Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD6896

Datum uitspraak2008-07-14
Datum gepubliceerd2008-07-14
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank 's-Hertogenbosch
Zaaknummers01/825025-08
Statusgepubliceerd


Indicatie

Controlebevoegdheid art. 8a Politiewet.(Promis)


Uitspraak

vonnis RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH Sector Strafrecht Parketnummer: 01/825025-08 Datum uitspraak: 14 juli 2008 Vonnis van de rechtbank ’s-Hertogenbosch, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen: [verdachte] geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedatum] 1982, zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland. Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 21 april 2008 en 30 juni 2008. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht. De tenlastelegging. De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 18 maart 2008. De tenlastelegging is op vordering van de officier van justitie ter terechtzitting van 30 juni 2008 gewijzigd. Van deze vordering is een kopie aan dit vonnis gehecht (bijlage 1). Met inachtneming van de wijziging is aan verdachte tenlastegelegd dat: 1. hij op of omstreeks 11 januari 2008 te Helmond opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 9 gram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, en/of 34, althans een of meerdere (zogenaamde XTC-)pillen, elk bevattende een hoeveelheid van de substantie tenamfetamine en/of MMDA en/of MDEA en/of MDMA en/of N-ethyl MDA en/of amfetamine zijnde cocaïne en/of tenamfetamine en/of MMDA en/of MDEA en/of MDMA en/of N-ethyl MDA en/of amfetamine (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet; (artikel 2 Opiumwet) 2. hij op of omstreeks 11 januari 2008 te Helmond, (telkens) opzettelijk mishandelend (een) ambtena(a)r(en), te weten [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] verbalisanten bij de politie Brabant Zuid-Oost, gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn/hun bediening, meermalen, althans eenmaal, heeft geslagen/gestompt en/of geschopt/getrapt, waardoor voornoemde ambtena(a)r(en) letsel heeft/hebben bekomen en/of pijn heeft/hebben ondervonden; (artikelen 300/304 van het Wetboek van Strafrecht) Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden: hij op of omstreeks 11 januari 2008 te Helmond toen de aldaar dienstdoende ambtena(a)r(en), [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], politieambtena(a)r(en) van de politieregio Brabant Zuid-Oost, verdachte op verdenking van het overtreden van artikel 447e van het wetboek van strafrecht, in elk geval op verdenking van het gepleegd hebben van enig strafbaar feit, op heterdaad ontdekt, had aangehouden en vastgegrepen, althans vast had teneinde hem ten spoedigste voor te geleiden voor een hulpofficier van justitie en hem daartoe over te brengen naar een plaats van verhoor, zich met geweld heeft verzet tegen bovengenoemde opsporingsambtenaar, werkzaam in de rechtmatige uitoefening zijner bediening, door opzettelijk gewelddadig die ambtena(a)r(en) meermalen, althans eenmaal (met kracht) te slaan/stompen en/of schoppen/trappen en/of te rukken en trekken in een andere richting dan de richting waarin die ambtena(a)r(en) hem probeerden te voeren, tengevolge waarvan [slachtoffer 1] enig lichamelijk letsel (te weten een gekneusde hand) bekwam; 3. hij op of omstreeks 11 januari 2008 te Helmond, in elk geval in Nederland, als vreemdeling heeft verbleven, terwijl hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat hij op grond van artikel 67 van de Vreemdelingenwet 2000, in elk geval op grond van enig wettelijk voorschrift, tot ongewenst vreemdeling was verklaard; (artikel 197 van het Wetboek van Strafrecht) Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad. De formele voorvragen. Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vordering worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging. Rechtmatigheid aanhouding. De raadsman heeft betoogd dat er sprake is geweest van een onrechtmatige aanhouding, aangezien er op het moment dat verbalisanten verdachte aanspraken geen enkel redelijk vermoeden van schuld aan enig strafbaar feit bestond. De raadsman stelt zich op het standpunt dat alle uit dit verzuim verkregen onderzoeksresultaten dienen te worden uitgesloten van de bewijsvoering. De officier van justitie heeft aangevoerd dat verbalisanten gebruik hebben gemaakt van de controlebevoegdheid in het kader van de uitvoering van de politietaak zoals neergelegd in artikel 8a van de Politiewet en dat de verdenking