Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD6665

Datum uitspraak2008-07-08
Datum gepubliceerd2008-07-09
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Alkmaar
Zaaknummers14.705646-07
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verdachte veroordeeld voor rol in nasleep van de schietpartij in Hoorn. Verdachte M.H. kreeg een werkstraf van 120 uren opgelegd voor het in haar woning in Leeuwarden laten verblijven van de door de politie gezochte verdachte


Uitspraak

RECHTBANK ALKMAAR Sector straf Parketnummer : 14.705646-07 (P) Datum uitspraak : 8 juli 2008 TEGENSPRAAK VONNIS van de rechtbank Alkmaar, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak van het OPENBAAR MINISTERIE tegen: [Verdachte] geboren te [geboorteplaats], op [geboortedatum], ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens op het [adres] Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 4 februari 2008, 7 april 2008, 11 april 2008, 10 juni 2008 en 24 juni 2008. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen door de verdachte en mr. W.A. Koers, raadsvrouw van verdachte, naar voren is gebracht. 1. TENLASTELEGGING Aan de verdachte is, nadat een vordering van de officier van justitie strekkende tot wijziging van de tenlastelegging ex artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering ter terechtzitting van 7 april 2008 is toegelaten, ten laste gelegd, dat zij in of omstreeks de periode van 21 februari 2007 tot en met 11 april 2007 (op een of meer verschillende tijdstippen) in de gemeente Leeuwarden opzettelijk een persoon, [medeverdachte], die schuldig was aan of verdachte was van het misdrijf van medeplegen poging tot moord/doodslag op [slachtoffer] [art. 289/287/45/47 Wetboek van Strafrecht] en/of medeplegen poging tot doodslag op [slachtoffer] [art. 287/45/47 Wetboek van Strafrecht], althans enig misdrijf, heeft verborgen en/of behulpzaam is geweest in het ontkomen aan de nasporing van of aanhouding door een of meer ambtenaren van de justitie of politie, immers heeft verdachte gedurende bovengenoemde periode, althans op een of meer tijdstippen in die periode, die [medeverdachte] de gelegenheid gegeven te verblijven in haar woning aan de [adres] te Leeuwarden. 2. VOORVRAGEN De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging. 3. STANDPUNTEN Het standpunt van het Openbaar Ministerie De officier van justitie acht het feit wettig en overtuigend bewezen. [Medeverdachte] heeft op verschillende tijdstippen in de woning van verdachte kunnen verblijven, ook nadat zij wetenschap had verkregen dat hij verdacht werd van een schietpartij. Voor de bewezenverklaring is het niet noodzakelijk dat [medeverdachte] een aaneengesloten periode in de woning van verdachte heeft doorgebracht. Bij verdachte was sprake van (voorwaardelijk) opzet, nu verdachte zich bewust was van het feit dat [medeverdachte] werd gezocht. Het standpunt van de verdediging De raadsvrouw heeft -zakelijk weergegeven- betoogd dat uit de bewijsmiddelen niet blijkt dat verdachte de opzet had [medeverdachte] verborgen te houden. Verdachte was pas een paar dagen voor de aanhouding van [medeverdachte] op de hoogte van het feit dat hij gezocht werd door justitie. Verdachte had weliswaar in maart 2007 van [medeverdachte] en [medeverdachte] vernomen dat [medeverdachte] gezocht werd, zij heeft dit echter pas op 9 april 2007 op internet bevestigd gezien. Ze heeft [medeverdachte] hier op aangesproken op 11 april 2008, dit was de eerste gelegenheid die ze daartoe had. De raadsvrouw heeft gewezen op het derde lid van artikel 189 van het Wetboek van Strafrecht, waarin staat bepaald dat de strafbepalingen in het eerste lid niet van toepassing zijn op echtgenoten en familieleden. Volgens de raadsvrouw heeft het tweede lid een reflexwerking ten aanzien van een man en een vrouw die een lat-relatie hebben, dan wel nog niet samenwonen, aangezien zij ook geacht worden elkaar te beschermen. 