Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD6732

Datum uitspraak2008-07-09
Datum gepubliceerd2008-07-09
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200702941/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 3 april 2007 heeft het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeenten Bergambacht, Nederlek en Krimpen aan den IJssel bij besluiten van 26 en 28 september 2006 vastgestelde bestemmingsplan "Vernieuwing N210".


Uitspraak

200702941/1. Datum uitspraak: 9 juli 2008 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: [appellanten], allen wonend te [woonplaats], en het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland, verweerder. 1. Procesverloop Bij besluit van 3 april 2007 heeft het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeenten Bergambacht, Nederlek en Krimpen aan den IJssel bij besluiten van 26 en 28 september 2006 vastgestelde bestemmingsplan "Vernieuwing N210". Tegen dit besluit hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 24 mei 2007, beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend. De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft een deskundigenbericht uitgebracht. [appellanten] hebben hun zienswijze daarop naar voren gebracht. [appellanten] alsmede het college hebben nadere stukken ingediend. Deze zijn uitgewisseld. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 april 2008, waar appellanten in de persoon van [appellant] en het college, vertegenwoordigd door mr. M.H.M. de Rooij, advocaat te Den Haag, en ing. J.J.A. Hendrijks, dr. ir. L.T. Runia, drs. ing. G.A.A. Draisma, ing. N. Faber en ing. J.C. Wassens, ambtenaren in dienst van de provincie, zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Ter zitting hebben [appellanten] aangegeven het beroep niet te handhaven voor zover zij hebben aangevoerd dat de afstand tussen de N210 en de woningen aan de [locatie] enkele meters wordt verkleind. 2.2. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op het college de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te onderzoeken of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient het rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft het college er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht. 2.3. Het plan voorziet in de vernieuwing van de N210 op het grondgebied van de gemeenten Krimpen aan den IJssel, Nederlek en Bergambacht. Deze vernieuwing is noodzakelijk, nu bij de bestaande N210 ten gevolge van het bezwijken van de funderingsconstructie sprake is van scheurvorming en verzakking. 2.4. [appellanten] voeren aan dat de vernieuwing van de N210 moet worden aangemerkt als een reconstructie van een weg als bedoeld in de Wet geluidhinder. De toename van de geluidbelasting is volgens hen onderschat, nu de geluidberekeningen niet zijn gebaseerd op betrouwbare en representatieve verkeersgegevens, geen rekening is gehouden met een aantal toekomstige ontwikkelingen en 2004 in plaats van 2006 als zogenoemd basisjaar is gehanteerd. [appellanten] voeren verder aan dat als gevolg van de toename van de geluidbelasting vanwege de N210 de eerder voor de woningen aan de Van Eijklaan en de Verbindingsweg vastgestelde hogere waarden worden overschreden en dat ten onrechte geen geluidbeperkende maatregelen in het plan zijn opgenomen. 2.4.1. Op 1 januari 2007 is de wet van 5 juli 2006, houdende wijziging Wet geluidhinder (modernisering instrumentarium geluidbeleid, eerste fase) in werking getreden. Ingevolge artikel VII, eerste lid, aanhef en onder a, van deze wet blijft de Wet geluidhinder en de daarop gebaseerde regelgeving zoals deze gold vóór 1 januari 2007 op dit geding van toepassing. Ingevolge artikel 1, eerste lid, van de Wet geluidhinder, zoals dit artikel vóór 1 januari 2007 luidde, wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen verstaan onder reconstructie van een weg: een of meer wijzigingen op of aan een aanwezige weg, ten gevolge waarvan