Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD6965

Datum uitspraak2008-07-11
Datum gepubliceerd2008-07-11
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Almelo
Zaaknummers08/963004-07A
Statusgepubliceerd


Indicatie

Sneep-zaak, zes verdachten. Allen schuldig aan vrouwenhandel ten aanzien van een of meer vrouwen. Gedeeltelijke vrijspraak op dit punt mede als gevolg van de formulering van de tenlaste¬leggingen. Vijf verdachten tevens schuldig aan deelneming en/of leiding geven aan een criminele organisatie. “Kenmerkend voor de organisatie was de nietsontziende en gewelddadige wijze waarop werd gehandeld. (…) Het dossier staat bol van geweld en intimidaties.” Deze vijf verdachten hebben “geen enkel respect (…) voor de lichamelijke en geestelijke integriteit en het zelfbeschikkingsrecht van deze vrouwen”. Voorts schuldigverklaringen voor onder meer mishandeling van individuele vrouwen. Voor de strafmaat heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij veroordelingen door andere rechterlijke colleges in het land. De rechtbank heeft verkrachting en dwang tot borstvergroting of tot abortus als strafverzwarende omstandigheden aangemerkt. Straffen variërend van acht maanden tot zeven jaar en zes maanden. Gedeeltelijke toekenning van door slachtoffers gevorderde schadevergoedingen. Voorschotbedragen oplopend tot € 50.000,--. Zie ook BD 6030


Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT NEVENZITTINGSPLAATS ALMELO Parketnummer: 08/963004-07 en 08/960000-07 STRAFVONNIS Uitspraak: 11 juli 2008 De rechtbank te Utrecht, zitting houdende te Almelo, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende in de zaak van de officier van justitie bij het Landelijk Parket, tegen: [verdachte 3], geboren te [geboorteplaats] (Duitsland) op [1976], zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande, thans verblijvende in het huis van bewaring 'Het Schouw' te Amsterdam, terechtstaande - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting van de zaak onder parketnummer 08/963004-07 - ter zake dat: onder parketnummer 08/963004-07: 1. hij in of omstreeks de periode van 01 januari 2005 tot en met 07 februari 2007 te Utrecht en/of te Amsterdam en/of te Den Haag en/of te Alkmaar en/of elders in Nederland en/of Duitsland en/of Turkije, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, - [vrouw 17] (telkens) door dwang en/of geweld en/of een andere feitelijkheid en/of door dreiging met geweld en/of een andere feitelijkheid en/of door afpersing en/of fraude en/of misleiding en/of door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie en/of door het geven of ontvangen van betalingen en/of voordelen om de instemming van een persoon te verkrijgen die zeggenschap over die [vrouw 17] heeft, heeft/hebben geworven en/of vervoerd en/of overgebracht en/of gehuisvest en/of opgenomen, met het oogmerk van uitbuiting van die [vrouw 17]; en/of - [vrouw 17] (telkens) door dwang en/of geweld en/of een andere feitelijkheid en/of door dreiging met geweld en/of een andere feitelijkheid en/of door afpersing en/of fraude en/of misleiding en/of door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie en/of door het geven en/of ontvangen van betalingen en/of voordelen om de instemming van een persoon te verkrijgen die zeggenschap over die [vrouw 17] heeft, heeft/hebben gedwongen en/of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid en/of diensten (van seksuele aard), dan wel door voornoemde middelen enige handeling heeft/hebben ondernomen waarvan hij, verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en) en/of redelijkerwijze moest(en) vermoeden dat die [vrouw 17], zich daardoor beschikbaar zou(den) stellen tot het verrichten van die arbeid en/of diensten; en/of - opzettelijk voordeel heeft/hebben getrokken uit de uitbuiting van [vrouw 17]; en/of - [vrouw 17] door dwang en/of geweld en/of een andere feitelijkheid en/of door en/of door dreiging met geweld en/of een andere feitelijkheid en/of door afpersing en/of fraude en/of misleiding en/of door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie en/of door het geven en/of ontvangen van betalingen en/of voordelen om de instemming van een persoon te verkrijgen die zeggenschap over die [vrouw 17] heeft, heeft/hebben gedwongen danwel bewogen hem, verdachte, en/of zijn mededader(s) te bevoordelen uit de opbrengst van de seksuele handeling(en) van die [vrouw 17]; terwijl dat/die feit(en) zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft/hebben gehad; immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) - met die [vrouw 17] een liefdesrelatie aangegaan en/of die [vrouw 17] ingepalmd en/of (emotioneel) van hem verdachte en/of zijn mededader(s) afhankelijk gemaakt door / met het geven van veel aandacht en/of het geven van cadeau’s en/of van alles voor haar te betalen en/of - die [vrouw 17] als prostituee laten werken en/of - voor die [vrouw 17] (een) kamer(s) geregeld en/of laten regelen alwaar zij zich kon prostitueren en/of - die [vrouw 17] naar/van haar werkplek gebracht/opgehaald of doen brengen /doen ophalen en/of - die [vrouw 17] gedwongen, althans bewogen, om vele uren achter elkaar en/of bij ongesteldheid en/of bij ziekte te werken in de prostitutie en/of - die [vrouw 17] gedwongen, althans bewogen (een (groot) deel van) haar verdiensten uit de prostitutie aan hem verdachte en/of zijn mededader(s) af te staan en/of af te dragen en/of - woonruimte voor die [vrouw 17] geregeld en/of - die [vrouw 17] de huur van die woonruimte laten betalen en/of - die [vrouw 17] één- of meermalen (met een ijzeren / metalen honkbalknuppel / slagwapen) geslagen en/of - dreigde(n) die [vrouw 17] te slaan en/of - die [vrouw 17] voortdurend gecontroleerd. 2. a. hij op of omstreeks 1 november 2006, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen te Assendelft en/of Amsterdam en/of elders in Nederland ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [vrouw 17], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een (honkbal) knuppel en/of een vuist en/of een hand tegen het hoofd en/of lichaam heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid; althans voor zover voor het vorenstaande onder 2a geen veroordeling mocht of zou kunnen volgen, subsidiair ter zake dat hij op of omstreeks 1 november 2006, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, te Assendelft en/of Amsterdam en/of elders in Nederland opzettelijk mishandelend [vrouw 17] met een (honk)bal knuppel en/of een vuist en/of een hand tegen het hoofd en/of lichaam heeft geslagen, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden. en b. hij in of omstreeks de periode van 29 januari 2007 tot en met 7 februari 2007, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen te Vinkeveen (gemeente De Ronde Venen) en/of Assendelft en/of Amsterdam en/of elders in Nederland ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [vrouw 09], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een vuist en/of een hand tegen het hoofd en/of lichaam heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid; althans voor zover voor het vorenstaande onder 2b geen veroordeling mocht of zou kunnen volgen, subsidiair ter zake dat hij in of omstreeks de periode van 29 januari 2007 tot en met 7 februari 2007, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen te Vinkeveen (gemeente De Ronde Venen) en/of Assendelft en/of Amsterdam en/of elders in Nederland opzettelijk mishandelend [vrouw 09] met een vuist en/of een hand tegen het hoofd en/of lichaam heeft geslagen, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden. en c. [naam 03] in of omstreeks de nacht van 21 op 22 januari 2006 te Amsterdam en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, opzettelijk mishandelend [vrouw 18] met een vuist en/of een hand tegen het hoofd en/of lichaam heeft geslagen, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden, welk feit hij verdachte op een of meer tijdstippen in de maand januari 2006 door het doen van een gift (van 100 Euro) opzettelijk heeft uitgelokt, door toen die [naam 03] (per telefoon) opdracht te geven voormelde mishandeling uit te voeren. 3. hij in of omstreeks de periode van 1 september 2006 tot en met 7 februari 2007 te Utrecht en/of Amsterdam en/of elders in Nederland in het bezit was van een reisdocument, te weten een (Turks) paspoort (voorzien van nummer [...]), waarvan hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat het reisdocument vals of vervalst was, bestaande de valsheid of vervalsing hieruit dat het betreffende paspoort ten name was gesteld op [naam 04], geboren op [geboortedatum] te [plaats], welk paspoort was voorzien van een (goedgelijkende) foto van [verdachte 3] voornoemd. 4. Hij in of omstreeks de periode van januari 2002 tot en met 7 februari 2007 in de gemeente Utrecht en/of Amsterdam en/of Alkmaar en/of (elders) in Nederland en/of Duitsland en/of België, heeft deelgenomen aan een organisatie, onder meer bestaande uit verdachte en/of een of meer van de volgende personen [verdachte 2] en/of [verdachte 1] en/of [verdachte A] en/of en/of [verdachte B] en/of [verdachte C] en/of [verdachte D] en/of [verdachte 4] en/of [verdachte 5] en/of [verdachte E] en/of [verdachte 6] en/of [verdachte F] en/of een of meer anderen, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk het (telkens) plegen van - mensenhandel, als bedoeld in artikel 250a Wetboek van Strafrecht(oud) en/of 273a Wetboek van Strafrecht (oud) en/of 273 f van het Wetboek van Strafrecht, waarbij die mensenhandel onder andere bestond uit het seksueel uitbuiten van vrouwen (prostituees); - (zware) mishandeling, als bedoeld in artikel 300 en/of 302 van het Wetboek van Strafrecht, waarbij die zware mishandeling onder ander bestond uit het slaan en/of stompenen/of schoppen van (meerdere) personen (prostituees en/of klanten van prostituees en/of pooiers) en/of het laten uitvoeren van borstvergrotingen en/of laten aanbrengen van tatoeages; - handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie, strafbaar gesteld bij artikel 55, eerste lid van de Wet wapens en munitie (onder andere het voorhanden hebben van steek- en/of vuurwapens); - bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht/bedreiging met zware mishandeling als bedoeld in artikel 285 Wetboek van Strafrecht (onder andere het bedreigen van prostituees en/of klanten van prostituees); - afpersing als bedoeld in artikel 317 Wetboek van Strafrecht (onder andere het afhandig maken van geld van prostituees). onder parketnummer 08/960000-07: hij op of omstreeks 07 juni 2002, althans in de maand juni 2002, te Amsterdam en/of elders in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [vrouw 04] geboren op [geboortedatum], heeft gedwongen tot het ondergaan van (een) handeling(en) die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [vrouw 04], hebbende verdachte en/of (een van) de mededader(s) de penis in de anus van die [vrouw 04] gestopt en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) hierin dat verdachte en/of zijn mededader(s) - tegen die [vrouw 04] zei(den) dat zij zich niet moest verzetten en rustig moest blijven en/of - een kussen tegen het achterhoofd van die [vrouw 04] drukten waardoor die [vrouw 04] bijna geen adem meer kon halen en/of - een hand tegen de mond van die [vrouw 04] hield(en) en (aldus) voor die [vrouw 04] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan; Gezien de stukken; Gelet op het onderzoek ter terechtzitting; Gehoord de vordering van de officier van justitie; Gelet op de verdediging door en namens verdachte gevoerd; De rechtbank heeft de in de tenlastelegging begane kennelijke schrijffouten verbeterd, in de bewezenverklaring. In het bijzonder is een fout in het onder 1 tenlastegelegde hersteld. De tenlastelegging onder 1 ziet op artikel 273f Sr en vertoont daar waar die tenlastelegging is toegesneden op het bepaalde in lid sub 9° Sr een leemte in het bestanddeel “bevoordelen uit de opbrengst van seksuele handelingen met of voor een derde”. De hiervoor gecursiveerde woorden zijn niet in de tenlastelegging opgenomen. De rechtbank herstelt ook deze verschrijving en overweegt dat verdachte door die verbeteringen niet in enig rechtens te respecteren belang wordt geschaad. 1. Voorvraag: bevoegdheid rechtbank Ten aanzien van haar relatieve bevoegdheid overweegt de rechtbank het volgende. De onderhavige zaak is bij dagvaarding aangebracht bij de rechtbank Utrecht, zitting houdende te Almelo. In de dagvaarding is onder andere als pleegplaats opgenomen: “Utrecht”. Op grond van artikel 2 lid 1 van het Wetboek van Strafvordering komt de rechtbank Utrecht als “die binnen welker rechtsgebied het feit is begaan” bevoegdheid toe. De rechtbank kan in het midden laten of in het verleden in het onderzoek Sneep of daarmee al dan niet samenhangende onderzoeken tapmachtigingen zijn afgegeven door de rechter-commissaris in de rechtbank Rotterdam of de rechter-commissaris in de rechtbank Groningen. Ook indien dit het geval mocht zijn en indien het verlenen van deze machtigingen als een daad waarmee vervolging is aangevangen zou moeten worden aangemerkt, stelt dit niet de bevoegdheid van de rechtbank Utrecht terzijde. Immers is in dat geval op grond van lid 2 van vorenbedoeld artikel uitsluitend bevoegd de rechtbank die in de rangschikking van lid 1 eerder is geplaatst, zijnde die van de pleegplaats. Dat de bevoegdheid van Rotterdam of Groningen in het verleden uit de pleegplaats is afgeleid is niet gebleken, zodat van rechtbanken welke in rangschikking dezelfde plaats innemen geen sprake is en de vraag bij welke rechtbank de vervolging het eerste is aangevangen onbesproken kan worden gelaten. 