Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD7339

Datum uitspraak2008-07-16
Datum gepubliceerd2008-07-16
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200708989/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 26 juli 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Doetinchem (hierna: het college) een aanvraag van de stichting Stichting Samenwerkingsverband Zorg Voortgezet Onderwijs Doetinchem e.o. (hierna: de stichting) voor vervangende bouw voor het Orthopedagogisch -didactisch Centrum (hierna: opdc) niet-ontvankelijk verklaard.


Uitspraak

200708989/1. Datum uitspraak: 16 juli 2008 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: de stichting Stichting Samenwerkingsverband Zorg Voortgezet Onderwijs Doetinchem e.o., gevestigd te Doetinchem, appellante, tegen de uitspraak in zaak nr. 07/772 van de rechtbank Zutphen van 19 november 2007 in het geding tussen voormelde rechtspersoon en het college van burgemeester en wethouders van Doetinchem. 1. Procesverloop Bij besluit van 26 juli 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Doetinchem (hierna: het college) een aanvraag van de stichting Stichting Samenwerkingsverband Zorg Voortgezet Onderwijs Doetinchem e.o. (hierna: de stichting) voor vervangende bouw voor het Orthopedagogisch -didactisch Centrum (hierna: opdc) niet-ontvankelijk verklaard. Bij besluit van 30 maart 2007 heeft het college het door de stichting daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard, het besluit van 26 juli 2006 ingetrokken en de aanvraag van de stichting alsnog afgewezen. Bij uitspraak van 19 november 2007, verzonden op 27 november 2007, heeft de rechtbank Zutphen (hierna: de rechtbank) het door de stichting tegen het besluit van 30 maart 2007 ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft de stichting bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 21 december 2007, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 10 januari 2008. Het college heeft een verweerschrift ingediend. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 juni 2008, waar de stichting, vertegenwoordigd door mr. J.M.V. Dubelaar, advocaat in dienst van de bond katholiek beroeps- en voortgezet onderwijs, en het college, vertegenwoordigd door T. Gudden, ambtenaar in dienst van de gemeente Doetinchem, zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Ingevolge artikel 1 van de Wet op het voortgezet onderwijs (hierna: de WVO) verstaat deze wet onder "school" een school voor het voortgezet onderwijs, tenzij het tegendeel blijkt, en onder "voortgezet onderwijs" het voortgezet onderwijs, bedoeld in artikel 2. Ingevolge artikel 2 omvat het voortgezet onderwijs, bedoeld in deze wet, het onderwijs dat wordt gegeven na het basisonderwijs en na het speciaal onderwijs. Het omvat niet het voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in de Wet op de expertisecentra, educatie en beroepsonderwijs als bedoeld in de Wet educatie en beroepsonderwijs, en het hoger onderwijs. Ingevolge artikel 10h, eerste lid, is het bevoegd gezag van een school voor middelbaar algemeen voortgezet onderwijs, van een school voor voorbereidend beroepsonderwijs, van een scholengemeenschap waarvan ten minste deel uitmaakt een school voor middelbaar algemeen voortgezet onderwijs of een school voor voorbereidend beroepsonderwijs, of van een school voor praktijkonderwijs, aangesloten bij een samenwerkingsverband met twee of meer andere van deze scholen of scholengemeenschappen. Een samenwerkingsverband omvat ten minste één school of afdeling voor praktijkonderwijs en drie scholen voor middelbaar algemeen voortgezet onderwijs of voor voorbereidend beroepsonderwijs, waaronder in ieder geval een school voor middelbaar algemeen voortgezet onderwijs en een school voor voorbereidend beroepsonderwijs. Indien van een samenwerkingsverband niet drie scholen voor middelbaar algemeen voortgezet onderwijs of voor voorbereidend beroepsonderwijs deel uitmaken, maar twee scholengemeenschappen die elk in ieder geval een school voor middelbaar algemeen voortgezet onderwijs en een school voor voorbereidend beroepsonderwijs omvatten, kan Onze Minister onder door hem te stellen voorwaarden dat samenwerkingsverband aanmerken als een samenwerkingsverband als bedoeld in de tweede volzin. Het samenwerkingsverband heeft tot doel zo veel mogelijk