Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD7486

Datum uitspraak2008-06-25
Datum gepubliceerd2008-07-17
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Rotterdam
Zaaknummers287878 / HA ZA 07-1737
Statusgepubliceerd


Indicatie

dwangsombesluit; aan voldaan of niet?


Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM Sector civiel recht Zaak-/rolnummer: 287878 / HA ZA 07-1737 Uitspraak: 25 juni 2008 VONNIS van de enkelvoudige kamer in de zaak van: [opposante], wonende te Utrecht, opposante, procureur mr. A.K. Ramdas, advocaat mr. A. Ramsoedh te Delft, - tegen - de openbare rechtspersoon GEMEENTE ROTTERDAM, zetelende te Rotterdam, geopposeerde, procureur mr. R.W. van Harmelen. Partijen worden hierna aangeduid als "[opposante]" respectievelijk "de Gemeente". 1 Het verloop van het geding De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken: - verzetdagvaarding d.d. 12 juni 2007, met producties; - conclusie van antwoord, met producties; - tussenvonnis van deze rechtbank d.d. 7 november 2007, waarbij een comparitie van partijen is gelast; - proces-verbaal van de comparitie van partijen, gehouden op 18 januari 2008; - de bij gelegenheid van de comparitie van partijen door de Gemeente overgelegde schriftelijke verklaring van M. Asghari d.d. 15 februari 2008. 2 De vaststaande feiten Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, gelet ook op de in zoverre niet betwiste inhoud van de in het geding gebrachte producties, staat tussen partijen - voorzover van belang - het volgende vast: 2.1 [opposante] is eigenaresse van de woning gelegen aan de [adres] (hierna: de woning). 2.2 Op 1 februari 2006 heeft een onderzoek in de woning plaatsgevonden waarbij door een inspecteur van de afdeling Toezicht Gebouwen van de dienst Stedenbouw + Volkshuisvesting van de Gemeente (hierna: de inspecteur) is geconstateerd dat de woning, zonder vergunning als bedoeld in artikel 30 van de Huisvestingswet en artikel 3.1.2 van de Huisvestingsverordening Rotterdam, is omgezet van zelfstandige in onzelfstandige woonruimte en dat in de woning, zonder vergunning als bedoeld in artikel 7.a.2 van de Bouwverordening Rotterdam 1993, een verblijfsinrichting geëxploiteerd wordt. 2.3 Bij brief van 28 februari 2006 heeft de Gemeente [opposante] aangezegd dat zij voornemens is aan [opposante] een last onder dwangsom op te leggen strekkende tot ongedaanmaking van de op 1 februari 2006 geconstateerde overtredingen. 2.4 Op 16 maart 2006 heeft [opposante] De Gemeente (mondeling) haar zienswijze met betrekking tot de voorgenomen lastgeving kenbaar gemaakt. 2.5 Bij besluit van 25 april 2006 heeft de Gemeente aan [opposante] een last onder dwangsom opgelegd tot ongedaanmaking van de op 1 februari 2006 geconstateerde overtredingen. 2.6 Bij brief van 3 juli 2006 heeft de Gemeente [opposante] bericht dat bij controle op 19 mei 2006 is gebleken dat aan de opgelegde last geen uitvoering is gegeven en dat [opposante], bij wijze van dwangsom, een bedrag van € 5.628,00 verbeurt, welke vóór 2 augustus 2006 voldaan moet zijn. 2.7 Bij brief van 11 oktober 2006 heeft de Gemeente [opposante] aangemaand het bedrag van € 5.628,00 vermeerderd met de wettelijke rente, binnen 10 dagen te betalen. 2.8 Wegens het uitblijven van betaling heeft de Gemeente op 24 oktober 2006 een dwangbevel uitgevaardigd jegens [opposante] tot betaling van € 5.628,00 vermeerderd met de wettelijke rente en kosten. Op 3 mei 2007 is het dwangbevel aan [opposante] betekend. 3 Het geschil 3.1 [opposante] heeft verzet aangetekend tegen het dwangbevel en gevorderd haar tot goed opposante te verklaren en het dwangbevel geheel, althans gedeeltelijk buiten effect te stellen, met veroordeling van de Gemeente in de kosten van het geding, daaraan ten grondslag leggende dat aan de opgelegde last tijdig uitvoering is gegeven, dat zij op grond van de uitlatingen van de inspecteur bij de controle op 19 mei 2006 erop mocht vertrouwen dat de dwangbevelprocedure werd beëindigd en dat de gevorderde kosten disproportioneel zijn. 3.2 De Gemeente heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen de vordering en geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het verzet, met veroordeling van [opposante] in de kosten van het geding. 3.3 Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, ingegaan. 