de geluidbelasting vanwege de weg met 2 dB(A) of meer wordt verhoogd. Ingevolge artikel 99, eerste lid, van de Wet geluidhinder, zoals dit artikel vóór 1 januari 2007 luidde, wordt tot reconstructie van een weg, indien binnen de aanwezige of toekomstige zone van die weg woningen, andere gebouwen dan woningen of andere geluidsgevoelige objecten aanwezig, in aanbouw of geprojecteerd zijn, niet overgegaan dan in overeenstemming met een onherroepelijk geworden besluit van burgermeester en wethouders, met overeenkomstige toepassing van artikel 81 genomen naar aanleiding van een door de wegbeheerder aan burgemeester en wethouders gedane mededeling van zijn voornemen en na een met overeenkomstige toepassing van artikel 80 ingesteld onderzoek. Ingevolge artikel 99, derde lid, van de Wet geluidhinder worden bij het nemen van een besluit als bedoeld in het eerste lid de waarden die ingevolge artikel 100, 100a en 100b als de ten hoogste toelaatbare worden aangemerkt, in acht genomen. 2.4.2. Vanaf het kruispunt met de Nieuwe Tiendweg tot het tuincentrum Carpe Diem kent de plankaart aan een strook grond die nagenoeg samenvalt met de strook grond die thans voor de N210 benodigd is, de bestemming "Verkeersdoeleinden" toe. Het plan voorziet in zoverre niet in de mogelijkheid om het tracé van de N210 te verleggen. Uit artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, van de planvoorschriften volgt dat het bestaande aantal rijstroken van de weg gehandhaafd blijft. Ter zitting is verder gebleken dat voor de vernieuwing van de weg gebruik zal worden gemaakt van hetzelfde soort asfalt als thans aanwezig is. Onder deze omstandigheden heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat de vernieuwing van de N210 vanaf het kruispunt met de Nieuwe Tiendweg tot het tuincentrum Carpe Diem niet leidt tot een of meer wijzigingen op of aan een aanwezige weg en dientengevolge niet wordt aangemerkt als een reconstructie van een weg als bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder, zoals dit artikel vóór 1 januari 2007 luidde. Voor zover [appellanten] er op hebben gewezen dat de functie van de ter plaatse aanwezige busbaan zal worden gewijzigd, overweegt de Afdeling dat deze functiewijziging - wat daarvan ook zij - niet wordt aangemerkt als een wijziging op of aan een aanwezige weg als bedoeld in voormelde bepaling, aangezien het daarbij niet gaat om een fysieke verandering. 2.4.3. Vanaf het tuincentrum Carpe Diem kent de plankaart aan een bredere strook grond dan die voor de N210 benodigd is de bestemming "Verkeersdoeleinden" toe. De vernieuwing van de N210 kan in zoverre wel leiden tot een of meer wijzigingen op of aan een aanwezige weg, aangezien de toegekende bestemming de ruimte biedt om het tracé van de N210 tot maximaal 30 meter in zuidelijke richting te verleggen dan wel om bij aansluitingen met andere wegen rotondes aan te leggen. In bijlage 2 van het milieu-effectrapport van augustus 2005 is de toename van de geluidbelasting ten gevolge van de eventuele wijzigingen op of aan de N210 vanaf tuincentrum Carpe Diem berekend. Daarbij is als basisjaar niet 2006 - het jaar voorafgaand aan het jaar waarop de vernieuwing van de N210 plaatsvindt - maar 2004 gehanteerd. Aldus is rekening gehouden met verkeersontwikkelingen waarmee geen rekening behoefde te worden gehouden. Het Reken- en meetvoorschrift wegverkeerslawaai 2002, zoals dit voorschrift vóór 1 januari 2007 luidde, verzet zich hiertegen niet. De verkeersgegevens voor het basisjaar zijn ingeschat. Bij deze inschatting is gebruik gemaakt van beschikbare telgegevens. Voor zover geen telgegevens beschikbaar waren, is gekeken naar vergelijkbare telgegevens van naburige wegvakken. [appellanten] hebben niet aannemelijk gemaakt dat de voor het basisjaar gehanteerde verkeersgegevens niet representatief zijn of daaraan anderszins gebreken kleven. Voor de groei van het autoverkeer is in bijlage 2 van het milieu-effectrapport, afhankelijk van het wegvak, gerekend met een percentage tussen de 1 en 2% per jaar voor de periode 2004-2020, welk percentage in het deskundigenrapport bruikbaar is geacht. Voor zover [appellanten] hebben aangevoerd dat ten onrechte geen rekening is gehouden met de gevolgen van toekomstige woningbouwprojecten en infrastructurele maatregelen voor de groei van het autoverkeer overweegt de Afdeling het volgende. Anders dan [appellanten] hebben gesteld, zijn de gevolgen van de ontwikkeling van woonwijk Lansingh-Zuid voor de groei van het autoverkeer verdisconteerd in voormeld percentage. Voor het overige is niet gebleken dat ten tijde van de vaststelling en goedkeuring van het plan, met betrekking tot de door [appellanten] bedoelde toekomstige ontwikkelingen, reeds concrete ruimtelijke besluitvorming had plaatsgevonden waarmee rekening diende te worden gehouden. [appellanten] hebben niet aannemelijk gemaakt dat de vernieuwing van de N210 leidt tot een toename van sluipverkeer dan wel een toename van het forensenverkeer tussen Krimpen aan den IJssel en Rotterdam. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat blijkens het deskundigenbericht de invloed van de vernieuwing van de N210 vanaf tuincentrum Carpe Diem op de wegcapaciteit gering kan worden geacht. [appellanten] hebben evenmin aannemelijk gemaakt dat algemene maatschappelijke ontwikkelingen, zoals bijvoorbeeld de verminderde toename van het rijbewijsbezit, of het aandeel vrachtverkeer onjuist zijn ingeschat. Gezien het voorgaande leidt hetgeen [appellanten] hebben aangevoerd niet tot het oordeel dat de in bijlage 2 van het milieu-effectrapport opgenomen geluidberekeningen ondeugdelijk zijn. Nu blijkens de geluidberekeningen de vernieuwing van de N210 vanaf het tuincentrum Carpe Diem niet tot gevolg heeft dat de geluidbelasting vanwege de weg met 2 dB(A) of meer wordt verhoogd, heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat met deze vernieuwing geen sprake is van een reconstructie van een weg als bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder, zoals dit artikel vóór 1 januari 2007 luidde. 2.4.4. Aangezien in het onderhavige geval geen sprake is van een reconstructie van een weg, noopt artikel 99, derde lid, van de Wet geluidhinder er niet toe dat de waarden die ingevolge artikel 100, 100a en 100b van deze wet als de ten hoogste toelaatbare worden aangemerkt, in acht worden genomen. Gelet hierop leidt een eventuele overschrijding van de bij besluit van 29 juni 1990 voor de woningen aan de Van Eijklaan en Verbindingsweg vastgestelde hogere waarden niet tot de conclusie dat het plan is vastgesteld of goedgekeurd in strijd met de Wet geluidhinder. Ook de afwezigheid van geluidbeperkende maatregelen in het plan leidt niet tot die conclusie. Voor zover [appellanten] hebben aangevoerd dat de vernieuwing van de N210 moet worden beschouwd als een eerste stap van een met de Wet geluidhinder strijdige toename van de geluidbelasting, overweegt de Afdeling dat deze wet zich niet verzet tegen het stapsgewijs verhogen van de geluidbelasting vanwege opeenvolgende wijzigingen op of aan een aanwezige weg. 2.5. Voor zover [appellanten] vrezen dat als gevolg van de vernieuwing van de N210 de luchtkwaliteit zal verslechteren, overweegt de Afdeling het volgende. In paragraaf 5.4 van de plantoelichting wordt onder verwijzing naar het milieueffectrapport van augustus 2005 geconcludeerd dat het Besluit luchtkwaliteit 2005 niet aan de uitvoering van het plan in de weg staat. De in het milieueffectrapport opgenomen berekeningen inzake de luchtkwaliteit zijn gebaseerd op dezelfde verkeersgegevens die zijn gebruikt voor de berekeningen inzake de geluidbelasting. Hetgeen [appellanten] hebben aangevoerd, geeft gelet op hetgeen hiervoor onder rechtsoverweging 2.4.3 is overwogen geen aanleiding voor het oordeel dat de gehanteerde verkeersgegevens niet representatief zijn of dat daaraan anderszins gebreken kleven. Gelet hierop ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat voormelde conclusie in de plantoelichting onjuist zou zijn. 2.6. [appellanten] maken bezwaar tegen de voorziene rotonde en de daarop aansluitende verbindingsweg tussen de N210 en de Tiendweg ter hoogte van het tuincentrum Carpe Diem. Zij voeren aan dat een rotonde niet noodzakelijk en in strijd met het streekplan Zuid-Holland Oost van 12 november 2003 (hierna: het streekplan) is. Verder voeren zij aan dat te veel gewicht is toegekend aan het verbeteren van de bereikbaarheid van het bedrijventerrein aan de Tiendweg. 