Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD7488

Datum uitspraak2007-01-16
Datum gepubliceerd2008-07-17
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Arnhem
ZaaknummersAWB 05/956
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verweerder heeft bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de bezwaartermijn.


Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer Procedurenummer: AWB 05/956 Uitspraakdatum: 16 januari 2007 Uitspraak als bedoeld in artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen [X] wonende te [Z] eiseres, en de inspecteur van de Belastingdienst Centrale Administratie, Autoheffingen, verweerder. 1. Ontstaan en loop van het geding Verweerder heeft aan eiseres de navolgende naheffingsaanslagen motorrijtuigenbelasting (hierna: MRB) opgelegd: - over de periode 18 juli 2003 tot en met 17 oktober 2003, aanslagnummer [00].Y3.5 ten bedrage van € 73, alsmede bij beschikking een boete van € 73; - over de periode 18 oktober 2003 tot en met 17 januari 2004, aanslagnummer [00].Y3.6 ten bedrage van € 73, alsmede bij beschikking een boete van € 73; - over de periode 18 januari 2004 tot en met 17 april 2004, aanslagnummer [00].Y4 ten bedrage van € 74, alsmede bij beschikking een boete van € 74; - over de periode 18 april 2004 tot en met 17 juli 2004, aanslagnummer [00].Y4.2 ten bedrage van € 80, alsmede bij beschikking een boete van € 80. Verweerder heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 18 februari 2005 de naheffingsaanslagen en de boetebeschikkingen gehandhaafd. Eiseres heeft daartegen bij brief van 23 februari 2005, ontvangen bij de rechtbank op 4 april 2005, beroep ingesteld. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 december 2006 te Arnhem. Eiseres is daar, met kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen. Namens verweerder is verschenen [gemachtigde]. 2. Feiten Op grond van de stukken van het geding en de geloofwaardige verklaring van verweerder ter zitting, stelt de rechtbank als tussen partijen niet in geschil, de volgende feiten vast. Op respectievelijk 30 september 2003, 31 december 2003, 1 april 2004 en 30 juni 2004 zijn aan eiseres naheffingsaanslagen MRB opgelegd, tevens zijn boeten opgelegd ter hoogte van 100% van de verschuldigde belasting. Met dagtekening 29 september 2004 heeft eiseres tegen voornoemde naheffingsaanslagen vier afzonderlijke bezwaarschriften ingediend. 3. Geschil In geschil is of eiseres ontvankelijk is in haar bezwaar. 4. Beoordeling van het geschil Ingevolge artikel 6:7 van de Awb bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken. Deze termijn vangt ingevolge artikel 22j van de Algemene wet inzake rijksbelastingen aan op de dag na die van dagtekening van een aanslagbiljet of van het afschrift van een voor bezwaar vatbare beschikking, tenzij de dag van dagtekening is gelegen vóór de dag van de bekendmaking, dan wel op de dag na die van de voldoening of de inhouding onderscheidenlijk de afdracht. Ingevolge artikel 6:9, eerste lid, van de Awb is een bezwaarschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft bij een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift een niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. De dagtekening van de in bezwaar bestreden naheffingsaanslagen zijn 30 september 2003, 31 december 2003, 1 april 2004 en 30 juni 2004. Er is geen aanleiding om aan te nemen dat de naheffingsaanslagen pas na die datum zijn verzonden, zodat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift is geëindigd op 11 november 2003, 11 februari 2004, 13 mei 2004 en 11 augustus 2004. De bezwaarschriften zijn op 30 september 2004 door verweerder ontvangen. Eiseres heeft in haar bezwaarschriften van 30 september 2004 aangevoerd dat zij enige tijd geleden een bezwaarschrift heeft ingediend tegen de door verweerder in rekening gebrachte kosten in verband met het niet kunnen incasseren van de motorrijtuigenbelasting. Eiseres heeft geen bewijsstukken overgelegd van eventuele eerdere bezwaarschriften die zijn ingediend en betrekking hebben op onderhavige naheffingsaanslagen. Verweerder heeft ter zitting nog toegelicht dat eiseres wel eerder een bezwaarschrift heeft ingediend, maar dat deze betrekking had op een ander tijdvak, dus op een naheffingsaanslag die thans niet in geschil is. Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij op een eerder moment tijdig bezwaar heeft gemaakt tegen onderhavige naheffingsaanslagen. De bezwaarschriften zijn dus gelet op artikel 6:9, eerste lid, van de Awb niet tijdig ingediend. Eiseres heeft voorts geen rechtvaardiging voor de termijnoverschrijding gegeven. Derhalve is geen sprake van een situatie als bedoeld in artikel 6:11 van de Awb die in de weg zou staan aan niet-ontvankelijkverklaring. Het vorenstaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat het bezwaar niet-ontvankelijk is en verweerder het bezwaar ten onrechte ontvankelijk heeft verklaard. Het beroep is derhalve gegrond. 5. Proceskosten De rechtbank acht geen termen aanwezig voor het uitspreken van een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb, omdat de rechtbank niet is gebleken dat eiseres kosten heeft gemaakt die op grond van het Besluit proceskosten voor vergoeding in aanmerking komen. 6. Beslissing De rechtbank: -verklaart het beroep gegrond; -vernietigt de uitspraak op bezwaar; -verklaart het bezwaar niet-ontvankelijk; -gelast dat de Staat der Nederlanden het door eiseres betaalde griffierecht van € 37 vergoedt. Deze uitspraak is gedaan op 16 januari 2007 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. I. Linssen, rechter, in tegenwoordigheid van mr. L.L. van Benthem, griffier. De griffier, De rechter, Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum: - hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem; dan wel - beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt. N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd. Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen: 1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd; 2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener; b. een dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld; d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie. Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast in acht te worden genomen dat bij het beroepschrift een schriftelijke verklaring van de wederpartij wordt gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank.