Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD7481

Datum uitspraak2008-05-08
Datum gepubliceerd2008-07-17
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureKort geding
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
Zaaknummers309375 / KG 08/494
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter


Indicatie

Vorderingen van eiser in dit kort geding hebben betrekking op beslissingen die door de wrakingskamer en/of de strafkamer van de Hoge Raad zijn genomen, dan wel nog moeten worden genomen. De voorzieningenrechter verklaart eiser niet ontvankelijk.


Uitspraak

RECHTBANK 's-GRAVENHAGE sector civiel recht - voorzieningenrechter Vonnis in kort geding van 8 mei 2008, gewezen in de zaak met zaak- en rolnummer 309375 / KG 08/494 van: [eiser], wonende [woonplaats], eiser, procureur mr. L.H.W.M. Koenen, tegen: de Staat der Nederlanden, (het Ministerie van Justitie, in het bijzonder de Hoge Raad der Nederlanden, meer in het bijzonder de voorzitter van de wrakingskamer, alsmede de vijf rechters van de strafkamer in de lopende zaak van eiser), zetelend te 's-Gravenhage, gedaagde, procureur mr. K. Teuben. 1. Het verloop van de procedure Eiser heeft gedaagde bij exploit van 18 april 2008 gedagvaard om te verschijnen ter zitting van aanvankelijk 23 april 2008. Nadat de raadsman van eiser bij faxbrief van 22 april 2008 had verzocht om een nieuwe datum, is de zitting vervolgens bepaald op 7 mei 2008. De procureurs van partijen hebben de zaak aan de hand van pleitnota's en producties (nader) toegelicht. Aan partijen is op 8 mei 2008 spoedshalve een verkort vonnis van die datum afgegeven met uitspraak van deze zaak. Het onderstaande vormt daarvan een uitwerking. 2. De feiten Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 7 mei 2008 wordt in dit geding van het volgende uitgegaan. 2.1. In verband met de mondelinge behandeling van het cassatieberoep van eiser in vier strafzaken heeft op 8 april 2008 een mondelinge behandeling plaatsgevonden ten overstaan van de strafkamer van de Hoge Raad. Daaraan voorafgaande heeft mr. Koenen, de raadsman van eiser, diverse malen de Hoge Raad schriftelijke verzoeken voorgelegd. Deze verzoeken hadden onder meer betrekking op de samenstelling van het strafdossier, de mogelijkheid tot inzage daarin en op de spreektijd tijdens de mondelinge behandeling waarvoor mr. Koenen aanvankelijk een spreektijd van zes uur en later van drie en een half uur verzocht. 2.2. Nadat namens de voorzitter van de strafkamer aan mr. Koenen was meegedeeld dat de mondelinge behandeling was bepaald op één uur, heeft mr. Koenen op 22 maart 2008 een wrakingsverzoek ingediend tegen de voorzitter van de strafkamer. In dat verzoek wordt gesteld dat in ieder geval de schijn van partijdigheid is gewekt door onder meer het incompleet laten van het strafdossier, het verbieden van inzagerecht in het dossier aan mr. Koenen en door miskenning van het recht op een effectief pleidooi door beperking van de zittingsduur tot één uur. 2.3. Voorafgaand aan de behandeling van het wrakingsverzoek, op 2 april 2008, heeft mr. Koenen bij faxbrieven van 27, 28 en 31 maart 2008 de voorzitter van de wrakingskamer een aantal vragen voorgelegd over het verloop van de wrakingsprocedure. 2.4. Bij brief van 31 maart 2008 (kennelijk abusievelijk gedateerd op 28 maart 2008) heeft mr. [A], gerechtssecretaris bij de Hoge Raad, de vragen van mr. Koenen beantwoord. 2.5. Bij faxbrief van 31 maart 2008 heeft mr. Koenen vervolgens ook de leden van de wrakingskamer gewraakt. 2.6. Na behandeling van beide wrakingsverzoeken op 2 april 2008, heeft de Hoge Raad bij beslissingen van 2 en 3 april 2008 de verzoeken afgewezen. 2.7. Op 8 april 2008 heeft de mondelinge behandeling van het cassatieberoep van eiser plaatsgevonden. Tijdens de zitting is tussen de voorzitter van de strafkamer en mr. Koenen discussie ontstaan over de maximale spreektijd van één uur. Vervolgens heeft mr. Koenen dezelfde dag wederom een wrakingsverzoek ingediend bij de Hoge Raad tegen de vijf leden van de strafkamer. 2.8. Bij faxbrief van 9 april 2008, herhaald op 15 april 2008, heeft mr. Koenen aan de voorzitter van de derde wrakingskamer vragen gesteld over de behandeling van het wrakingsverzoek. Daarbij heeft mr. Koenen een twaalftal vragen gesteld in verband met de behandeling van het wrakingsverzoek. De vragen betreffen onder meer toevoeging van stukken aan het dossier, inzage in het dossier door de raadsman, een bevel van de wrakingskamer aan de gewraakte rechter(s) om te verschijnen, de openbaarheid van de zitting en toezending van een CD-opname van de zitting van 8 april 2008 voorafgaand aan de zitting van de wrakingskamer. 2.9. Bij twee faxbrieven van 16 april 2008 heeft mr. [A] mr. Koenen meegedeeld dat hij het proces-verbaal van de terechtzitting van 8 april 2008 en een kopie van de geluidsopname van deze terechtzitting op korte termijn tegemoet kan zien alsmede dat hij in de gelegenheid wordt gesteld om gehoord te worden omtrent het wrakingsverzoek. 