Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD6912

Datum uitspraak2008-06-26
Datum gepubliceerd2008-07-10
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200803632/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Vreemdelingenbewaring / vermelding onjuist strafbaar feit
Op basis van voormeld proces-verbaal kan worden vastgesteld dat in dit geval de vreemdeling strafrechtelijk is aangehouden en het vreemdelingrechtelijk traject is aangevangen nadat hij na die aanhouding was heengezonden. Dat de staatssecretaris ter zitting heeft gesteld dat de vreemdeling niet ongewenst is verklaard, zodat artikel 197 van het WvSr niet van toepassing is, leidt niet tot een ander oordeel. Deze omstandigheid ziet enkel op het strafrechtelijk voortraject. Het was dan ook niet aan de rechtbank over de aanwending van de strafrechtelijke bevoegdheden een oordeel te geven. Nu niet is gebleken dat de onrechtmatigheid van de aanwending daarvan door een daartoe bevoegde rechter is vastgesteld, kon zij zich, zoals de Afdeling evenzeer in voormelde uitspraak heeft overwogen, evenmin gesteld zien voor de vraag naar de gevolgen daarvan voor de rechtmatigheid van de vreemdelingrechtelijke inbewaringstelling. De rechtbank heeft dit ten onrechte wel gedaan. Grief 1 slaagt.


Uitspraak

200803632/1. Datum uitspraak: 26 juni 2008 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van: de staatssecretaris van Justitie, appellant, tegen de uitspraak in zaak nr. 08/15660 van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Almelo, van 13 mei 2008 in het geding tussen: [de vreemdeling] en de staatssecretaris van Justitie. 1. Procesverloop Bij besluit van 2 mei 2008 is [de vreemdeling] (hierna: de vreemdeling) in vreemdelingenbewaring gesteld. Dit besluit is aangehecht. Bij uitspraak van 13 mei 2008, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank ’s Gravenhage, nevenzittingsplaats Almelo (hierna: de rechtbank), het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van die dag bevolen en de vreemdeling schadevergoeding toegekend. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris) bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 19 mei 2008, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend. Vervolgens is het onderzoek gesloten. 2. Overwegingen 2.1. De staatssecretaris klaagt in grief 1 dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat, nu de vreemdeling niet ongewenst is verklaard en derhalve geen sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 197 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: het WvSr), de vaststelling van zijn identiteit op een onjuiste wijze heeft plaatsgevonden, de strafrechtelijke aanhouding onrechtmatig was en daarmee de daaropvolgende inbewaringstelling eveneens onrechtmatig moet worden geacht. Hiermee heeft zij niet onderkend dat, nu uit het proces-verbaal van overbrenging en ophouding blijkt dat de vreemdeling strafrechtelijk is aangehouden en het vreemdelingrechtelijk traject pas is aangevangen nadat hij na die aanhouding was heengezonden, het niet aan haar is bij de toetsing van de inbewaringstelling te oordelen over de rechtmatigheid van de daaraan voorafgaande aanwending van strafrechtelijke bevoegdheden. Zijn verklaring ter zitting dat in dit geval geen sprake is van een ongewenstverklaring als bedoeld in artikel 67 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000), maar van een signalering als ongewenst gesignaleerde vreemdeling in het Nationaal Schengen Informatie Systeem, kan aan het vorenstaande niet afdoen, aldus de staatssecretaris. 2.1.1. Volgens het op ambtseed opgemaakte en ondertekende proces verbaal van overbrenging en ophouding van 2 mei 2008 is de vreemdeling na aanhouding en onderzoek ter zake van overtreding van een strafbaar feit door de (hulp)officier van Justitie heengezonden en direct aansluitend op grond van artikel 50, tweede of derde lid, van de Vw 2000 overgebracht naar een plaats bestemd voor verhoor. De vreemdeling is aldaar opgehouden en vervolgens in bewaring gesteld. 2.1.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 26 juli 2001 in zaak nr. 200102650/1, JV 2001/234), is het niet aan de rechter in vreemdelingenzaken te oordelen over de aanwending van andere dan bij of krachtens de Vw 2000 toegekende bevoegdheden. Op basis van voormeld proces-verbaal kan worden vastgesteld dat in dit geval de vreemdeling strafrechtelijk is aangehouden en het vreemdelingrechtelijk traject is aangevangen nadat hij na die aanhouding was heengezonden. Dat de staatssecretaris ter zitting heeft gesteld dat de vreemdeling niet ongewenst is verklaard, zodat artikel 197 van het WvSr niet van toepassing is, leidt niet tot een ander oordeel. Deze omstandigheid ziet enkel op het strafrechtelijk voortraject. Het was dan ook niet aan de rechtbank over de aanwending van de strafrechtelijke bevoegdheden een oordeel te geven. Nu niet is gebleken dat de onrechtmatigheid van de aanwending daarvan door een daartoe bevoegde rechter is vastgesteld, kon zij zich, zoals de Afdeling evenzeer in voormelde uitspraak heeft overwogen, evenmin gesteld zien voor de vraag naar de gevolgen daarvan voor de rechtmatigheid van de vreemdelingrechtelijke inbewaringstelling. De rechtbank heeft dit ten onrechte wel gedaan. Grief 1 slaagt. 2.2. Grief 2, gericht tegen de gegrondverklaring van het beroep, de opheffing van de bewaring, de toekenning van schadevergoeding aan de vreemdeling en de veroordeling van de staatssecretaris in de proceskosten, slaagt evenzeer, nu die beslissingen zijn gegrond op het hiervoor onjuist bevonden oordeel van de rechtbank. 2.3. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het besluit van 2 mei 2008 beoordelen in het licht van de daartegen in eerste aanleg voorgedragen beroepsgronden, voor zover deze, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, nog bespreking behoeven. 2.4. De vreemdeling heeft aangevoerd dat geen sprake is van zicht op uitzetting, aangezien hij een beroep wenst te doen op artikel 64 van de Vw 2000. 2.4.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 1 juni 2007 in zaak nr. 200702994/1, www.raadvanstate.nl), is de toepasselijkheid van artikel 64 van de Vw 2000, inhoudende dat uitzetting achterwege blijft indien de vreemdeling om gezondheidsredenen niet kan reizen, eerst aan de orde indien het tijdstip van diens daadwerkelijke uitzetting op handen is. Daarvan was blijkens de stukken echter in dit geval nog geen sprake. Het enkele verzoek van de vreemdeling om toepassing van artikel 64, omdat hij ziek is en medicijnen nodig heeft, doet aan het bestaan van zicht op uitzetting niet af. De beroepsgrond faalt derhalve. 2.5. Gelet op het vorenstaande, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 2 mei 2008 alsnog ongegrond verklaren. Er is geen grond voor schadevergoeding. 2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I. verklaart het hoger beroep gegrond; II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Almelo, van 13 mei 2008 in zaak nr. 08/15660; III. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond; IV. wijst het verzoek om schadevergoeding af. Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. M.G.J. Parkins de Vin en mr. T.M.A. Claessens, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.J.J.M. van Tielraden, ambtenaar van Staat. w.g. Lubberdink voorzitter w.g. Van Tielraden ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 26 juni 2008 156-549. Verzonden: 26 juni 2008 Voor eensluidend afschrift, de secretaris van de Raad van State, voor deze, mr. H.H.C. Visser, directeur Bestuursrechtspraak