leerlingen voor wie vaststaat dat een orthopedagogische en orthodidactische benadering is geboden, deel te laten nemen aan het onderwijs in een van de leerwegen, genoemd in de artikelen 10, 10b en 10d. Ingevolge artikel 10h, derde lid, dragen de bevoegde gezagsorganen in een samenwerkingsverband gezamenlijk zorg voor een toereikende organisatie en deskundige ondersteuning van het onderwijs voor leerlingen voor wie een orthopedagogische en orthodidactische benadering is geboden, alsmede voor overdracht van de deskundigheid op dit gebied tussen de scholen in het samenwerkingsverband. De bevoegde gezagsorganen in een samenwerkingsverband kunnen gezamenlijk een of meer voorzieningen in het samenwerkingsverband, met het oog op de uitoefening van de in de eerste volzin genoemde taken, aanduiden als "orthopedagogisch-didactisch centrum". De bevoegde gezagsorganen in een samenwerkingsverband zijn aangesloten bij dezelfde rechtspersoon, bedoeld in artikel 53b. Ingevolge artikel 76a zijn de artikelen 76b tot en met 76w slechts van toepassing op scholen voor voorbereidend wetenschappelijk onderwijs, voor hoger en middelbaar algemeen voortgezet onderwijs, voor voorbereidend beroepsonderwijs en voor praktijkonderwijs. Ingevolge artikel 76b, eerste lid, voor zover hier van toepassing, draagt de gemeenteraad ten behoeve van de gemeentelijke en van andere dan gemeentelijke scholen zorg voor de voorzieningen in de huisvesting op het grondgebied van de gemeente overeenkomstig het bepaalde in dit hoofdstuk. Ingevolge artikel 76m, eerste lid, voor zover hier van belang, stelt de gemeenteraad bij verordening een regeling vast met betrekking tot de voorzieningen die ingevolge artikel 76c voor bekostiging in aanmerking kunnen worden gebracht. 2.2. Het college heeft de aanvraag van de stichting afgewezen, omdat een opdc geen school is als bedoeld in artikel 76a van de WVO en het college om die reden niet is gehouden te voorzien in de gevraagde huisvesting. 2.3. De stichting betoogt dat de rechtbank ten onrechte het college is gevolgd in zijn betoog dat het opdc geen school is en daarom niet door het college behoeft te worden bekostigd. Daartoe voert zij aan dat het opdc in de wet neergelegde onderwijstaken vervult. 2.4. De bevoegde gezagsorganen van scholen in een samenwerkingsverband dienen gezamenlijk zorg te dragen voor een toereikende organisatie en deskundige ondersteuning van het onderwijs voor leerlingen voor wie een orthopedagogische en orthodidactische benadering is geboden. Deze gezagsorganen kunnen gezamenlijk een of meer voorzieningen in het samenwerkingsverband aanduiden als opdc. Een opdc is derhalve een dienstencentrum van het samenwerkingsverband waarin deskundig personeel werkzaam is dat te hulp geroepen kan worden voor orthopadegogische of -didactische taken of waar leerlingen tijdelijk opgevangen kunnen worden. De scholen die zijn aangesloten bij het samenwerkingsverband dienen de voorzieningen voor een toereikende organisatie en deskundige ondersteuning van het onderwijs te bekostigen. Dat is niet anders indien deze voorzieningen zijn aangeduid als en ondergebracht in een opdc. De rechtbank is dan ook terecht tot de conclusie gekomen dat de scholen binnen het samenwerkingsverband verantwoordelijk zijn voor de huisvesting van het opdc. Hieraan doet niet af dat een opdc onderwijstaken uitvoert, nu scholen wat de huisvesting betreft niet per onderwijstaak worden bekostigd, maar op basis van het aantal leerlingen dat gelijktijdig op de school aanwezig is. Het betoog faalt. 2.5. Voor zover de stichting betoogt dat het college onzorgvuldig heeft gehandeld door niet te onderzoeken of de in Doetinchem gevestigde scholen over voldoende ruimte beschikken voor de taken die door het opdc worden uitgevoerd, faalt dit betoog eveneens. Uit de aanvraag, noch uit het bezwaarschrift blijkt dat een verzoek om meer plaatsruimte voor de onderwijstaken van het opdc namens de in Doetinchem gevestigde scholen die tot het samenwerkingsverband behoren is gedaan. Het college heeft de aanvraag ook niet als zodanig hoeven opvatten. 2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. S.F.M. Wortmann en mr. T.G.M. Simons, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Poot, ambtenaar van Staat. w.g. Slump w.g. Poot voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 16 juli 2008 362.