2. Bewijsoverwegingen algemeen 2.1. Toevoeging stukken gedurende onderzoek ter terechtzitting In deze zaak zijn door het openbaar ministerie gedurende de procedure met enige regelmaat nieuwe stukken aan het dossier toegevoegd en vorderingen wijziging tenlastelegging gedaan. Zelfs na requisitoir zijn door het openbaar ministerie nog 2 nieuwe ordners en een cd-rom met tekstbestanden toegevoegd. Weliswaar betrof het hier uitwerkingen van tapgesprekken waarvan de geluidsopnames en de samenvattingen al in het dossier voorkwamen, maar de uitwerkingen waren nieuw en het beginsel van hoor en wederhoor brengt met zich mee dat de verdediging zich moet kunnen uitlaten over nieuwe stukken. De raadslieden in alle thans voorliggende zaken hebben hierover geklaagd en met uitzondering van de raadsman van [verdachte 2], de rechtbank verzocht de stukken buiten beschouwing te laten. In de zaak van [verdachte 6] heeft de raadsvrouw de rechtbank gevraagd hieraan de consequentie van bewijsuitsluiting, dan wel strafvermindering te verbinden. De officier van justitie heeft als reden opgegeven dat het om een zeer groot onderzoek gaat, dat te vroeg is “geklapt”, waardoor het openbaar ministerie moeite had het dossier tijdig gereed te krijgen. De rechtbank stelt vast dat de meeste verdachten zich vanaf februari 2007 in voorlopige hechtenis bevinden. Het definitieve dossier is in september 2007 gepresenteerd. In februari 2008 heeft de officier van justitie de rechtbank verzocht zo spoedig mogelijk een zitting te plannen voor de inhoudelijke behandeling aangezien het openbaar ministerie hecht aan grote voortvarendheid. Hierna heeft de rechtbank op 3 maart 2008 de planning voor de inhoudelijke behandeling in juni 2008 bepaald. De rechtbank is van oordeel dat niet gezegd kan worden dat het openbaar ministerie is overvallen door een snelle inhoudelijke behandeling. Daar komt nog bij dat de officier van justitie bij de behandelingen ter terechtzitting vrijwel voortdurend is bijgestaan door 2 andere officieren van justitie, een aantal parketsecretarissen en een paar politiemensen, waaruit de rechtbank afleidt dat de officier ondersteund werd door een team. De rechtbank heeft zich met de verdediging gestoord aan deze gang van zaken, die een inhoudelijke planning ernstig heeft bemoeilijkt en acht de door de officier van justitie aangevoerde reden daarvoor niet valide. Zowel de rechtbank als de verdediging is hierdoor in tijdnood gebracht, aangezien de rechtbank de pleidooien een week heeft uit moeten stellen, om de verdediging de gelegenheid te geven de nieuwe ordners te bekijken en met hun cliënten te bespreken. De rechtbank is echter van oordeel dat deze wijze van procederen, alhoewel onwenselijk, niet met zich meebrengt dat er stukken voor het bewijs moeten worden uitgesloten. Ook al omdat de stukken in het kader van de waarheidsvinding relevant kunnen zijn. De rechtbank is van oordeel dat een en ander evenmin hoeft te leiden tot strafvermindering. De verdediging heeft immers uiteindelijk – soms met kunst en vliegwerk – toch steeds de gelegenheid gekregen om zich over de nieuwe stukken uit te laten. 2.2 Gebruik van tapgesprekken als bewijsmiddel Aan het dossier is een groot aantal, volgens de officier van justitie ongeveer 85.000, tapgesprekken toegevoegd. De schriftelijke en/of audioweergave daarvan staat op ruim 80 DVD’s/CD-roms. Niet alle tapgesprekken zijn hierop weergegeven. Met name de gesprekken uit het Caravan onderzoek ontbreken. Een deel van deze tapgesprekken is letterlijk, een deel slechts als samenvatting op papier gezet. Bovendien zijn sommige samenvattingen of uitgewerkte gesprekken in de loop van het (opsporings)onderzoek herbeluisterd en alsnog integraal schriftelijk aan het dossier toegevoegd (ordners 59 en 60, overgelegd na requisitoir). Ter terechtzitting is in diverse zaken aan de orde geweest dat de samenvattingen van de tapgesprekken niet altijd de lading van de volledige gesprekken dekken omdat de context van het bewuste gesprek of van daarom heen gevoerde gesprekken ontbreekt. Ter terechtzitting zijn onder andere in verband daarmee tapgesprekken beluisterd. De rechtbank heeft ook in raadkamer gesprekken beluisterd. Een tapgesprek kan echter alleen tot het bewijs meewerken wanneer het in de vorm van een proces-verbaal aan het dossier is toegevoegd of, wanneer het ter terechtzitting is beluisterd, als eigen waarneming van de rechtbank. De rechtbank heeft daarop ter terechtzitting meermalen gewezen en daaraan toegevoegd dat van de tapgesprekken voor het bewijs slechts gebruik kan worden gemaakt, hetzij wanneer gesprekken zich in volledig uitgewerkte schriftelijke vorm in het dossier bevinden, hetzij wanneer er samenvattingen in het dossier zitten van in het Nederlands, Duits en Engels gevoerde gesprekken die de rechtbank in raadkamer heeft kunnen beluisteren. Als bewijsmiddelen vallen dus af gesprekken waarvan geen audiomateriaal beschikbaar is (alle gesprekken uit het Caravanonderzoek) en gesprekken waarvan slechts een samenvatting is, terwijl het gesprek in een vreemde taal is gevoerd. In een incidenteel geval wijkt de rechtbank van dit uitgangspunt af omdat bijzondere overwegingen daartoe aanleiding geven. 2.3 Gebondenheid rechtbank aan grondslag van de tenlastelegging Uit het dossier komt het beeld naar voren van verdachten die zich in georganiseerd verband bezig hebben gehouden met mensenhandel. Er zijn observaties, mutaties, tapgesprekken waarin over werktijden, geldbedragen, en vervoer van en naar de Wallen en het Zandpad gesproken wordt en er zijn ook verklaringen van getuigen die vertellen dat zich daar een groep mannen bevindt die intimiderend en gewelddadig is en vrouwen voor zich heeft werken in de prostitutie. Slechts een beperkt aantal van die vrouwen heeft aangifte gedaan tegen een specifieke verdachte. De officier van justitie heeft in haar requisitoir de rechtbank uitgenodigd om in deze zaak jurisprudentie te maken en daar waar de vrouwen zelf aangeven vrijwillig in de prostitutie te werken en vrijwillig een groot deel van hun geld af te staan aan verdachten, toch dwang bewezen te achten en tot een veroordeling van mensenhandel te komen. De rechtbank is voor een bewezenverklaring echter afhankelijk van de wijze waarop het openbaar ministerie de feiten heeft tenlastegelegd. In gevallen waar de dwang niet volgt uit geweld maar uit andere feitelijkheden, misleiding of uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht, zullen de feiten en omstandigheden waaruit dat blijkt ook in de tenlastelegging moeten worden opgenomen. De rechtbank is immers gebonden aan de grondslag van de tenlastelegging. In deze zaak zijn niet altijd die feiten en omstandigheden in de tenlastelegging opgenomen waaruit de rechtbank de dwangmiddelen kan afleiden, terwijl de feiten en omstandigheden die wel zijn opgenomen niet steeds te bewijzen zijn, ofwel in onderlinge samenhang bezien onvoldoende zijn om bewijs te geven voor het bestaan van een dwangmiddel, zodat de rechtbank om die reden in een aantal zaken tot vrijspraken komt. Het openbaar ministerie heeft ervoor gekozen steeds ten aanzien van de verschillende vrouwen min of meer dezelfde reeks van feitelijkheden tenlaste te leggen en heeft de feitelijkheden niet per zaak op het slachtoffer toegespitst. Zo blijkt bijvoorbeeld in een aantal gevallen uit het dossier wel dat de verdachten het slachtoffer hebben misleid door haar te vertellen dat ze een mooi leven zou krijgen en dat zij haar geld voor haar zouden sparen of dat de verdachten overwicht hadden op het slachtoffer omdat zij geen papieren of geen huis had, of op de vlucht was voor een gewelddadige pooier of grote schulden had, maar zijn die omstandigheden niet in de tenlastelegging opgenomen. In enkele gevallen blijkt uit de stukken ook van geweld tegen de vrouwen en heeft de officier van justitie dat ook genoemd in haar bewijsmiddelenoverzicht, terwijl het geweld niet is opgenomen in de tenlastelegging. Zoals gezegd is de rechtbank gebonden aan de tenlastelegging zoals die in eerste aanleg luidt. De rechtbank merkt nog op dat het bevreemding wekt dat het openbaar ministerie, mede gelet op het feit dat deze zaak in de publiciteit is gebracht als de grootste mensenhandelzaak in Nederland ooit, aan de tenlastelegging niet meer zorg heeft besteed. 