4. BEWIJSMOTIVERING De feiten De rechtbank stelt de volgende feiten vast: Op dinsdag 20 februari 2007 omstreeks 23.10 uur, werden voor de coffeeshop “ ‘t Keteltje” gevestigd aan het Kerkplein in de gemeente Hoorn (Noord-Holland) twee mannen, te weten [slachtoffer] en [slachtoffer], neergeschoten, waarbij zij ernstig gewond raakten. Het schieten vond plaats tijdens een confrontatie tussen twee groepen op het Kerkplein, waarbij de broers [slachtoffer] deel uitmaakten van de ene groep en [medeverdachte] deel uit maakte van de andere groep. [medeverdachte] verbleef in de nacht van 20 op 21 februari 2007 in de woning van medeverdachte [naam]. Op 21 februari 2007 zijn [medeverdachte] en [medeverdachte] in een van de broer van [medeverdachte] geleende auto met [medeverdachte] naar Leeuwarden gereden. Op 11 april 2007 is [medeverdachte] in de woning van verdachte te Leeuwarden aangehouden op verdenking van poging tot moord of poging tot doodslag van [slachtoffer] en poging tot doodslag van [slachtoffer]. Beoordeling van de tenlastelegging Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte in de periode van 21 februari 2007 tot en met 11 april 2007 [medeverdachte], die verdacht werd van een misdrijf, heeft verborgen en behulpzaam is geweest in het ontkomen aan de nasporing van en aanhouding door ambtenaren van justitie door hem de gelegenheid te geven te verblijven in haar woning aan [adres] te Leeuwarden. De rechtbank stelt vast dat verdachte in maart 2007 wist dat [medeverdachte] verdacht werd van een misdrijf. Hiertoe is redengevend dat verdachte verklaard heeft dat [medeverdachte] haar in maart 2007 verteld heeft dat [medeverdachte] werd gezocht vanwege een schietpartij in Hoorn. Dat verdachte, volgens haar eigen verklaring, eerst de maandag vóór de aanhouding op internet heeft gezien dat [medeverdachte] verdacht werd van een misdrijf en dit pas op de dag van de aanhouding met [medeverdachte] heeft besproken, betekent volgens de rechtbank niet dat zij op dat moment pas wist dat [medeverdachte] verdacht werd van een misdrijf. Nu verdachte, gezien het voorgaande, wist dat [medeverdachte], gezocht werd als verdachte van een misdrijf, en nu zij hem in de periode van 21 februari 2007 tot en met 11 april 2007 onderdak heeft geboden, acht de rechtbank bewezen dat de opzet van verdachte er op was gericht om [medeverdachte] te laten ontkomen aan de nasporing van of aanhouding door justitie of politie. Het is hierbij niet van belang of [medeverdachte] een aaneengesloten periode bij verdachte heeft verbleven of dat hij slechts af en toe een paar nachten bij verdachte heeft gelogeerd. Het door de verdediging gevoerde bewijsverweer wordt derhalve verworpen. Verdachte had niet alleen de keuze tussen [medeverdachte] bij de politie aanmelden of hem onderdak verlenen, zij had er ook voor kunnen kiezen hem géén onderdak te bieden. Bewezenverklaring De rechtbank acht op grond van voornoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste heeft begaan, met dien verstande dat: zij in de periode van 21 februari 2007 tot en met 11 april 2007 in de gemeente Leeuwarden opzettelijk [medeverdachte], die verdachte was van een misdrijf, heeft verborgen en behulpzaam is geweest in het ontkomen aan de nasporing van of aanhouding door ambtenaren van justitie of politie, immers heeft verdachte in bovengenoemde periode die [medeverdachte] de gelegenheid gegeven te verblijven in haar woning aan de [adres] te Leeuwarden. 5. STRAFBAARHEID VAN HET BEWEZENVERKLAARDE Er zijn geen feiten en omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten, zodat dit strafbaar is. Het bewezen verklaarde levert op: opzettelijk iemand die schuldig is aan of vervolgd wordt ter zake van enig misdrijf verbergen of hem/haar behulpzaam zijn in het ontkomen aan de nasporing van of aanhouding door de ambtenaren van de justitie of politie. 6. STRAFBAARHEID VAN DE VERDACHTE Verdachte is strafbaar omdat niet gebleken is van enige omstandigheid die de strafbaarheid uitsluit. Vast staat dat verdachte en [medeverdachte] geen echtgenoten zijn. Van een “reflexwerking” zoals bepleit door de raadsvrouw van verdachte kan voorts geen sprake zijn, nu dit zich niet verdraagt met het systeem van wettelijke strafuitsluitingsgronden. Het Wetboek van Strafrecht kent immers geen andere strafuitsluitingsgronden dan die welke expliciet in een wettelijke bepaling zijn opgenomen. Het enkel hebben van een affectieve relatie met een persoon kan derhalve niet leiden tot een succesvol beroep op artikel 189, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht. 7. STRAFOPLEGGING Verdachte heeft in de periode van 21 februari tot en met 11 april 2007 [medeverdachte], die gezocht werd door justitie en politie als verdachte van een misdrijf, verborgen en geholpen om te ontkomen aan de nasporing van of aanhouding door ambtenaren van justitie en