Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD7010

Datum uitspraak2008-07-02
Datum gepubliceerd2008-07-15
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/4967 WAO + 06/6732 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Intrekking WAO-uitkering. Nader besluit. Voldoende medische en arbeidskundige grondslag?


Uitspraak

06/4967 WAO + 06/6732 WAO Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Appellante], tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 11 juli 2006, 05/1466 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen appellante en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 2 juli 2008 I. PROCESVERLOOP Namens appellante heeft mr. M.H.J. van Geffen, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en een vraag van de Raad beantwoord. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 april 2008. Appellante is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. Van Geffen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.A. Sowka. II. OVERWEGINGEN 1.1. Appellante is op 5 januari 1998 uitgevallen voor haar werkzaamheden als leidster op een kinderdagverblijf voor 32 uur per week vanwege een depressie met randpsychotische kenmerken. Na afloop van de wachttijd is aan haar een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. 1.2. In het kader van een vijfdejaars herbeoordeling is appellante op 21 september 2004 onderzocht door een verzekeringsarts. Daarbij is als diagnose gesteld een reactieve depressie met culturele (Winti)aspecten, deels in remissie, psychosomatische nek-, schouder-, en rugklachten en maagklachten. De belastbaarheid van appellante is vervolgens in een Functionele Mogelijkheden Lijst (hierna: FML) aangegeven. Op basis van deze FML heeft een arbeidsdeskundige na raadpleging van het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem (hierna: CBBS) functies geselecteerd die appellante nog zou kunnen vervullen ondanks haar beperkingen; de daarmee te realiseren verdiencapaciteit leidde tot een mate van arbeidsongeschiktheid van minder dan 15%. 1.3. Bij besluit van 21 december 2004 heeft het Uwv de uitkering van appellante ingevolge de WAO per 18 februari 2005 ingetrokken. 1.4. Bij besluit van 31 mei 2005 (hierna: bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 21 december 2004 ongegrond verklaard. 2.1. De rechtbank heeft geen reden gezien om te oordelen dat het Uwv de medische beperkingen van appellante onjuist heeft vastgesteld. De bezwaarverzekeringsarts heeft informatie ingewonnen bij de huisarts en behandelend psychiater L.J. Lasschuit en heeft volgens de rechtbank gemotiveerd aangegeven in zijn rapportages van 20 mei 2005 en 8 september 2005 dat van een ernstige psychiatrisch toestandsbeeld geen sprake is. De rechtbank acht het raadplegen van een deskundige onder de gegeven omstandigheden niet aangewezen omdat tussen partijen geen verschil van mening bestaat over de diagnose of over het psychiatrische beeld en in de FML in ruime mate rekening wordt gehouden met zowel de psychische als de lichamelijke klachten. 2.2. Ten aanzien van de arbeidskundige beoordeling stelt de rechtbank vast dat in alle geselecteerde functies blijkens het formulier Resultaat Functiebeoordeling bij verschillende aspecten een ‘M’ is vermeld. Omdat een nadere motivering pas na het bestreden besluit is gegeven, heeft de rechtbank het bestreden besluit wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vernietigd en het beroep van appellante gegrond verklaard. De rechtbank heeft bepaald dat het Uwv een nieuw besluit dient te nemen met inachtneming van hetgeen in haar uitspraak is overwogen. Het Uwv is door de rechtbank veroordeeld in de proceskosten en dient het griffierecht van appellante te vergoeden. 3. Hangende het hoger beroep heeft het Uwv ter uitvoering van de aangevallen uitspraak bij besluit van 11 augustus 2006 (hierna: bestreden besluit 2) het bezwaar van appellante tegen het besluit van 21 december 2004 opnieuw ongegrond verklaard. Het bestreden besluit 2 is gebaseerd op een rapportage van bezwaararbeidsdeskundige B. Evegaars van 7 augustus 2006, die de geselecteerde functies opnieuw heeft beoordeeld en tot de conclusie komt dat bezwaararbeidsdeskundige L.G.W. Lind in haar rapportage van 26 mei 2005 reeds een voldoende inzichtelijke motivering heeft gegeven. 4.1. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte het oordeel van de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts heeft gevolgd. Appellante verzoekt de Raad om een deskundige op het gebied van de psychiatrie te benoemen. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft appellante een rapportage van arts en medisch adviseur L.J. Haak van 11 december 2006 overgelegd. Tevens zijn rapportages van psychiater H. de Jong van 18 juli 2007 en 7 maart 2008 overgelegd. De Jong stelt volgens appellante vast dat vanaf 1998 haar algehele psychiatrische toestand achteruit is gegaan, hij acht waarschijnlijk dat het klinische beeld na 18 februari 2005 niet is verbeterd en acht de klachten van appellante voldoende zwaar om arbeidsongeschiktheid aan te nemen. Daarnaast heeft appellante haar medische gegevens van haar huisarts d.d. 29 november 2007 overgelegd. 4.2.De grieven tegen bestreden besluit 2 richten zich op zowel de medische beoordeling als op de arbeidskundige beoordeling van het Uwv. Appellante stelt zich op het standpunt dat de rapportage van arbeidsdeskundige Lind van 26 mei 2005 niet als een toereikende motivering kan worden beschouwd en dat de functies niet geschikt zijn voor appellante vanwege onder andere haar beperkingen ten aanzien van emotionele problemen van anderen hanteren en verantwoordelijkheid. 