3. Bewijsoverwegingen 250a/273f Sr In de zaken van alle verdachten waartegen vandaag vonnis wordt gewezen: [verdachte 2] en [verdachte 1], [verdachte 4], [verdachte 6], [verdachte 3] en [verdachte 5], zijn vrijspraakverweren met betrekking tot de tenlastegelegde mensenhandel gevoerd. Daartoe is over het algemeen aangevoerd, samengevat, dat: - de betrokken vrouwen al als prostituee werkzaam waren toen zij met verdachte in contact kwamen; - zij altijd vrijwillig als prostituee hebben gewerkt; - voor zover de vrouwen hun verdiensten met de verdachte deelden of hem betalingen deden, dit was omdat zij ofwel een affectieve relatie met hem hadden, ofwel hem betaalden voor door hem verrichte (bodyguard) diensten ofwel omdat zij van hem geleende gelden terugbetaalden. De rechtbank overweegt in reactie op deze verweren het volgende over de reikwijdte van artikel 250a (oud) Sr, (in de zaken van ([verdachte 1], [verdachte 2], [verdachte 6] en [verdachte 5]) en 273f Sr (alle zaken). De tenlastelegging is toegesneden op art. 250a, eerste lid (oud) Sr en/of 273f eerste lid Sr. Deze bepalingen bevatten verboden gedragingen. In artikel 250a (oud) Sr zijn dat: dwingen tot prostitutie (door geweld of een andere feitelijkheid of door bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid), dan wel bewegen tot prostitutie (door misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht of misleiding). In artikel 273f Sr worden als dwangmiddelen onder meer genoemd: dwang, geweld of een andere feitelijkheid, dreiging met geweld of een andere feitelijkheid, misleiding en misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht of van een kwetsbare positie. In de wetsgeschiedenis van zowel het huidige als de vroegere mensenhandelartikel(en) en in de daarop gevormde jurisprudentie is het bestanddeel misbruik van uit feitelijke verhoudingen/omstandigheden voortvloeiend overwicht geobjectiveerd: dergelijk misbruik kan in het algemeen worden verondersteld: "indien de prostitué(e) in een situatie verkeert of komt te verkeren die niet gelijk is aan de omstandigheden waarin een mondige prostitué(e) in Nederland pleegt te verkeren”, hetgeen als een uitbuitingssituatie wordt aangemerkt. Daarbij heeft de wetgever het oog gehad op het brengen van een ander in een afhankelijke situatie waarin diens keuzevrijheid wordt beperkt. Als factoren die daarbij van belang kunnen zijn, heeft de wetgever ondermeer gedacht aan: het niet kunnen beschikken over eigen financiële middelen, het niet kunnen beschikken over een paspoort, geen geldig visum hebben en schulden met een zodanige aflossingsverplichting dat de betrokkene gedwongen is zich te blijven prostitueren. Een eventuele instemming van het slachtoffer met zijn/haar uitbuiting is niet bepalend. Verder is van vrijwilligheid geen sprake indien de prostitué(e) niet of slechts in verminderde mate de mogelijkheid heeft een bewuste keuze te maken met betrekking tot het al dan niet voortzetten van zijn of haar relatie met de exploitant. Dat die relatie aanvankelijk op vrijwillige basis werd aangegaan en/of dat de prostitué(e) reeds eerder bij prostitutie betrokken was vormt op zich geen aanwijzing voor vrijwilligheid. 3.1 Bewijsoverweging [vrouw 17] 273f en 302 jo. 45 Sr Uit de verklaring van [vrouw 17] bij de rechter-commissaris komt naar voren dat verdachte haar vriend is, met wie zij samenwoont, en dat zij werkzaam is in de prostitutie. Zij zegt zelf zeven dagen in de week te werken, ook als zij ongesteld is. Verder verklaart zij, samengevat, dat verdachte geen geweld tegen haar heeft uitgeoefend en haar ook niet op andere wijze heeft bewogen verdiensten aan hem af te staan. De rechtbank hecht aan die verklaring weinig waarde, ook al is zij onder ede afgelegd. De rechtbank acht bewezen dat verdachte op [vrouw 17] fors geweld uitoefende en concludeert dat zij daardoor uit angst voor hem heeft verklaard zoals ze heeft gedaan. Dat dergelijk fors geweld werd uitgeoefend, leidt de rechtbank uit de volgende tapgesprekken af. Op 1 november 2006, 14.31 uur, zegt verdachte in een telefoongesprek met [verdachte 1] : “ik heb het meisje in elkaar geslagen nu, ik heb de baseball op haar kop stuk geslagen”. Diezelfde dag om 18.50 uur vraagt [verdachte 1] in een telefoongesprek aan verdachte of [vrouw 17] vandaag niet werkt, waarop verdachte zegt: "Ze gaat werken, ze moet werken". Op 1 november 2006, om 20.26 uur, belt [vrouw 17] met [naam 04]. In dat gesprek wordt over de "baseball" gesproken en zegt [vrouw 17] dat hij haar recht op het midden boven op haar hoofd heeft geslagen, zij zegt: "Ik voelde pijn aan mijn hoofd(…) mijn haar was hard, alles rood, werd rood (…). Hij is niet normaal. Ik ga hem verlaten (…)". Op 19 september 2006 heeft verdachte telefonisch contact met [naam 04] en zegt dat hij [vrouw 17] heeft geslagen en dat ze nu weer als een lammetje is en nadien verstandig is geworden. Uit de bewijsmiddelen kan verder volgen dat [vrouw 17] voor verdachte werkte, haar verdiensten aan verdachte afstond en door hem werd gecontroleerd. Zo belt zij op 7 november 2006 met een onbekende vrouw en zegt onder meer: "Ik weet hoeveel ik verdien en als hij het had bewaard, had ik nooit in het raam hoeven staan. (…) Hij zei dat ik nooit meer iets mag kopen voor mijzelf (…). En hij zei: je moet, je moet, en als je het niet doet vermoord ik je. Want hij wil dat ik neuk voor mijn geld.”. Uit een tapgesprek van 18 november 2006 tussen [vrouw 17] en verdachte, waarin hij zegt dat [vrouw 17] [naam 08] (naar de rechtbank begrijpt de bodyguard [naam 12]) moet bellen en niet alleen mag lopen, leidt de rechtbank af dat zij niet vrij is om te gaan en staan waar zij wil. Uit de bewijsmiddelen kan weliswaar worden afgeleid dat verdachte haar dreigde te vermoorden (maar dat is niet tenlastegelegd), maar niet dreigde haar te slaan zoals in de dagvaarding is opgenomen. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat [vrouw 17] door verdachte op de bewezenverklaarde wijze werd bewogen haar verdiensten aan hem af te staan en dat zij mishandeld is door verdachte. 4. 