2.10. Bij brief van 18 april 2008 heeft mr. [B], voorzitter van de wrakingskamer, door mr. Koenen gestelde vragen over de zitting van de wrakingskamer beantwoord. Daarbij is aan mr. Koenen onder meer bericht dat de cd met de geluidsopname van de terechtzitting van 8 april 2008 aan het dossier zal worden toegevoegd, dat de raadsheren wier wraking is verzocht, niet worden opgeroepen voor de zitting nu zij te kennen hebben gegeven geen behoefte te hebben op de wraking te worden gehoord, dat mr. Koenen uiteraard het recht heeft het wrakingsdossier voorafgaande aan de zitting in te zien alsmede dat de wrakingszitting, indien de cliënt van mr. Koenen daarop prijs stelt, openbaar zal zijn. 2.11. Vervolgens heeft mr. Koenen bij verschillende faxen aan de Hoge Raad van 25 april tot en met 2 mei 2008 vragen gesteld over de behandeling van zijn zaken in zowel de wrakingskamer als de strafkamer. Daarbij heeft hij in een brief van 1 mei 2008 aan de voorzitter van de wrakingskamer, mr. [B], bericht dat hij er vanuit gaat dat de wrakingskamer ook over een door hem op 29 april 2008 ingediend vierde wrakingsverzoek zal oordelen. 3. De vordering, de gronden daarvoor en het verweer Eiser vordert na wijziging van eis -zakelijk weergegeven- gedaagde te bevelen om voorafgaand aan de zitting van de wrakingskamer van 14 mei 2008, maar in ieder geval uiterlijk op 7 mei 2008 een rechtsconform vervolg te geven op de vragen gesteld in de verschillende faxen van mr. Koenen over de behandeling van de zaken van eiser in de wrakingskamer en de strafkamer één en ander op straffe van een boete van € 1.000.000,- te betalen aan het Koningin Wilhelmina Fonds. Daartoe voert eiser onder meer het volgende aan. Gedaagde handelt onrechtmatig jegens eiser omdat toezeggingen herhaaldelijk niet tijdig zijn nagekomen en omdat er sprake is van woordbreuk, willekeur, een groot aantal opzettelijke rechtsschendingen, alsmede ontkenning van vaststaande feiten. In ieder geval dient de wrakingskamer te hanteren wrakingsregels kenbaar te maken, moeten stukken aan het wrakingsdossier worden toegevoegd en is voorbereiding vereist door de raadsman van eiser en de wrakingskamer van de zitting. Daarnaast is vereist dat de zitting van de wrakingskamer openbaar is met toelating van de media alsmede dat geluidsopnamen ter zitting mogen worden gemaakt en dienen de gewraakte rechters te verschijnen om te worden gehoord. Ook moet de strafkamer het dossier completeren en dienen de verzoeken van de raadsman, buiten de zitting om, beoordeeld te worden en moet de voorzitter van de strafkamer een aanvullend proces-verbaal opstellen van de zitting van 8 april 2008. Indien de voorzieningenrechter de Hoge Raad niet terugfluit gaat het verkeerd met eisers zaak bij de Hoge Raad en wordt eiser veroordeeld terwijl hij onschuldig is. Gedaagde voert gemotiveerd verweer dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken . 4. De beoordeling van het geschil 4.1. Gedaagde heeft als verweer aangevoerd dat alle vorderingen van eiser in dit kort geding betrekking hebben op beslissingen die door de wrakingskamer en/of de strafkamer van de Hoge Raad zijn genomen, dan wel nog moeten worden genomen. Daarbij heeft gedaagde betoogd dat het bovendien gaat om beslissingen die geheel betrekking hebben op de (wijze van) behandeling van de wrakingsverzoeken en het cassatieberoep van eiser. Eiser heeft één en ander niet betwist. Daarnaast heeft gedaagde gesteld dat genoemde beslissingen in ons rechtssysteem zijn voorbehouden aan de wrakingskamer en de strafkamer van de Hoge Raad. Eiser heeft kenbaar gemaakt het daarmee niet eens te zijn. 4.2. Geoordeeld wordt dat tegen de beslissingen waar het in deze zaak over gaat in beginsel niet kan worden opgekomen in een kort geding. Een dergelijk ingrijpen in een strafrechtelijke of wrakingsprocedure verdraagt zich niet met de zelfstandige bevoegdheid van in casu de Hoge Raad om beslissingen te nemen betreffende de behandeling van de straf- en wrakingszaken en de orde van de daarbij horende terechtzittingen. Dat er in de onderhavige zaak sprake zou zijn van bijzondere omstandigheden die zouden nopen tot het maken van een uitzondering, is gesteld noch gebleken. Daarnaast geldt dat zoals gedaagde heeft opgemerkt, tegen beslissingen van een wrakingskamer ingevolge artikel 515 lid 5 Sv geen rechtsmiddel openstaat. 4.3. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat eiser niet ontvankelijk zal worden verklaard in zijn vordering. Eiser zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding. 5. De beslissing De voorzieningenrechter: verklaart eiser niet ontvankelijk in zijn vordering; veroordeelt eiser in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van gedaagde begroot op € 1.070,--, waarvan € 816,-- aan salaris procureur en € 254,-- aan griffierecht; verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad. Dit vonnis is gewezen door mr. M.Th. Nijhuis en uitgesproken ter openbare zitting van 8 mei 2008 in tegenwoordigheid van de griffier. AB