ex artikel 27 Sv. eerst ontstond nadat verdachte niet voldeed aan de verplichting om een geldig identiteitsbewijs over te leggen. De officier van justitie concludeert dat de aanhouding rechtmatig is geschied en dat het verweer van de raadsman dient te worden verworpen. De rechtbank overweegt dat de raadsman de in artikel 8a van de Politiewet neergelegde controlebevoegdheid van politieambtenaren tot inzage van een identiteitsbewijs, mits deze binnen een redelijke taakuitoefening past, miskent. Gelet op de door verbalisanten [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] gerelateerde feiten en omstandigheden, te weten: een geheel in donkere kleding gestoken man, inclusief een zwarte capuchontrui, die in de uiterste hoek van een overkapping gaat staan in de nabijheid van een winkel- centrum terwijl het bijna sluitingstijd is (pag. 10 t/m 11), oordeelt de rechtbank dat de controlebevoegdheid van verbalisanten om verdachte om diens identiteitsbewijs te vragen binnen een redelijke taakuitoefening is geschied. De rechtbank leidt voorts uit het relaas van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] (blz. 11) en verdachtes eigen verklaring, inhoudende: ‘…de agent tegen mij vertelde dat ik mee naar het bureau moest komen omdat mijn identiteitsbewijs niet in orde was’ (blz. 39), af dat eerst nadat verbalisanten verdachte om diens identiteitsbewijs hebben gevraagd en hij daaraan niet kon voldoen de verdenking van overtreding van artikel 447e Sr. ontstond op grond waarvan verdachte werd aangehouden. De rechtbank concludeert dat de aanhouding op goede gronden is geschied, te weten op verdenking van overtreding van artikel 447e Sr., inhoudende – kort gezegd – het niet overhandigen van een (geldig) identiteitsbewijs. De rechtbank verwerpt dan ook het verweer van de raadsman. De bewijsmiddelen en de beoordeling daarvan. t.a.v. feit 1. De rechtbank acht op grond van: *het relaas van bevindingen van [verbalisant 1] en [verbalisant 2] (blz. 20); *het relaas van bevindingen van [verbalisant 3] (blz. 25 t/m 26); *het rapport van het NFI d.d. 13 februari 2008; *de bekennende verklaring van verdachte ter zitting afgelegd d.d. 30 juni 2008, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 11 januari 2008 te Helmond 9 gram cocaïne en 34 (xtc-) pillen bevattende MDMA voorhanden heeft gehad. t.a.v. feit 2: Vaststaande feiten. Op 11 januari 2008 vindt te Helmond een fysieke confrontatie plaats tussen verdachte en dienstdoende verbalisant [slachtoffer 1] van de politie Brabant Zuid-Oost nadat verdachte om zijn identiteitsbewijs werd gevraagd.1,2,3 Het standpunt van de verdediging. Verdachte ontkent te hebben geslagen of geschopt. De raadsman betoogt dat [slachtoffer 2] niets relateert over de vermeende gewelddadige handelingen van verdachte jegens [slachtoffer 1] en dat aldus voor wat betreft de mishandeling [slachtoffer 1] slechts één bewijsmiddel resteert. De raadsman stelt zich op het standpunt dat dit onvoldoende is om tot een bewezenverklaring van de mishandeling te komen en bepleit dan ook vrijspraak hiervan. Voor wat betreft de wederspanningheid refereert de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank. Het standpunt van de officier van justitie. De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het opzet van het door verdachte gepleegde geweld erop was gericht om aan zijn aanhouding te ontkomen en dat derhalve de wederspannigheid kan worden bewezen. Het oordeel van de rechtbank. Zoals hiervoor reeds is vastgesteld heeft er een fysieke confrontatie plaatsgevonden tussen verbalisant [slachtoffer 1] en verdachte. Volgens [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] was verdachte volledig buiten zinnen4 en (slachtoffer) relateert voorts dat hij door verdachte hard tegen zijn been werd geschopt en dat hij daarvan pijn heeft ondervonden5,6. (slachtoffer) doet vervolgens aangifte van mishandeling van een ambtenaar in functie.7 Verdachte heeft verklaard dat hij zich tegen verbalisanten heeft verzet en dat hij heeft tegengestribbeld.8,9 Gelet op voorgaande bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang beschouwd, acht de rechtbank bewezen dat verdachte [slachtoffer 1] heeft mishandeld door tegen diens been te schoppen. t.a.v. feit 3. De rechtbank acht op grond van: *de beschikking van het Ministerie van Justitie / Immigratie- en Naturalisatiedienst d.d. 9 november 2004 tot ongewenstverklaring van [verdachte] *de bekennende verklaring van verdachte ter zitting afgelegd d.d. 30 juni 2008, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte wist dat hij op 11 januari 2008 als ongewenst vreemdeling in Helmond verbleef. De bewezenverklaring. De rechtbank acht, op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte: 1. op 11 januari 2008 te Helmond opzettelijk aanwezig heeft gehad 9 gram cocaïne en 34 (zogenaamde XTC-)pillen bevattende MDMA, zijnde cocaïne en MDMA telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I. 2. op 11 januari 2008 te Helmond opzettelijk mishandelend een ambtenaar, te weten [slachtoffer 1], verbalisant bij de politie Brabant Zuid-Oost, gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening heeft geschopt, waardoor voornoemde ambtenaar pijn heeft ondervonden. 