302/300 Sr [vrouw 09] (feit 2b) Het verzoek van de raadsman tot het horen van [naam 01], in verband met de verklaring die getuige [vrouw 34] heeft afgelegd over hetgeen verdachte ten aanzien van [vrouw 09] wordt verweten, behoeft geen bespreking omdat de rechtbank de verklaring van [vrouw 34] voor dit feit niet voor het bewijs zal gebruiken. 5 Uitlokking 300 Sr [vrouw 18] (feit 2c) Onder 2c is aan verdachte tenlastegelegd dat hij [naam 03] heeft uitgelokt om al dan niet alleen [vrouw 18] te mishandelen. Feitelijk zou hij [naam 03] telefonisch opdracht tot die mishandeling hebben gegeven en als uitlokkingsmiddel zou hij een gift van € 100,- hebben gedaan. De rechtbank leidt uit de inhoud van het dossier af dat de feitelijke gang van zaken als volgt is geweest. Verdachte heeft op 22 januari 2006, 01.12 uur zijn medeverdachte [verdachte 5] gebeld en hem gezegd dat er “een jakhals” nodig was die naar een meisje in de hoofdstad moest gaan. Hij moest drie á vier keer goed uitdelen: ééntje op de neus, op haar gezicht. Hij oppert dat die kleine, [naam 03], het zou kunnen doen en zegt tegen [verdachte 5]: we geven hem driehonderd geld (ordner 57, blz. 42767). Diezelfde nacht is er een zogenaamd hoerenalarm en treffen verbalisanten op de Wallen in Amsterdam [vrouw 18] aan die aangifte doet van mishandeling op 22 januari 2006 om 03.20 uur. Zij was door een Turkse of Marokkaanse, niet grote man zeker vijf keer met een vuist op haar gezicht geslagen en had een opgezet gezicht en pijn (ordner 57, blz. 42763-42765). Op verdenking van deze mishandeling is diezelfde nacht [naam 03] aangehouden. Uit diverse taps van telefoongesprekken tussen [verdachte 5] en verdachte en tussen [verdachte 1] en verdachte kan worden afgeleid dat over die aanhouding is gesproken en dat verdachte [verdachte 5] na vrijlating van [naam 03] opdracht heeft gegeven [naam 03] “100-200 nog erbij” te geven. Hoewel in het dossier dus aanwijzingen zijn te vinden dat [naam 03] op aanstichten van verdachte [vrouw 18] heeft mishandeld, kan niet worden vastgesteld dat, zoals is tenlastegelegd, het verdachte zelf is geweest die [naam 03] telefonisch opdracht heeft gegeven tot mishandeling en dat feit door een gift van € 100,- heeft uitgelokt. De rechtbank is gebonden aan de grondslag van de tenlastelegging en dient dus, hoewel zij de overtuiging heeft dat verdachte tot de mishandeling van [naam 03] de opdracht heeft gegeven, hem van het feit zoals tenlastegelegd vrij te spreken. 6. Bewijsoverweging 140 Sr 6.1 Omvang organisatie Aan de rechtbank is een omvangrijk dossier gepresenteerd waarvan vier ordners specifiek betrekking hebben op de deelneming aan een criminele organisatie. Dat deel van het dossier bevat een hypothese over het bestaan van twee organisaties met elk een eigen structuur, die waar nodig elkaar hielpen en taken waarnamen. Eén organisatie zou onder leiding van [verdachte A] staan, de andere onder leiding van [verdachte 2] en [verdachte 1]. Daarnaast zouden er zelfstandige pooiers zijn die voor deze organisatie(s) hand- en spandiensten zouden verrichten. In april 2006 zou een verwijdering tussen beide organisaties zijn ontstaan. De officier van justitie heeft in de tenlastelegging van artikel 140 Sr een organisatie omschreven waaraan niet alleen de nu terecht staande verdachten maar ook zes andere bij name genoemde personen en “een of meer anderen” zouden hebben deelgenomen. In die zin lijkt het standpunt van de officier te zijn dat er van één organisatie sprake is geweest. De officier van justitie requireert ook tot een bewezenverklaring waarin tussen de beide in het dossier beschreven organisaties geen onderscheid wordt gemaakt. Er wordt dus een veroordeling gevraagd voor deelneming aan één organisatie waarbij alle in het dossier genoemde verdachten zouden zijn aangesloten. Bij requisitoir wordt een totaal aantal deelnemers van 50 genoemd, daarna volgt een opsomming van betrokkenen die uitkomt op 34 personen en het door de officier geproduceerde bewijsmiddelenoverzicht spreekt over minstens 30 deelnemers. Waaruit de deelneming van de zes ándere verdachten heeft bestaan en waaruit dat blijkt heeft de officier van justitie niet geconcretiseerd. Het is steeds in relatie tot de verwijten die de thans terechtstaande verdachten worden gemaakt dat de andere namen opduiken Er is een discrepantie tussen het requisitoir (één organisatie) en de hypothese in het dossier (twee organisaties). Voor zover de officier van justitie uitgaat van twee organisaties blijft bovendien onduidelijk wie van de in de tenlastelegging genoemde personen tot welke organisatie(s) behoren. Bij de feitenbehandeling ter zitting is de aandacht vrijwel uitsluitend uitgegaan naar de terechtstaande verdachten. De rol van de andere in de tenlastelegging genoemde deelnemers is zijdelings aan de orde geweest. De rechtbank constateert dat in het dossier wel aanwijzingen te vinden zijn voor het deelnemen door veel meer dan de zes verdachten, maar aan wiens organisatie die anderen dan deelnamen en in welke periode is niet zonneklaar. De rechtbank heeft zich daarom beraden over de vraag of het onderzoek voldoende duidelijkheid heeft gebracht over omvang en samenstelling van één of meer organisaties en de rol van de andere deelnemers en is tot de slotsom gekomen dat zulks niet het geval is. De rechtbank ziet echter geen noodzaak voor heropening van het onderzoek. In de zes zaken waarin vandaag uitspraak wordt gedaan staat immers ter beoordeling of de “huidige” zes verdachten deelneming aan een criminele organisatie verweten kan worden, waarbij in het midden kan blijven uit welke andere leden die organisatie bestond. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat naar vaste rechtspraak de term “organisatie” tevens feitelijke betekenis heeft en dus niet nader omschreven had hoeven te worden (zie HR 31 mei 1994, DD 94.375 en NLR aant. 1 bij art. 140 Sr). In dat licht is het niet per se noodzakelijk in de bewezenverklaring de overige deelnemers aan de organisatie te noemen. Niet buiten gerede twijfel is vast te stellen of er één organisatie of twee af en toe samenwerkende organisaties bestonden. De rechtbank komt echter wel tot het oordeel dat van de zes thans te berechten verdachten, met uitzondering van [verdachte 4], vaststaat dat zij deel uitmaakten van dezelfde organisatie. Dat [verdachte 4] aan welke criminele organisatie dan ook deelnam, kan uit de inhoud van de bewijsmiddelen niet worden afgeleid. [Verdachte 4] zal van dat feit dan ook worden vrijgesproken. Omdat de rechtbank zoals gezegd in het midden zal laten uit welke andere leden dan [verdachte 1] en [verdachte 2], [verdachte 6], [verdachte 3] en [verdachte 5] de criminele organisatie waaraan zij deelnamen bestond, zal zij in de bewezenverklaring de andere zes met name genoemde personen uit de tenlastelegging niet opnemen, zonder daarmee een oordeel te geven over het wel of niet betrokken zijn van die andere zes bij welke criminele organisatie ook. 6.2 Organisatie en deelneming Ten aanzien van de bewezenverklaring van deelneming aan een criminele organisatie overweegt de rechtbank het volgende. Uit het dossier komt naar voren dat de thans terechtstaande verdachten met elkaar en met anderen veelvuldig telefonisch contact onderhouden. Veel van deze gesprekken hebben, gezien de context en hetgeen wordt besproken, betrekking op prostitutie. Zo worden aan bodyguards instructies gegeven, prostituees in de gaten gehouden en wordt vervoer van prostituees en werkkamers geregeld. Dit alles vindt plaats in georganiseerd verband, waarbij bodyguards bescherming bieden aan en letten op de vrouwen die behoren tot de groep, bodyguardgelden worden ingezameld, gezamenlijk vervoer van prostituees wordt verzorgd en wordt gezorgd dat de gehuurde werkkamers door prostituees van de groep doorlopend benut worden. Dat er sprake is van een groep blijkt ook uit de verklaring van [vrouw 01], waarin zij geconfronteerd met namen en foto’s spontaan meldt: “die hoort bij onze groep” en “die is niet van onze groep”. Daarnaast wordt in een tapgesprek tussen [verdachte 1] en [verdachte 3] gesproken over een “gemeenschap” waar een ander (ene [naam 09.2]), die met meisjes naar Nederland wil komen, niet zomaar in kan komen. Ook wordt er in gesprekken tussen [verdachte 3] met respectievelijk de bodyguard [naam 12] en [verdachte 1], daar waar het gaat om de aanschaf van kogelvrije vesten, gesproken over een deel van de kosten die “wij als bedrijf” gaan dragen. Deze groep is in verband te brengen met vele geweldsincidenten, waarbij geweld en intimidatie wordt toegepast in de richting van prostituees, klanten en concurrerende pooiers. Zo is onder andere sprake van mishandeling van de prostituee [vrouw 09], waarbij zij is geslagen door [verdachte 1] en [verdachte 3] om haar vriend/pooier duidelijk te maken dat zij van hem is afgepakt, en waarbij zij blijkens de daaropvolgende tapgesprekken als “cadeautje” aan een ander wordt toebedeeld. Daarnaast is sprake van de mishandeling van de prostituee [vrouw 17] door [verdachte 3] waarbij dit geweld, blijkens de onderlinge samenhang van de diverse tapgesprekken in verband staat met het feit dat [verdachte 3] wil dat [vrouw 17] een “tweede meisje” voor hem vindt. Uit een tapgesprek komt naar voren dat [verdachte 3] aan de bodyguard [naam 12] de opdracht geeft om “zijn meisje” te slaan. Illustratief voor de handelswijze van de groep is de mishandeling van prostituee [vrouw 18]. [Vrouw 18] verklaart in haar aangifte dat zij de laatste maanden veel problemen had met Turkse jongens en dat zij -nadat zij diverse malen was bedreigd omdat die Turkse jongens niet willen dat er Duitse meisjes op de wallen werken- door iemand die zich voordeed als klant in het gezicht is geslagen. Uit de telefoontaps die, gelet op de tijdstippen en de context, hierop betrekking hebben komt naar voren dat [verdachte 3] aan [verdachte 5] vraagt een persoon te regelen die deze mishandeling tegen betaling wil uitvoeren; dat deze mishandeling is uitgevoerd en de uitvoerder door de politie is opgepakt; dat een en ander wordt teruggekoppeld met [verdachte 1] en dat [verdachte 5] vervolgens wederom wordt ingeschakeld om een advocaat voor de uitvoerder te regelen, waarna de uitvoerder op vrije voeten komt. Deze handelswijze waarbij doelbewust geweld wordt ingezet omwille van markprotectie komt ook naar voren in de aangifte van [vrouw 33], waarbij deze melding maakt van mishandeling van haar en de broer van haar vriend door een groep Turkse pooiers, waaronder [verdachte 1], omdat zij als zelfstandig prostituee werkte en de groep haar hetzij het werk onmogelijk wilde maken, hetzij wilde dat zij voor hen ging werken. Ook gezien het laatste heeft het groepsgeweld tevens het oogmerk van mensenhandel in zich. Voorts volgt uit de verklaring van [vrouw 05] dat er een incident is geweest waarbij met vuurwapen(s) is geschoten, waarbij door [verdachte 1] en [verdachte 3] een vuurwapen ter hand is genomen ten opzichte van mannen die condooms en drugs aan prostituees wilden verkopen. Daarnaast verklaart zij dat zij vóór die schietpartij ook al wel eens wapens bij de groep had gezien die door [verdachte 1], [verdachte 3] of [verdachte 2] werden verstopt in de werkkamer op het Zandpad. Uit de verklaring van [vrouw 03], daarmee samenhangende verklaringen van haar familieleden en de verklaring van [getuige 03] komt naar voren dat de familie van deze prostituee tot in Polen door de groep is bedreigd onder andere met een bomaanslag, omdat verlangd werd dat [vrouw 03] haar aangifte ter zake van mensenhandel zou intrekken. Uit de verklaring van [getuige 02] komt naar voren dat hij geslagen werd door [naam 12] en bedreigd werd door [verdachte 3] omdat hij deed alsof hij een foto maakte van een prostituee. Hem is gevraagd zijn aangifte in te trekken en hem is aangeboden voor de groep te werken. Hij kreeg een telefoontje van [verdachte 1] als een prostituee problemen had met een klant. Daar moest hij dan naartoe om de klant in elkaar te slaan. Daarnaast verklaart [getuige 02] in niet mis te verstane woorden: “De groep ragt hier de boel af. Iedereen bedreigen en de boel in elkaar slaan, mensen bang maken. Dat is ook met mij gebeurd.” Dat verdachte als deelnemer van deze groep is aan te merken en bij veel van de genoemde geweldsincidenten een rol speelt, volgt onder andere uit het vorenstaande, de verklaringen van [vrouw 34] en [getuige 02] en tapgesprekken. [Vrouw 34] verklaart dat verdachte deel uitmaakte van de criminele groep van [verdachte 1], met dien verstande dat hij onder [verdachte 1] stond en dat zij gezien en gehoord heeft dat verdachte altijd luisterde naar [verdachte 1] en uitvoerde wat deze vroeg. [Getuige 02] verklaart dat hij heeft gewerkt voor een groep pooiers, waaronder [verdachte 1], [verdachte 2] en [bijnaam verdachte 3]. Uit onder andere de verklaring van de verdachte bij de politie volgt dat verdachte “[bijnaam verdachte 3]” wordt genoemd. In een tapgesprek tussen verdachte en [verdachte 1] wordt gesproken over de rang binnen de organisatie, waarbij door verdachte tegen [verdachte 1] wordt gezegd “na jou kom ik. [Verdachte 2] abi is vertrokken..”. 7. Vrijspraakoverweging 242 Sr [vrouw 04] Wat er ook zij van de betrouwbaarheid van de getuige [vrouw 04], reeds omdat het dossier ten aanzien van dit feit slechts één bewijsmiddel bevat, moet de rechtbank, op grond van artikel 342, tweede lid Sv, de verdachte voor dit feit vrijspreken. Steunbewijs kan - anders dan de officier van justitie heeft betoogd - naar het oordeel van de rechtbank niet gevonden worden. De rechtbank spreekt van dit feit vrij. 8. Conclusie De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte onder parketnummer 08/963004-07 sub 2b primair en sub 2c en onder parketnummer 08/960000-07 is tenlastegelegd, zodat hij daarvan behoort te worden vrijgesproken. De rechtbank is door de inhoud van wettige bewijsmiddelen - die in de gevallen waarin de wet aanvulling van dit (verkorte) vonnis met de bewijsmiddelen vereist, in een aan dit vonnis te hechten bijlage zullen worden opgenomen - waarop na te melden beslissing steunt, tot de overtuiging gekomen en acht wettig bewezen dat verdachte het onder parketnummer 08/963004-07 sub 1, sub 2a primair, sub 2b subsidiair, sub 3 en sub 4 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat: onder parketnummer 08/963004-07: 1. hij in de periode van 01 januari 2005 tot en met 07 februari 2007 in Nederland [vrouw 17] door geweld en door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht bewogen hem, verdachte, te bevoordelen uit de opbrengst van de seksuele handelingen van die [vrouw 17] met een derde; immers heeft hij, verdachte, - die [vrouw 17] als prostituee laten werken en/of - die [vrouw 17] naar/van haar werkplek doen brengen /doen ophalen en/of - die [vrouw 17] bewogen (een groot deel van) haar verdiensten uit de prostitutie aan hem, verdachte, af te staan en/of af te dragen en/of - die [vrouw 17] (met een honkbalknuppel / slagwapen) geslagen en/of - dreigde die [vrouw 17] te slaan en/of - die [vrouw 17] gecontroleerd. 