Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD7008

Datum uitspraak2008-07-04
Datum gepubliceerd2008-07-15
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/3900 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Intrekking WAO-uitkering . Geschiktheid voorgehouden functies i.v.m epileptische aanvallen? Eerst in hoger beroep toelichting op signaleringen bij geduide functies.


Uitspraak

06/3900 WAO Centrale Raad van Beroep Enkelvoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Appellant], tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 30 mei 2006, 05/2059 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellant en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 4 juli 2008 I. PROCESVERLOOP Namens appellant heeft mr. J. van Veen, werkzaam bij DAS Rechtsbijstand, kantoor ’s-Hertogenbosch, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. De belangenbehartiging van appellant is op 22 juni 2007 overgenomen door mr. S. Aben, advocaat te Sittard. Vervolgens is op 8 januari 2008 de belangenbehartiging door mr. D. Grégoire, eveneens advocaat te Sittard overgenomen. Het Uwv heeft op 21 februari 2008 een rapport van bezwaararbeidsdeskundige Saris van 31 januari 2008 toegezonden. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 mei 2008. Appellant is – met kennisgeving – niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. H.A.T. Laaracker. II. OVERWEGINGEN 1.1. Appellant was werkloos voor zijn werk als medewerker groenvoorziening in WSW-verband en heeft zich op 2 september 1999 ziek gemeld als gevolg van epilepsie en depressieve klachten. Na afloop van de wettelijke wachttijd is aan appellant met ingang van 31 augustus 2000 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. 1.2. Appellant is in het kader van een herbeoordeling op 1 juni 2005 onderzocht door verzekeringsarts R. Kox. Dit onderzoek is weergegeven in het verzekeringsgeneeskundige rapport van dezelfde datum. Bij dit onderzoek heeft de verzekeringsarts telefonisch informatie ingewonnen bij de huisarts van appellant. Uit deze informatie bleek dat appellant volgens het laatste neurologische rapport in 2003 vrij was van epilepsie-aanvallen. De verzekeringsarts achtte appellant beperkt voor ondermeer veelvuldige deadlines en productiepieken, conflicthantering, verhoogd persoonlijk risico, avond- en nachtdiensten en voor chauffeursfuncties. De beperkingen werden vastgelegd in een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 7 juni 2005. Bij het arbeidskundig onderzoek werd na functieduiding vastgesteld dat het verlies aan verdienvermogen 1% bedroeg. Hierna werd bij besluit van 14 juli 2005 de WAO-uitkering van appellant met ingang van 28 augustus 2005 ingetrokken. 1.3. In de bezwaarprocedure stelde appellant dat hij als gevolg van maandelijkse epilepsie-aanvallen chronisch vermoeid is en dat zijn medicijngebruik heeft geleid tot chronische schimmel en tot aantasting van spieren en gewrichten. De bezwaarverzekeringsarts J. Jonker concludeerde in haar rapport van 19 september 2005 dat appellant ondanks de op zich vaststaande epilepsie tot een goede prestatie in staat moet zijn en zag geen argumenten voor bijstelling van de FML. Vervolgens werd bij besluit van 20 september 2005 (hierna: bestreden besluit) het bezwaar van appellant tegen het besluit van 14 juli 2005 ongegrond verklaard. 2.1. Appellant heeft in beroep betwist dat hij aanvalsvrij zou zijn. Ter onderbouwing van zijn beroep heeft appellant stukken overgelegd uit zijn medisch dossier bij het Academisch Ziekenhuis Maastricht (AZM), gedateerd vanaf 1987, waaronder brieven van neurologe Faber van 13 februari 2003 en van 7 mei 2003 aan zijn huisarts. De bezwaarverzekeringsarts Jonker heeft in haar rapporten van 24 oktober 2005 en van 16 december 2005 geconcludeerd dat de beroepsgronden en de overgelegde medische stukken geen aanleiding geven om de FML te wijzigen. De bezwaarverzekeringsarts heeft daarbij overwogen dat appellant niet onder medische behandeling staat en dat appellant auto rijdt, zodat de epilepsie zodanig onder controle is, dat hij ermee kan werken. Voorts was de inhoud van de twee overgelegde brieven van de neuroloog aan de huisarts uit 2003 de verzekeringsarts al bekend uit telefonische informatie van de huisarts. 