Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD6991

Datum uitspraak2007-11-19
Datum gepubliceerd2008-07-11
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureRaadkamer
Instantie naamGerechtshof Arnhem
ZaaknummersAVNR: 783-07
Statusgepubliceerd


Indicatie

De term “zaak” in de zin van artikel 89 van het Wetboek van Stafvordering. Verzoek niet-ontvankelijk nu zaak niet is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel.


Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM zitting houdende te Arnhem Pkn: 16/604202-06 Avnr: 000783-07 Het gerechtshof heeft te beslissen op het hoger beroep ingesteld door: [naam appellant], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum], domicilie kiezende te [plaats], [straat], ten kantore van zijn raadsman, hierna te noemen appellant. Het hoger beroep is ingesteld tegen de beschikking van de rechtbank Utrecht van 23 januari 2007, onder meer houdende de beslissing op een verzoek ex artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering. Het hof heeft gehoord in openbare raadkamer van 22 oktober 2007 de advocaat-generaal en namens appellant, mr. [naam raadsman], advocaat te [plaatsnaam]. Appellant is hoewel behoorlijk opgeroepen niet verschenen. Het hof heeft kennis genomen van: - het verzoekschrift van appellant, ingekomen op 24 november 2006 ter griffie van de rechtbank Utrecht; - het proces-verbaal van de behandeling van het verzoek door de rechtbank van 9 januari 2007; - voormelde beschikking van de rechtbank; - de akte rechtsmiddel van 24 januari 2007, opgemaakt door de griffier van de rechtbank te Utrecht, waarbij namens appellant hoger beroep werd ingesteld tegen voormelde beschikking; - de overige zich in het dossier bevindende stukken. OVERWEGINGEN 1. Het hoger beroep is tijdig ingesteld. Appellant kan in zoverre daarin worden ontvangen. 2. Het hof zal bij separate beschikking beslissen op het beroep voor zover dat betreft de beslissing op het verzoek ex artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering. 3. Bij de beschikking waarvan beroep heeft de rechtbank beslist dat appellant niet-ontvankelijk is in zijn verzoek, nu niet gezegd kan worden dat de zaak is geëindigd op een wijze als bedoeld in artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering. 4. Appellant is bij onherroepelijk vonnis van de rechtbank Utrecht van 20 oktober 2006 van het onder 1, 3, 4, 5 en 6 primair tenlastegelegde vrijgesproken, ten aanzien van het onder 6 subsidiair bewezenverklaarde, zware mishandeling, ontslagen van alle rechtsvervolging, en ten aanzien van het onder 2 en 7 bewezenverklaarde, namelijk opzettelijk en wederrechtelijk enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen respectievelijk mishandeling, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht weken. Het verzoek ex artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering betreft de kosten van de raadsman voor het indienen en behandelen van het verzoek ex artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering. 5. Appellant heeft als grief tegen de beschikking waarvan beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte geen vergoeding ex artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering heeft toegekend, omdat er, hoewel appellant ter zake van het onder 2 en 7 bewezenverklaarde straf is opgelegd, gronden van billijkheid aanwezig zijn om een vergoeding ex artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering toe te kennen voor de tijd, die appellant ten aanzien van het onder 6 tenlastegelegde in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, nu de zaken enkel wegens proceseconomische omstandigheden gevoegd zijn behandeld, en nu een vergoeding ex artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering dient te worden toegekend, er ook een vergoeding ex artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering ter zake van de kosten van rechtsbijstand voor de behandeling van het verzoekschrift dient te worden toegekend. 6. De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot bevestiging van de beschikking waarvan beroep. 7. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad dient in het geval dat een onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden, onder “zaak” als bedoeld in artikel 258, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering te worden verstaan “al datgene waarop het rechtsgeding betrekking had”. De term “zaak” in de zin van artikel 89 van het Wetboek van Stafvordering heeft, nu er sprake is geweest van een onderzoek ter terechtzitting, dezelfde betekenis als in artikel 258, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, met dien verstande dat na de inleidende dagvaarding de grenzen nadien nader kunnen worden bepaald door wijziging van de tenlastelegging op de voet van de artikelen 313-314a van het Wetboek van Strafvordering en/of voeging onderscheidenlijk splitsing op de voet van artikel 285 van het Wetboek van Strafvordering. Indien er meerdere feiten op de dagvaarding staan, dan vormen die feiten de zaak, ook al bestaat tussen die feiten onderling geen verband. 8. Uit het hetgeen onder 4 is overwogen, volgt dat de zaak niet is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel. In het licht van hetgeen onder 7 is overwogen, ziet het hof geen ruimte om feit 6 waarvoor geen straf of maatregel is opgelegd, als een andere zaak te beschouwen. Appellant dient derhalve niet-ontvankelijk te worden verklaard in zijn verzoek. Het hof zal daarom de beschikking waarvan beroep voor zover deze betreft het verzoek ex artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering bevestigen. BESCHIKKENDE Het hof: - bevestigt de beschikking waarvan beroep, voor zover deze betreft de beslissing op het verzoek ex artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering. Deze beschikking is gegeven te Arnhem door mrs. E.A.K.G. Ruys, voorzitter, A. van Waarden en P.H.A.J. Cremers, raadsheren, in tegenwoordigheid van mr. N.M.H. van Ek, griffier, ondertekend door de voorzitter en de griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 19 november 2007.