2. a. hij op of omstreeks 1 november 2006, in Nederland ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [vrouw 17], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een (honkbal) knuppel tegen het hoofd heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid; en b. hij in de periode van 29 januari 2007 tot en met 7 februari 2007, tezamen en in vereniging met een ander, te Vinkeveen (gemeente De Ronde Venen), opzettelijk mishandelend [vrouw 09] met een vuist en een hand tegen het hoofd heeft geslagen, waardoor deze pijn heeft ondervonden. 3. hij op 7 februari 2007 in Nederland in het bezit was van een reisdocument, te weten een (Turks) paspoort (voorzien van nummer [...]), waarvan hij wist dat het reisdocument vervalst was, bestaande de vervalsing hieruit dat het betreffende paspoort, ten name van [naam 04], geboren op [geboortedatum] te [plaats], was voorzien van een foto van [verdachte 3] voornoemd. 4. hij in de periode van januari 2002 tot en met 7 februari 2007 in Nederland en/of Duitsland en/of België, heeft deelgenomen aan een organisatie, onder meer bestaande uit verdachte en een of meer van de volgende personen [verdachte 2] en [verdachte 1] en [verdachte 5] en [verdachte 6] en/of een of meer anderen, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk het (telkens) plegen van - mensenhandel, als bedoeld in artikel 250a Wetboek van Strafrecht(oud) en/of 273a Wetboek van Strafrecht (oud) en/of 273 f van het Wetboek van Strafrecht, waarbij die mensenhandel onder andere bestond uit het seksueel uitbuiten van vrouwen (prostituees); - (zware) mishandeling, als bedoeld in artikel 300 en/of 302 van het Wetboek van Strafrecht, waarbij die zware mishandeling onder ander bestond uit het slaan en/of stompen en/of schoppen van (meerdere) personen (prostituees en/of klanten van prostituees en/of pooiers) - handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie, strafbaar gesteld bij artikel 55, eerste lid van de Wet wapens en munitie (onder andere het voorhanden hebben van steek- en/of vuurwapens); - bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht/bedreiging met zware mishandeling als bedoeld in artikel 285 Wetboek van Strafrecht (onder andere het bedreigen van prostituees en/of klanten van prostituees); - afpersing als bedoeld in artikel 317 Wetboek van Strafrecht (onder andere het afhandig maken van geld van prostituees). Tot deze beslissing geven reden de in die bewijsmiddelen voorkomende feiten en omstandigheden, waarbij de inhoud van die bewijsmiddelen telkens alleen is gebezigd tot bewijs van het tenlastegelegde feit, waarop deze inhoud in het bijzonder betrekking heeft. De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte onder parketnummer 08/963004-07 sub 1, sub 2a primair, sub 2b subsidiair, sub 3 en sub 4 meer of anders is tenlastegelegd, zodat hij daarvan behoort te worden vrijgesproken. Het bewezen verklaarde levert op: wat betreft sub 1 het misdrijf: "Mensenhandel", telkens strafbaar gesteld bij artikel 273a (oud) en 273f van het Wetboek van Strafrecht; en wat betreft sub 2a primair het misdrijf: "Poging tot zware mishandeling", strafbaar gesteld bij artikel 302 jo. 45 van het Wetboek van Strafrecht; en wat betreft sub 2b subsidiair het misdrijf: "Medeplegen van mishandeling", strafbaar gesteld bij artikel 300 jo. 47 van het Wetboek van Strafrecht; en wat betreft sub 3 het misdrijf: "In het bezit zijn van een reisdocument waarvan hij weet dat het vervalst is", strafbaar gesteld bij artikel 231 van het Wetboek van Strafrecht; en wat betreft sub 4 het misdrijf: "Deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven", strafbaar gesteld bij artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht; De verdachte is strafbaar, aangezien niet is gebleken van een zijn strafbaarheid uitsluitende omstandigheid. De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte, terzake parketnummer 08/963004-07 sub 1, sub 2a primair, sub 2b primair, sub 2c, sub 3 en sub 4 en onder parketnummer 08/960000-07 wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaren, met aftrek van het voorarrest, met toewijzing van de civiele vordering van [vrouw 04] en oplegging daarbij van de zogenaamde Terwee-maatregel. De rechtbank overweegt wat de straf betreft, dat op grond van de aard van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd en de persoon van verdachte, zoals één en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, aan verdachte de straf, bijkomende straf en maatregel behoren te worden opgelegd, zoals deze hierna zullen worden bepaald, waarbij het volgende is overwogen. Verdachte heeft gedurende een aantal jaren deel uitgemaakt van een criminele organisatie die ondermeer tot doel had het exploiteren van vrouwen in het kader van de prostitutie. Verdachte vervulde binnen deze organisatie een centrale en leidinggevende rol. Kenmerkend voor de organisatie was de nietsontziende en gewelddadige wijze waarop werd gehandeld. Verdachte en zijn mededaders hebben de vrouwen door het aanwenden van fors en grof geweld, dan wel dreiging daarmee, gedwongen om voor hen in de prostitutie te gaan werken en vervolgens ook te blijven werken. In een aantal gevallen werden de vrouwen van verdachte of zijn mededaders afhankelijk gemaakt waarna er voor hen geen andere weg meer openstond dan als prostituee te gaan werken. Verdachte en de mededaders hebben op grove wijze misbruik gemaakt van de kwetsbare, geïsoleerde en afhankelijke positie waarin deze vrouwen zich bevonden. Mede hierdoor was het voor de vrouwen onmogelijk om als prostituee vrije keuzes te maken en zelfstandig te beslissen, zoals mondige prostituees in Nederland dat wel kunnen doen. Verdachte en de mededaders maakten de dienst uit. Zij verschaften de vrouwen onderdak, bepaalden waar, wanneer en hoelang zij moesten werken, zij zorgden (mede) voor de kamers, het vervoer van de vrouwen van en naar de werkplekken en zij zorgden ervoor dat de vrouwen tijdens hun werk werden gecontroleerd. Het geld dat door de vrouwen met de prostitutiewerkzaamheden werd verdiend moest nagenoeg geheel worden afgestaan aan verdachte en de mededaders. Het dossier staat bol van geweld en