van de notaris als bedoeld in de Wet op het notarisambt. Om deze reden oordeelt de Kamer ook dit deel van de klacht ongegrond. M.b.t. de klacht onder 3.1 sub c. 3.8 Met betrekking tot deze klacht heeft klaagster gesteld dat zij, toen de kinderen van de erflater uit diens eerste huwelijk vroegen om uitbetaling van de verschuldigde rente over hun erfdelen, op 16 maart 2006 weer een gesprek heeft gehad met de kandidaat-notaris. Bij dat gesprek is ook mr. [naam] enige tijd aanwezig geweest. Naar klaagster stelt heeft zowel mr. [naam] als de kandidaat-notaris haar verzekerd dat de halfjaarlijkse rente niet voor haar overlijden aan de kinderen behoefde te worden betaald. De kandidaat-notaris heeft toen ook toegezegd dit de kinderen te zullen schrijven. Anders dan zij had toegezegd te zullen doen heeft de kandidaat-notaris op 1 juni 2006 de heer [naam] geschreven dat het voor klaagster momenteel financieel lastig is aan het verzoek om betaling van de rentetermijnen te voldoen. Ook anders dan zij had toegezegd heeft de kandidaat-notaris verzuimd voor de verzending van die brief deze aan klaagster in concept toe te sturen. Bovendien had klaagster, naar zij heeft gesteld, de kandidaat-notaris niet gezegd dat zij niet in staat was de rente te voldoen. 3.9 De kandidaat-notaris heeft betwist dat klaagster zou zijn toegezegd dat zij, de kandidaat notaris, een brief naar de kinderen uit het eerste huwelijk van de erflater zou sturen waarin zou worden meegedeeld dat de rente eerst opeisbaar is na het overlijden van klaagster. Ook bij herlezing van het testament kon dat standpunt niet worden ingenomen, aldus de kandidaat-notaris. Haar restte niet anders dan de wens van klaagster in de vorm van een verzoek aan de kinderen over te brengen. Over de onmacht van klaagster om de rente te voldoen heeft de kandidaat-notaris verklaard dat klaagster al tijdens het gesprek van 16 maart 2006 te kennen heeft gegeven niet in staat te zijn de verschenen rentetermijnen te betalen. Om die reden meende de kandidaat-notaris dat ook op 1 juni 2006 in de brief aan de heer [naam] te kunnen schrijven. 3.10 Gelet op de betwisting van de kandidaat-notaris dat was toegezegd dat zij zou schrijven dat de rente eerst na het overlijden van klaagster opeisbaar is, en nu van die toezegging ook niet is gebleken, moet dit deel van deze klacht ongegrond worden verklaard. De kandidaat-notaris heeft niet betwist dat zij, hoewel zij had toegezegd dat te zullen doen, heeft nagelaten de brief van 1 juni 2006 in concept aan klaagster voor te leggen alvorens die te versturen. Gelet op de aanspraak van de desbetreffende kinderen, de precaire verhouding tussen hen en klaagster en de inhoud van de reactie van de kandidaat-notaris namens klaagster, zou ook zonder de toezegging van de kandidaat-notaris enig vooroverleg over de inhoud van de brief in de rede hebben gelegen. De Kamer oordeelt de klacht in zoverre gegrond. M.b.t. de klacht onder 3.1 sub d. 3.11 Klaagster verwijt de notaris dat hij zo lang heeft gewacht met uitvoering te geven aan zijn toezegging op 6 juni 2006 de stiefkinderen van klaagster een brief te sturen waarin hij de mededeling aan hen in de brief van 1 juni 2006 herroept, en niet nadat zij de notaris een en andermaal daarover had gebeld, zo heeft zij gesteld. 3.12 De notaris heeft hier tegenin gebracht dat met klaagster was afgesproken met het schrijven aan de stiefkinderen te wachten totdat de Nationale Nederlanden gegevens zou hebben verstrekt die nodig waren om een nadere opgave van hun erfdeel te doen. Die gegevens waren nodig aangezien het erfdeel van de kinderen wellicht moest worden herberekend daar klaagster tijdens de bespreking op 6 juni 2006, nadat zij de successie-aangifte had gecontroleerd, de notaris voor het eerst erover informeerde dat zij mogelijk zelf nog een vordering op de nalatenschap had. 3.13 Op grond van deze, door klaagster niet weersproken, verklaring van de notaris voor de tijdsverloop oordeelt de Kamer ook deze klacht ongegrond. M.b.t. de klacht onder 3.1 sub e. 3.14 Naar het gevoelen van klaagster heeft de notaris onvoldoende snelheid en zorg betracht om verdere onduidelijkheden en conflicten tussen klaagster en de stiefkinderen te voorkomen. Zij verwijt de notaris dat hij in een gesprek op 11 september 2006 haar heeft meegedeeld het dossier te sluiten, terwijl de nalatenschap nog lang niet was afgewikkeld. 3.15 De notaris heeft verklaard dat er een impasse was ontstaan. Zo heeft klaagster het voorstel van de stiefkinderen afgewezen om af te zien van directe rentebetalingen en in de plaats daarvan zekerheid voor rentebetalingen te verkrijgen in de vorm van een hypotheekrecht. Ook heeft zij het aanbod van de notaris om de stiefkinderen aan te schrijven over de mogelijkheid van afkoop niet aanvaard. Toen klaagster alle voorstellen had afgewezen waren de stiefkinderen niet meer bereid af te zien van de halfjaarlijkse voldoening van de hun toekomende rentebetalingen. 3.16 Met de notaris is de Kamer van oordeel dat onder de gegeven omstandigheden de notaris niet laakbaar heeft gehandeld door zijn bemoeienis te beëindigen. 3.17 Nu de Kamer de klacht onder 3.1 sub c. gegrond bevindt staat de vraag ter beantwoording of aan de kandidaat-notaris een tuchtmaatregel moet worden opgelegd. De Kamer beantwoordt deze vraag ontkennend. Zij acht het verzuim van de kandidaat-notaris niet zodanig ernstig dat dit een maatregel rechtvaardigt. 4. De beslissing De Kamer van Toezicht: - Verklaart de klachten onder 3.1 sub c. jegens de kandidaat-notaris gegrond voor zover hiervoor onder 3.10 is overwogen; - Bepaalt dat geen tuchtmaatregel wordt opgelegd; - Verklaart de overige klachten jegens de kandidaat-notaris ongegrond. - Verklaart de klachten jegens de notaris ongegrond. Gewezen te Utrecht door mr. H.J. Schepen, wnd. voorzitter, mr. G.H. Beens, mr. B.J.M. Gehlen, mr. H.A.M. Pinckaers en mr. H. Hilberts, leden, bijgestaan door mr. L. Heij, secretaris, en uitgesproken op 4 oktober 2007. De secretaris De wnd. voorzitter Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na de verzenddatum daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam, Civiele Griffie, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam. Aan partijen toegezonden op: 4 oktober 2007.