2.2. Het Uwv heeft in beroep desgevraagd een nadere toelichting verstrekt op de geduide functies, onder verwijzing naar het rapport van bezwaararbeidsdeskundige H.J.M. Saris van 8 mei 2006. Bezwaararbeidsdeskundige Saris heeft daarin vastgesteld dat één functienummer (3622-0080-002) van de functie Schilder, spuiter (sbc-code 262170) vervalt, hetgeen niet leidt tot een andere arbeidsongeschiktheidsklasse. 2.3. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het vanwege het Uwv verrichte verzekeringsgeneeskundig onderzoek onderschreven. De rechtbank overwoog daartoe dat uit de brieven van de behandelend sector die in beroep in het geding zijn gebracht, niet kan worden afgeleid dat de beperkingen van appellant onjuist zijn vastgesteld. Wat de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit betreft, heeft de rechtbank overwogen dat appellant in staat moet worden geacht de voorgehouden functies te vervullen. De rechtbank heeft daarbij vastgesteld dat de gewenst geachte toelichting op de functies uiteindelijk in de beroepsfase is gegeven. De rechtbank heeft daarom het door appellant ingestelde beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd met instandlating van de rechtsgevolgen en een beslissing gegeven ten aanzien van vergoeding aan appellant van het griffierecht. 3. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat zijn beperkingen onjuist zijn vastgesteld en dat hij in verband met de epileptische aanvallen niet in staat is de voorgehouden functies te verrichten. 4.1. De Raad heeft in het hoger beroepschrift geen aanleiding gezien om over de medische grondslag van het bestreden besluit een ander oordeel te geven dan de rechtbank. 4.2.1. Ten aanzien van de arbeidskundige grondslag overweegt de Raad het volgende. Bij het in rubriek I vermelde rapport heeft bezwaararbeidskundige Saris in hoger beroep vastgesteld dat de bij het bestreden besluit voorgehouden functie Machinaal metaalbehandelaar (sbc-code 264121) vervalt, dat de eerder als voorbeeld voorgehouden functie Gereedschapsmaker (sbc-code 26400) mede aan de schatting ten grondslag kan worden gelegd, maar dat deze wijzigingen niet leiden tot een andere arbeidsongeschiktheidsklasse. De schatting wordt thans gebaseerd op de functies Schilder, spuiter (sbc-code 262170), Inpakker (sbc-code 111190) en Gereedschapsmaker (sbc-code 264050). De bezwaararbeidsdeskundige heeft in zijn rapport voorts toegelicht waarom deze functies voor appellant geschikt kunnen worden geacht. Daarbij heeft de bezwaararbeidsdeskundige tevens aandacht besteed aan de signaleringen met een zogeheten “G” bij de geduide functies. 4.2.2. De Raad stelt vast dat verweerder met het arbeidskundige rapport van 13 januari 2008 eerst in hoger beroep een toelichting heeft gegeven op alle signaleringen bij de geduide functies, zoals vereist is op grond van jurisprudentie van de Raad (o.a. zijn uitspraak van 12 oktober 2006, LJN: AY9971). Hieruit volgt dat de toelichting op de functies bij de aangevallen uitspraak ten onrechte voldoende is geacht. De aangevallen uitspraak dient daarom te worden vernietigd, voorzover daarbij de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand zijn gelaten. 4.2.3. De Raad is van oordeel dat met de toelichting op de functies in het rapport van 13 januari 2008 alsnog voldoende inzicht is geboden in de geschiktheid van de functies voor appellant. De mate van arbeidsongeschiktheid van appellant is dan ook terecht met ingang van 28 augustus 2005 bepaald op minder dan 15%. De rechtsgevolgen van het bestreden besluit kunnen derhalve geheel in stand worden gelaten. 4.3. De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 322 voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Vernietigt de aangevallen uitspraak, voor zover daarbij de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand zijn gelaten; Bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven; Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van appellant in hoger beroep tot een bedrag van € 322, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen; Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellant het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 105,- vergoedt. Deze uitspraak is gedaan door C.W.J. Schoor. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A. Wit als griffier, uitgesproken in het openbaar op 4 juli 2008. (get.) C.W.J. Schoor. (get.) A. Wit. JL