3. op 11 januari 2008 te Helmond als vreemdeling heeft verbleven, terwijl hij wist dat hij op grond van artikel 67 van de Vreemdelingenwet 2000 tot ongewenst vreemdeling was verklaard. De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben. Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken. De kwalificatie. Het bewezenverklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten. De strafbaarheid. Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten of van de verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen te zijnen laste bewezen is verklaard. Toepasselijke wetsartikelen. De beslissing is gegrond op: Wetboek van Strafrecht art. 10, 24c, 27, 36f, 57, 197, 300 en 304; Opiumwet art. 2, 10. De strafoplegging De eis van de officier van justitie. (bijlage 2) t.a.v. feit 1, feit 2 subsidiair en feit 3: *een gevangenisstraf van 7 maanden met aftrek van voorarrest; *toewijzing van de vordering van benadeelde partij [slachtoffer 1] met daarbij de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel; *teruggave aan verdachte van het inbeslaggenomen geld. Het standpunt van de verdediging. De raadsman bepleit een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf overeenkomstig de duur van het reeds ondergane voorarrest. Voor wat betreft feit 3 verzoekt de raadsman aansluiting te zoeken bij het arrest van het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch d.d. 13 oktober 2006 in de strafzaak jegens onderhavige verdachte waarbij artikel 9a Sr. is toegepast. Het oordeel van de rechtbank. Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Voorts heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals tot uitdrukking komt in het wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Verdachte is op 11 januari 2008 zeer agressief geworden toen verbalisanten bezig waren met hun taakuitoefening. Hierbij heeft verdachte [slachtoffer 1] geschopt. De rechtbank keurt een dergelijk gewelddadige handeling jegens een dienstdoende verbalisant ten zeerste af. Behalve dat deze mishandeling een ernstige aantasting van de lichamelijke integriteit betreft raakt dit evenzeer de ongestoorde taakuitoefening van het openbaar gezag. Voorts had verdachte 9 gram cocaïne en 34 xtc-pillen bij zich, terwijl van algemene bekendheid is dat die verdovende middelen grote gevaren opleveren voor de gezondheid van de gebruikers ervan en waardoor aan de samenleving ernstige schade kan worden berokkend. Tot slot heeft verdachte niets ondernomen om Nederland te verlaten terwijl hij wist dat hij tot ongewenste vreemdeling was verklaard. De rechtbank constateert dat verdachte in 2004 ook al vanwege Opiumwetdelicten is veroordeeld en dat hij in oktober 2006 door het gerechtshof vanwege zijn ongewenst-verklaring is veroordeeld. De rechtbank zal ten faveure van verdachte rekening houden met het door verbalisanten toegepaste geweld als gevolg waarvan hij kennelijk letsel heeft opgelopen. De rechtbank acht geen termen aanwezig om gevolg te geven aan het verzoek van de raadsman om met toepassing van artikel 9a Sr. geen straf of maatregel op te leggen terzake van feit 3. De rechtbank overweegt hiertoe dat uit het onderzoek ter terechtzitting onvoldoende is gebleken dat verdachte sedert de uitspraak van het gerechtshof d.d. 13 oktober 2006 activiteiten heeft ontplooid dan wel de mogelijkheden heeft onderzocht om aan de ongewenstverklaring uitvoering te geven. Integendeel, uit de ter zitting afgelegde verklaring van verdachte leidt de rechtbank veeleer af dat hij Nederland niet wenst te verlaten omdat zijn ouders hier verblijven. De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat de op te leggen straf de ernst van het bewezen- verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt. De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]. De officier van justitie acht de vordering geheel toewijsbaar met daarbij