intimidaties. Andere prostituees die, of zelfstandig werkzaam waren, of voor een andere pooier werkten, werd het werk nagenoeg onmogelijk gemaakt, of zij moesten forse bedragen per week aan verdachte en/of de mededaders betalen, waarna zij door de groep van verdachte en/of zijn mededaders werden getolereerd in het gebied waar dezen de dienst uitmaakten. Een aantal vrouwen heeft het aanvankelijk aangedurfd om aangifte te doen, sommigen pas nadat bekend was geworden dat leden van de groep waren opgepakt. Diverse aangiftes zijn naderhand weer ingetrokken. Ook hebben getuigen ten overstaan van de rechter-commissaris verklaard dat hetgeen zij destijds hadden verklaard niet strookte met de waarheid. Als daarbij wordt bedacht dat van de zijde van de verdachten niet werd geschroomd om bedreigingen te uiten, waarbij alleen al te denken valt aan het dreigen om de woning van de familie van aangeefster [vrouw 03] met explosieven op te blazen, dan wel aangeefster zelf te vermoorden als zij haar aangifte niet zou intrekken, dan geeft dit een sprekend beeld van de werkwijze van de groep waartoe verdachte behoorde. Verdachte en zijn mededaders hebben gedurende lange tijd op gewelddadige wijze de dienst uitgemaakt binnen de prostitutiewereld en dan met name op de Amsterdamse Wallen. De rechtbank is zich bewust van het feit dat er binnen deze wereld mogelijk andere regels en normen gelden dan in de kring daarbuiten. De wijze waarop door verdachte en zijn mededaders gedurende lange tijd hun regels en normen werden gesteld, gehandhaafd en aan anderen opgedrongen, is onaanvaardbaar en verwerpelijk. Het onvrijwillig in de prostitutie houden van vrouwen en het financieel uitbuiten van deze vrouwen is niet alleen zeer ernstig, het geeft er ook blijk van dat verdachte op geen enkele wijze respect heeft voor de lichamelijke en geestelijke integriteit en het zelfbeschikkingsrecht van deze vrouwen. Door verdachte en de mededaders zijn de vrouwen gemaakt tot willoze individuen, met wie zeer veel geld kon worden verdiend. Verdachte heeft zijn eigen vrouw, die hij als prostituee liet werken, ernstig mishandeld door haar met een honkbalknuppel op haar hoofd te slaan. Een andere - reeds als prostituee werkzame vrouw - is, terwijl zij telefonisch contact had met haar toenmalige pooier, door verdachte en een aantal mededaders meerdere keren zeer hard geslagen, waarbij zij werd gedwongen om hard te huilen. Verdachte en de mededaders wilden hiermee duidelijk maken dat dit slachtoffer vanaf dat moment niet langer meer voor hem werkzaam was, maar voor de groep van verdachte. Verdachte is degene die meermalen (fors) geweld heeft toegepast en in het dossier komt hij ook naar voren als degene die op het Zandpad in Utrecht schoten heeft gelost met een vuurwapen en vanaf het moment dat de medeverdachte [verdachte 2] in Duitsland verblijft, is verdachte degene die zich profileert als de grote man naast [verdachte 1]. Voor wat betreft de op te leggen straf, heeft de rechtbank in het algemeen het volgende overwogen. Het behoeft geen betoog dat voor de afdoening van feiten als deze uitsluitend een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf in aanmerking komt. De rechtbank heeft gekeken naar veroordelingen door andere rechterlijke colleges in het land, waarbij is getracht om aansluiting te zoeken bij de feiten en omstandigheden zoals die zich in dit dossier hebben voorgedaan. Dit alles overwegend heeft de rechtbank in deze zaak als uitgangspunt genomen een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van acht tot tien maanden per slachtoffer, welk strafminimum door de rechtbank is verhoogd indien er ten opzichte van dit slachtoffer sprake is geweest van ernstig geweld. Daarnaast heeft de rechtbank als strafverzwarende respectievelijk strafverminderende omstandigheid aangemerkt de lengte van de periode waarin de feiten zich hebben afgespeeld meegewogen. Ook heeft de rechtbank in aanmerking genomen of sprake is geweest van verkrachting, gedwongen borstvergroting, abortus als wettelijke strafverzwaringsgrond, de rol die verdachte binnen het geheel heeft gehad en eventuele recidive. Verder heeft de rechtbank als uitgangspunt voor deelname aan de criminele organisatie een gevangenisstraf van 12 maanden genomen en voor de verdachten die een leidinggevende rol hebben vervuld een gevangenisstraf van 24 maanden. Concreet betekent dit voor deze verdachte dat mensenhandel ten opzichte van slechts één vrouw bewezen is verklaard. Als strafverzwarende omstandigheid heeft de rechtbank meegewogen dat hij bij verschillende gewelddadigheden direct betrokken is geweest. Ook dient verdachte te worden gestraft voor het feit dat hij een vals reisdocument in zijn bezit heeft gehad. Alles in ogenschouw nemend komt de rechtbank tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van na te melden duur. Civiele vordering De rechtbank overweegt verder dat de benadeelde partij [vrouw 04] ter zake parketnummer 08/960000-07 niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, aangezien verdachte van het onder dat parketnummer tenlastegelegde feit wordt vrijgesproken. De na te melden straf, bijkomende straf en maatregel zijn gegrond, behalve op voormelde artikelen, op de artikelen 10, 24, 27, 33, 33a, 36b, 36c en 57 van het Wetboek van Strafrecht. R E C H T D O E N D E: Verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder parketnummer 08/963004-07 sub 2b primair en sub 2c en onder parketnummer 08/960000-07 is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij. Verklaart bewezen, dat het onder parketnummer 08/963004-07 sub 1, sub 2a primair, sub 2b subsidiair, sub 3 en sub 4 tenlastegelegde zoals boven omschreven door verdachte is begaan. Verstaat, dat het aldus bewezen verklaarde oplevert de strafbare feiten zoals hierboven vermeld. Verklaart verdachte strafbaar. Veroordeelt verdachte ter zake daarvan tot een gevangenisstraf voor de tijd van twee jaren en zes maanden. Beveelt dat de tijd, die de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht. Bepaalt dat voornoemde benadeelde partij [vrouw 04] niet-ontvankelijk is in haar vordering en dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen. Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder parketnummer 08/963004-07 sub 1, sub 2a primair, sub 2b subsidiair, sub 3 en sub 4 meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij. Gelast de teruggave aan verdachte van de inbeslaggenomen Fahrzeugbrief Chrysler, 1 paar handschoenen, 2 mutsen en 3 hoeveelheden medicijnen. Verklaart verbeurd de inbeslaggenomen Favoritecard Holland Casino ([naam 04.1]), verzekerdenpas IKK ([naam 04.1]), Turks/Duits document, een simkaart en een tas met kogelwerend vest. Verklaart onttrokken aan het verkeer de inbeslaggenomen bus traangas, dolk met hoes, zakmes, ploertendoder, wapenstok, pepperspray, munitie en 4 honkbalknuppels. Aldus gewezen door mr. Geeve, voorzitter, mr. Wentink en mr. Ellenbroek, rechters, in tegenwoordigheid van Last, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op 11 juli 2008.