2.6.1. De aan de gronden ter hoogte van tuincentrum Carpe Diem toegekende bestemming "Verkeersdoeleinden" biedt de ruimte om ter plaatse een rotonde en een verbindingsweg tussen de N210 en de Tiendweg te realiseren. Op de streekplankaart wordt de N210 aangemerkt als een bestaande regionale weg. Op pagina 70 van het streekplan staat vermeld dat de N210 vanwege de slechte fundatie in de planperiode ten westen van Bergambacht wordt gereconstrueerd. In het streekplan is derhalve rekening gehouden met de thans aan de orde zijnde vernieuwing van de N210 waarbij ter hoogte van tuincentrum Carpe Diem een rotonde zal worden gerealiseerd. Anders dan [appellanten] hebben aangevoerd, is in dit verband de verkeersbelasting van de N210 niet van belang. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat de rotonde en de daarop aansluitende verbindingsweg tussen de N210 en de Tiendweg ter hoogte van tuincentrum Carpe Diem in de eerste plaats nodig zijn om de verkeersveiligheid van overstekende fietsers en de ontsluiting van het bedrijventerrein aan de Tiendweg te verbeteren. De Afdeling ziet in hetgeen [appellanten] hebben aangevoerd geen aanknopingspunt voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op dit standpunt heeft kunnen stellen. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat het college aan de hand van overgelegde verklaringen en foto's heeft aangetoond dat fietsers thans illegaal en op een verkeersonveilige wijze de N210 ter plaatse oversteken. Verder wordt in aanmerking genomen dat het verkeer naar Krimpen aan den IJssel dat afkomstig is van het bedrijventerrein aan de Tiendweg thans alleen de route kan nemen die gaat via de Verbindingsweg / Treviso en dat laatstgenoemde wegen, die van drempels zijn voorzien en waarlangs woningen liggen, blijkens het deskundigenbericht niet geschikt zijn voor de ontsluiting van het bedrijventerrein. Dat volgens [appellanten] slechts een beperkt aantal vrachtwagens van voormelde route gebruik maakt, maakt niet dat het college bij de goedkeuring van het plandeel met de bestemming "Verkeersdoeleinden" dat ziet op de rotonde en de daarop aansluitende verbindingsweg tussen de N210 en de Tiendweg niet in redelijkheid gewicht heeft kunnen toekennen aan het belang dat is gediend met het verbeteren van de ontsluiting van het bedrijventerrein aan de Tiendweg. Voor zover [appellanten] hebben gesteld dat de rotonde en de daarop aansluitende verbinding tussen de N210 en de Tiendweg vooruit loopt op toekomstige ontwikkelingen, waaronder een verbinding met de Noord Molendijk, overweegt de Afdeling dat niet is gebleken dat ten tijde van de vaststelling en goedkeuring van het plan in zoverre reeds concrete ruimtelijke besluitvorming had plaatsgevonden waarmee rekening diende te worden gehouden. 2.7. De conclusie is dat hetgeen [appellanten] hebben aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het besluit van het college in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. 2.8. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: verklaart het beroep ongegrond. Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. W. van den Brink en mr. M.W.L. Simons-Vinckx, leden, in tegenwoordigheid van mr. B.S. Jansen, ambtenaar van Staat. w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Jansen Voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 9 juli 2008 399.