5.1. De Raad stelt vast dat met het bestreden besluit 2 niet tegemoet is gekomen aan de bezwaren van appellante. Daarom zal dit besluit met overeenkomstige toepassing van de artikelen 6:18, 6:19, eerste lid, en 6:24 van de Awb in de onderhavige beoordeling worden betrokken. 5.2. Aan de Raad ligt ten eerste de vraag voor of de rechtbank op goede gronden de medische beoordeling van de verzekeringsarts en bezwaarverzekeringsarts heeft gevolgd. Evenals de rechtbank ziet de Raad geen reden om op grond van de medische gegevens verdergaande beperkingen aan te nemen dan in de FML van 21 september 2004 zijn aangegeven, zodat er geen aanleiding is om een medisch deskundige te benoemen. De Raad verwijst naar de overwegingen van de rechtbank en de rapportages van bezwaarverzekeringsarts De Vink van 20 mei 2005 en 27 maart 2008, waaruit blijkt dat er op de datum in geding 18 februari 2005 onvoldoende aanwijzingen zijn dat sprake was van een ernstig psychiatrisch toestandsbeeld. De conclusie van de bezwaarverzekerings-arts wordt naar het oordeel van de Raad bevestigd door de brief van psychiater Lasschuit van 18 maart 2006 waarin deze een overzicht geeft van de behandeling en aangeeft dat appellante op 7 april 2005 minder somber was en dat op 1 juni 2005 de depressie geheel verbleekt was. De door appellante ingebrachte medische rapportages kunnen naar het oordeel van de Raad niet leiden tot een ander oordeel. De rapportage van medisch adviseur Haak geeft geen nieuwe medische feiten en geeft alleen commentaar op de medische beoordeling. Psychiater De Jong heeft appellante ruim na de datum in geding gezien en geeft als diagnose een kortdurende psychotische stoornis en recidiverende depressie, die in 2005 volgens de psychiater niet objectief is vastgesteld maar wel klinisch is waargenomen. Op de schaal voor de algemene beoordeling van het functioneren (GAF schaal, classificatie volgens DSM IV) geeft de psychiater daarnaast een score van 50-60 aan, hetgeen wordt toegelicht als matige symptomen. Gelet op het voorgaande moet de aangevallen uitspraak worden bevestigd. 5.3. Ten aanzien van de grieven gericht tegen bestreden besluit 2 dient de vraag beantwoord te worden of de geselecteerde functies de belastbaarheid van appellante, zoals vastgesteld in de FML van 21 september 2004, niet overschrijden en de arbeidskundige motivering voldoet aan de beoordelingsmaatstaven zoals vastgelegd in de uitspraken van de Raad van 9 november 2004, onder meer LJN: AR4714, van 12 oktober 2006, onder meer LJN: AY9971, van 23 februari 2007, onder meer LJN: AZ9153, en van 1 februari 2008, onder meer LJN: BC3237. 5.4. Appellante wordt geschikt geacht voor de functies productiemedewerker textiel, wasserijmedewerkster en samensteller producten. Ten aanzien van de motivering van de arbeidskundige beoordeling verwijst de Raad naar de overwegingen van de rechtbank met daarbij de aanvulling dat bezwaararbeidsdeskundige Lind in haar rapportage van 26 mei 2005 naar het oordeel van de Raad voldoende gemotiveerd heeft aangegeven dat de aspecten die door de rechtbank zijn genoemd in haar uitspraak, geen belemmering vormen voor het verrichten van de arbeid verbonden aan de geselecteerde functies. Bezwaararbeidsdeskundige Lind heeft naar het oordeel van de Raad per functie gemotiveerd aangegeven, met een specifieke toespitsing op de functie-inhoud, waarom de geselecteerde functies passend zijn te achten voor appellante en komt tot de conclusie dat de functies telkens terugkerende eenvoudige productiewerkzaamheden met een minimale invulling betreffen, er geen sprake is van complex werk zodat het concentreren geen problemen kan opleveren en er geen contact is met klanten. 5.5. Bezwaararbeidsdeskundige Evegaars heeft daarnaast in de rapportage van 3 april 2007 naar aanleiding van de beroepsgronden van appellante de functies nogmaals op de geschiktheid beoordeeld en in de rapportages van 25 maart 2008 en 18 april 2008 een nadere toelichting gegeven ten aanzien van de aspecten 5.5 (geknield of gehurkt actief zijn) en 5.6 (gebogen en/of getordeerd actief zijn). De bezwaararbeidsdeskundige benadrukt, zoals ook bezwaararbeidsdeskundige Lind heeft aangegeven, dat in de functies op deze aspecten geen bijzondere belasting voorkomt en dat bij enkele aspecten de frequentie weliswaar hoger is, maar de aaneengesloten duur aanzienlijk minder en dat zodoende de belastbaarheid niet wordt overschreden. De Raad is van oordeel, verwijzend naar de hiervoor genoemde rapportages, dat de belasting van de voor appellante geselecteerde functies de vastgestelde belastbaarheid van appellante niet overschrijdt en dat de onderbouwing van de geschiktheid van de geselecteerde functies voldoet aan de vereisten van inzichtelijkheid, verifieerbaarheid en toetsbaarheid. Deze functies kunnen dan ook aan schatting ten grondslag worden gelegd. Het beroep tegen het bestreden besluit 2 wordt dan ook ongegrond verklaard. 6. Gelet op het onder 5.2 t/m 5.5 overwogene dient de aangevallen uitspraak te worden bevestigd en het beroep tegen bestreden besluit 2 ongegrond te worden verklaard. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep; Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten; Verklaart het beroep tegen bestreden besluit 2 ongegrond. Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en M.S.E. Wulffraat-van Dijk en J.F. Bandringa als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van E.M. de Bree als griffier, uitgesproken in het openbaar op 2 juli 2008. (get.) Ch. van Voorst. (get.) E.M. de Bree. JL