Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD7451

Datum uitspraak2008-06-27
Datum gepubliceerd2008-07-22
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/4575 WAO en 07/895 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Rechtbank ten onrechte geen beslissing genomen over schadevergoedingsverzoek. Geen terugwijzing. Wettelijke rente. Causaal verband tussen herzieningsbesluit en hypotheekachterstand?


Uitspraak

06/4575 WAO en 07/895 WAO Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Appellant] (hierna: appellant), tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen, van 15 juni 2006, 05/1582 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellant en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 27 juni 2008 I. PROCESVERLOOP Namens appellant heeft E. Blokker, werkzaam bij Karssen Assurantiën te Harderwijk, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 april 2008. Appellant is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, terwijl het Uwv was vertegenwoordigd door M. Wardenburg. II. OVERWEGINGEN 1.1. Appellant is arbeidsongeschikt geworden vanuit zijn werk als administratief medewerker bij de Belastingdienst. Per 1 maart 1999 is de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 80-100% en is aan hem naar die mate een arbeidsongeschiktheidsuitkering toegekend. 1.2. Vanaf 2000 is appellant werkzaamheden gaan verrichten als pompbediende. Het Uwv heeft een onderzoek ingesteld naar de inkomsten uit arbeid van appellant en daarvan op 1 november 2004 een rapport van bevindingen opgemaakt. 1.3. Op basis van dit rapport is besloten de uitkering aan appellant met toepassing van artikel 44 van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) uit te betalen naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 65-80% van 1 april 2002 tot 1 november 2004, is de te veel betaalde uitkering over de periode 1 april 2002 tot 1 maart 2005 teruggevorderd ter grootte van een bedrag van € 16.664,80 bruto en € 496,82 netto, is een boete opgelegd van € 1.199,-- en is een verrekeningsbeslissing genomen. 1.4. Na bezwaar tegen deze besluiten heeft het Uwv bij besluit van 26 september 2005 het kortingsbesluit gewijzigd, het terugvorderingsbesluit ingetrokken onder aankondiging van een nader te nemen besluit, het boetebesluit ingetrokken en het verrekeningsbesluit ingetrokken onder aankondiging van een nader te nemen besluit. 1.5. De rechtbank heeft het beroep tegen het besluit van 26 september 2005 gegrond verklaard en dit besluit vernietigd behoudens het al in bezwaar ingetrokken boetebesluit. 1.6. Ter zitting van de rechtbank van 4 mei 2006 heeft appellant een verzoek ingediend het Uwv te veroordelen in de schade die hij heeft geleden als gevolg van het handelen van het Uwv, begroot op € 2.579,42 wegens afsluitkosten hypotheek en € 3.135,42 wegens kosten in verband met het geen doorgang vinden van de veiling van zijn huis. De rechtbank heeft op dit verzoek niet beslist. 2.1. Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen het niet beslissen door de rechtbank op het verzoek om veroordeling van het Uwv tot schadevergoeding. 2.2. Hangende hoger beroep heeft het Uwv bij besluit van 18 januari 2007 schade (wettelijke rente) vergoed wegens vertraagde betalingen in 2006 en 2007 ter grootte van € 2.380,13 en het verzoek om vergoeding van veilingkosten afgewezen. Ter zitting van de Raad heeft het Uwv desgevraagd verklaard dat die afwijzing tevens het verzoek om vergoeding van afsluitkosten hypotheek geldt en heeft appellant desgevraagd verklaard dat het door hem ingestelde hoger beroep nog uitsluitend ziet op veiling- en hypotheekkosten. 3. De Raad overweegt als volgt. 3.1. De Raad is van oordeel dat de rechtbank ten onrechte geen beslissing heeft genomen op het verzoek van appellant het Uwv te veroordelen tot schadevergoeding. De Raad acht dit strijdig met artikel 8:73 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het staat de rechtbank weliswaar om haar moverende redenen vrij om een verzoek om toepassing van artikel 8:73 van de Awb buiten behandeling te laten, maar van een daartoe strekkende beslissing van de rechtbank zal dan wel uit de uitspraak dienen te blijken, hetgeen hier niet het geval is. 3.2. De aangevallen uitspraak dient mitsdien in zoverre te worden vernietigd. 3.3. De Raad ziet geen aanleiding om, met toepassing van artikel 26 eerste lid, aanhef en onder b, van de Beroepswet, de zaak terug te wijzen naar de rechtbank, nu het Uwv bij besluit van 18 januari 2007 op het verzoek om schadevergoeding heeft beslist, de zaak geen nader onderzoek door de rechtbank behoeft en partijen voldoende gelegenheid is geboden om hun standpunten naar voren te brengen, van welke gelegenheid zij ook daadwerkelijk gebruik hebben gemaakt. De Raad zal met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb zelf in de zaak voorzien door op het verzoek om schadevergoeding te beslissen en daarbij het besluit van het Uwv van 19 januari 2007 beschouwen als een nadere standpuntbepaling 3.4. De Raad stelt voorop dat het Uwv bij besluit van 18 januari 2007 schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente heeft toegewezen en dat appellant de berekening van deze vergoeding en de vergoeding zelf niet heeft bestreden. De Raad ziet ook geen aanknopingspunt om deze (berekening van de) vergoeding voor onjuist te houden. 3.5. Met betrekking tot de veiling- en hypotheekkosten overweegt de Raad het volgende. Het besluit waarmee de uitkering aan appellant werd verlaagd, dateert van 17 februari 2005 en betrof een verlaging van klasse 80-100% (=70%) naar klasse 65-80% (=50,75%). Blijkens de door appellant overgelegde stukken bestond al in juni 2005 een hypotheekachterstand van € 13.744,14, die (al dan niet mede) aanleiding was tot de voorgenomen veiling in september 2005 en de verhoging van de hypotheek in november 2005. Gezien de geringe verlaging van de uitkering en de korte periode die gelegen is tussen het besluit van februari 2005 om de uitkering te verlagen en het deurwaardersexploot tot aanzegging openbare verkoop van juni 2005, ziet de Raad niet het noodzakelijke causale verband tussen het besluit en de verzochte schadevergoeding. Ter zitting van de Raad hebben appellant en zijn gemachtigde ook geen feiten of omstandigheden aangegeven die het gestelde bestaan van een dergelijk causaal verband aannemelijk zouden kunnen maken. Uit het verhandelde ter zitting is af te leiden dat andere omstandigheden dan de verlaging van de uitkering, die al vóór de datum van het besluit van 17 februari 2005 een rol speelden, hebben geleid tot de hypotheekachterstand van € 13.744,14 in juni 2005. Het verzoek om vergoeding van deze schade komt dan ook niet voor inwilliging in aanmerking. 3.6. Voor een proceskostenveroordeling zijn geen termen aanwezig. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover daarbij is verzuimd een beslissing te nemen op het verzoek van appellant om toepassing van artikel 8:73 van de Algemene wet bestuursrecht; Wijst dat verzoek toe wat de wettelijke rente betreft naar het bedrag dat door de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen nader bij besluit van 18 januari 2007 is vastgesteld; Wijst dat verzoek voor het overige af; Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellant het door hem in hoger beroep gestorte griffierecht van € 105,-- vergoedt. Deze uitspraak is gedaan door G.J.H. Doornewaard als voorzitter en J.P.M. Zeijen en R.P.Th. Elshoff als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A. Wit als griffier, uitgesproken in het openbaar op 27 juni 2008. (get.) G.J.H. Doornewaard. (get.) A. Wit. GdJ