politie. De eis van de officier De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte een werkstraf van 200 uren (100 dagen vervangende hechtenis), waarvan 80 uren voorwaardelijk wordt opgelegd. Aan het voorwaardelijke deel van de werkstraf dient een proeftijd van twee jaren te worden verbonden, aldus de officier van justitie. Het standpunt van de verdediging De raadsvrouw van verdachte heeft gepleit geen straf op te leggen omdat verdachte reeds genoeg gestraft zou zijn door het ruwe verhoor van politie, alle ellende die ze heeft gehad met de politie-inval en de spanning vanaf het afgelopen jaar tot aan deze zitting. Meer subsidiair heeft de raadsvrouw de rechtbank verzocht rekening te houden met het feit dat verdachte eigenares is van een kapsalon en dat zij deze verliest als zij daarin (tijdelijk) niet aanwezig kan zijn. Voorts heeft de raadsvrouw gewezen op het feit dat verdachte een dochtertje heeft van zes maanden dat door haar alleen wordt opgevoed. Strafmotivering De rechtbank heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de aard en ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon van verdachte. Daarbij heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte is behulpzaam geweest bij het ontkomen aan de nasporing van en aanhouding door politie en justitie en heeft verborgen een persoon die verdacht werd van twee zeer ernstige misdrijven, waarbij aan één slachtoffer blijvend zwaar letsel is toegebracht. Het handelen van verdachte heeft er toe bijgedragen dat de betreffende persoon, te weten [medeverdachte], eerst geruime tijd na het plegen van de misdrijven kon worden aangehouden en ondervraagd. Dit heeft de waarheidsvinding in de betreffende strafzaak in aanzienlijke mate bemoeilijkt. Verdachte heeft zich geen rekenschap gegeven van de nadelige gevolgen die haar handelen heeft gehad voor de opsporing en vervolging van de op 20 februari 2007 in Hoorn gepleegde strafbare feiten, hetgeen de rechtbank haar zwaar aanrekent. Gelet op de gegeven omstandigheden zou het opleggen van een onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende straf in het algemeen op zijn plaats zijn. Echter, gelet op het feit dat verdachte blijkens het uittreksel uit het justitieel documentatieregister van 15 november 2007, niet eerder veroordeeld is voor een strafbaar feit en gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals gebleken ter terechtzitting, heeft de rechtbank aanleiding gezien om in dit geval van het opleggen van een vrijheidsbenemende straf af te zien. Het vorenstaande in aanmerking genomen, acht de rechtbank in dit geval het opleggen van een werkstraf van 120 uren (60 dagen vervangende hechtenis) passend. Aangezien er geen concrete aanwijzingen zijn dat gevaar voor recidive bestaat, ziet de rechtbank geen aanleiding om daarnaast nog een voorwaardelijke straf, zoals door de officier van justitie gevorderd, op te leggen. 8. TOEGEPASTE WETTELLIJKE VOORSCHRIFTEN De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 22c, 22d en 189 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde. 9. BESLISSING De rechtbank: ? Verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde, zoals hierboven in de rubriek Bewezenverklaring aangeduid, heeft begaan. ? Verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders tenlaste is gelegd dan hierboven in de rubriek Bewezenverklaring bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij. ? Verstaat dat het bewezen verklaarde oplevert het volgende strafbare feit: opzettelijk iemand die schuldig is aan of vervolgd wordt ter zake van enig misdrijf verbergen of hem/haar behulpzaam zijn in het ontkomen aan de nasporing van of aanhouding door de ambtenaren van justitie of politie. ? Verklaart de verdachte voor het bewezen verklaarde strafbaar. ? Veroordeelt de verdachte voor het bewezen verklaarde tot een taakstraf voor de duur van 120 (honderdtwintig) uren. ? Beveelt voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht dat in plaats van de taakstraf vervangende hechtenis wordt toegepast, welke vervangende hechtenis wordt vastgesteld op 60 (zestig) dagen. ? Bepaalt, dat deze taakstraf bestaat uit een werkstraf. Dit vonnis is gewezen door mr. A.E. van Montfrans-Wolters, voorzitter, mr. N.O.P. Roché en mr. M. Lolkema, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.M. Schouten, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 8 juli 2008.