de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De raadsman stelt zich op het standpunt dat de vordering dient te worden afgewezen aangezien het proces-verbaal van aanhouding en de aangifte [slachtoffer 1] wezenlijk verschillen voor wat betreft de feitelijke toedracht van het incident en de daadwerkelijke gevolgen ervan. De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezenverklaarde feit toegebrachte immateriële schade, een bedrag ad EUR 100,=, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum vonnis tot de dag der algehele voldoening. De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum vonnis tot de dag der algehele voldoening. De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in het hoger gevorderde bedrag van de vordering, aangezien dit deel van de vordering niet van zodanig eenvoudige aard is dat die vordering zich leent voor behandeling in dit strafgeding. De rechtbank overweegt hierbij dat zij het toegewezen bedrag – in afwijking van de onderbouwing van de vordering - enkel grondt op het bewezenverklaarde schoppen als gevolg waarvan benadeelde pijn heeft ondervonden en dat hierbij niet is gebleken dat benadeelde letsel heeft opgelopen. De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten. Aangezien aldus aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat verdachte van de schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde is bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot schadevergoeding. Beslag. (bijlage 3) De rechtbank zal de teruggave aan verdachte gelasten van het in het dictum genoemde geldbedrag, nu naar het oordeel van de rechtbank het belang van strafvordering zich niet meer verzet tegen de teruggave van dat inbeslaggenomen geldbedrag. DE UITSPRAAK Verklaart het onder feit 1, feit 2 primair en feit 3 tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven. Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij. Het bewezenverklaarde levert op de misdrijven: t.a.v. feit 1: opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd. t.a.v. feit 2 primair: mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening. t.a.v. feit 3: als vreemdeling in Nederland verblijven, terwijl hij weet dat hij op grond van een wettelijk voorschrift tot ongewenste vreemdeling is verklaard. Verklaart verdachte hiervoor strafbaar. BESLISSING: t.a.v. feit 1, feit 2 primair en feit 3: Gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht. t.a.v. feit 2 primair: Maatregel van schadevergoeding van EUR 100,= subsidiair 2 dagen hechtenis. Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] van een bedrag van EUR 100,= (zegge: honderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 2 dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum uitspraak tot de dag der algehele voldoening. De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op. Beslissing op de vordering van de benadeelde partij: Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1], van een bedrag van EUR 100,= (zegge: honderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum uitspraak tot de dag der algehele voldoening. Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot heden begroot op nihil. Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten. Bepaalt dat de benadeelde partij in de vordering terzake van het hoger gevorderde bedrag niet ontvankelijk is. Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voorzover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade. Teruggave inbeslaggenomen goederen aan verdachte, te weten: een geldbedrag van EUR 1.791,35. Dit vonnis is gewezen door: mr. J.A. Bik, voorzitter, mr. J.M.P. Willemse en mr. A.M.R. van Ginneken, leden, in tegenwoordigheid van D.A. Koopmans, griffier, en is uitgesproken op 14 juli 2008. De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen. 1bevindingen verbalisanten [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] pag. 10 (1e alinea) en pag. 11 (regel 19 t/m 26 en regel 33 t/m 40) van het eindpv 2verklaring verdachte, pag. 39 (5 alinea, regel 2 en 6) van het eindpv 3verklaring verdachte ter zitting d.d. 30 juni 2008 4bevindingen verbalisanten [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] pag. 12 (regel 21) van het eindpv 5bevindingen verbalisanten [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] pag. 12 (regel 13 en 14) 6bevindingen verbalisant [slachtoffer 1], pag. 22 van het eindpv 7verklaring [slachtoffer 1], pag. 30 van het eindpv 8verklaring verdachte, pag. 39 (5e alinea) van het eindpv 9verklaring verdachte ter zitting d.d. 30 juni 2008