4 De beoordeling 4.1 Het onderhavige geschil betreft een verzet tegen een dwangbevel voortvloeiend uit een dwangsombesluit. Tegen dit besluit heeft [opposante] geen bezwaar ingediend. Hierdoor staat vast dat het dwangsombesluit onherroepelijk is, zodat, gelet op het – door de Gemeente ingeroepen – beginsel van de formele rechtskracht, in deze procedure moet worden uitgegaan van de rechtmatigheid van dat besluit, zowel voor wat betreft de inhoud als de wijze van totstandkoming daarvan. Feiten of omstandigheden die maken dat van de regel van formele rechtskracht zou moeten worden afgeweken, zijn gesteld noch gebleken. Om die reden is voor een inhoudelijke beoordeling van het dwangsombesluit in de onderhavige procedure geen plaats. Ter toetsing ligt thans, gelet op hetgeen [opposante] aan haar vordering ten grondslag heeft gelegd, uitsluitend de vraag voor of op basis van het dwangsombesluit een dwangsom is verbeurd. 4.2 Artikel 5:32 lid 5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat in het besluit tot oplegging van een last onder dwangsom, die strekt tot het ongedaan maken van een overtreding, een termijn wordt gesteld gedurende welke de overtreder de last kan uitvoeren zonder dat een dwangsom wordt verbeurd. Deze termijn wordt aangeduid als de begunstigingstermijn. In het onder 2.5 genoemde besluit van 25 april 2006 is een begunstigingstermijn van 10 dagen opgenomen. Dit betekent dat de termijn eindigt op 5 mei 2006 en dat voor de vraag of de dwangsom is verbeurd bepalend is of [opposante] vóór ommekomst van die datum aan de opgelegde last heeft voldaan. 4.3 Tegenover de gemotiveerde betwisting door de Gemeente is het aan [opposante], nu zij zich op de rechtsgevolgen daarvan beroept, om bewijs te leveren van haar stelling dat tijdig uitvoering is gegeven aan de opgelegde last, tot welk bewijs de rechtbank [opposante], overeenkomstig haar daartoe strekkend aanbod, zal toelaten. 4.4 Indien [opposante] slaagt in dat bewijs, ligt de vordering voor toewijzing gereed. Indien [opposante] niet slaagt in dat bewijs, overweegt de rechtbank reeds thans het volgende. [opposante] heeft gesteld dat zij op grond van de uitlatingen van de inspecteur bij de controle op 19 mei 2006 erop mocht vertrouwen dat de dwangbevelprocedure werd beëindigd. Uitgaande van de juistheid van die stelling, kan dit haar evenwel in dat geval niet baten. Immers, als niet dan wel onvoldoende gemotiveerd weersproken staat vast dat de dwangbevelprocedure slechts zou worden beëindigd indien [opposante] de Gemeente uiterlijk op 19 mei 2006 te 16.00 uur huurovereenkomsten zou doen toekomen waaruit blijkt van een op grond van Bouwverordening geoorloofde woonsituatie in de woning (te weten het bestaan van één hoofdhuurder en twee onderhuurders). Als niet dan wel onvoldoende gemotiveerd weersproken staat eveneens vast dat [opposante] niet tijdig aan die voorwaarde voor beëindiging van de dwangbevelprocedure heeft voldaan; eerst op 21 juli 2006 heeft zij aan de Gemeente huurovereenkomsten doen toekomen waaruit van een geoorloofde woonsituatie blijkt. Dit betekent dat als [opposante] niet slaagt in voornoemd bewijs, als vaststaand zal worden aangenomen dat [opposante] niet tijdig aan de voorwaarde voor beëindiging van de dwangbevelprocedure heeft voldaan en zij mitsdien de dwangsom ad € 5.628,00 verschuldigd is. 4.5 Ten aanzien van de hoogte van de invorderingskosten is de rechtbank van oordeel dat, gelet op de aard van de dwangbevelprocedure waarbij daadwerkelijk gemaakte invorderingskosten beperkt zijn, de invorderingskosten vastgesteld dienen te worden op twee punten van het toepasselijke liquidatietarief met een maximum van 15% van de hoofdsom, derhalve op € 768,00. Met het oog hierop zal in voorkomend geval het dwangbevel voor het meerdere buiten effect worden gesteld. 4.6 De Gemeente kan in dat geval voorts aanspraak maken op de niet weersproken wettelijke rente over de verbeurde dwangsom, te rekenen vanaf 2 augustus 2006. 5 De beslissing De rechtbank, alvorens verder te beslissen, draagt [opposante] op het bewijs van feiten en omstandigheden waaruit kan worden afgeleid dat tijdig uitvoering is gegeven aan de opgelegde last; bepaalt dat indien [opposante] dit bewijs wil leveren door het doen horen van getuigen, deze zullen worden gehoord in het gebouw van deze rechtbank voor de rechter mr. E. Mentink; bepaalt dat de procureur van [opposante] binnen twee weken na vonnisdatum aan de rechtbank - sector civiel recht, afdeling planningsadministratie, kamer E 12.43, Postbus 50954, 3007 BR Rotterdam - opgave moet doen van de voor te brengen getuigen en de verhinderdata van de betrokkenen aan haar zijde in de maanden september, oktober, november en december 2008 en dat de procureur van de Gemeente binnen dezelfde periode opgave moet doen van de verhinderdata van de betrokkenen aan haar zijde in dezelfde periode, waarna dag en uur van de verhoren zullen worden bepaald; bepaalt dat het aan de hand van de opgaven vastgestelde tijdstip, behoudens dringende redenen, niet zal worden gewijzigd. Dit vonnis is gewezen door mr. E. Mentink. Uitgesproken in het openbaar. 801/1581