Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD7512

Datum uitspraak2008-07-17
Datum gepubliceerd2008-07-17
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Dordrecht
Zaaknummers11/500075-08
Statusgepubliceerd


Indicatie

Brandstichting. Vrijspraak voor het onderdeel van de tenlastelegging waarin is opgenomen het uit de brandstichting voortvloeiende te duchten levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor brandweerlieden en/of een kraanmachinist nu dit gevaar voor de minderjarige verdachten niet voorzienbaar was.


Uitspraak

RECHTBANK DORDRECHT MEERVOUDIGE STRAFKAMER Parketnummer: 11/500075-08 Zittingsdatum : 3 juli 2008 Uitspraak : 17 juli 2008 VERKORT STRAFVONNIS De rechtbank Dordrecht heeft op grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting vonnis gewezen in de zaak tegen: [verdachte], geboren in 1991, [adres en woonplaats]. De rechtbank heeft de processtukken gezien en kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen de verdediging naar voren heeft gebracht. De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de benadeelde partijen. 1. De tenlastelegging Aan bovenbedoelde gedagvaarde persoon wordt ten laste gelegd dat 1. (Incident 14) hij op één of meer tijdstip(pen) of omstreeks 01 juni 2007 tot en met 31 december 2007 te Sliedrecht meermalen, althans eenmaal (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een magazijn/bedrijfsloods (gelegen aan de Rivierdijk) heeft weggenomen meerdere, althans een rooksignaalbom(men) en/of (een) fakkel(s) en/of een (soldeer)brander en/of verpakkingen drinkwater, in elk geval enig goed, (telkens) geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich (telkens) de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming; 2. (Incident 20) hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 juni 2007 tot en met 24 februari 2008 te Sliedrecht meermalen, althans eenmaal (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een (witte ijzeren) boot (met opbouw, type: Pereboom, met een rood zeil) heeft weggenomen meerdere, althans een brandstoftank (kleur: rood) en/of (een) jerrycan(s) en/of (een) petroleumcan(s) en/of een (zak)lamp (merk: Mag-Lite), in elk geval enig goed, (telkens) geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich (telkens) de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming; 3. (Incident 6) hij op of omstreeks 21 november 2007 te Sliedrecht tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht in een pand/loods (opslag gebruikt kantoormeubilair) (gelegen aan de Molendijk, van de handelsonderneming "De Veldkraai"), immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) toen aldaar opzettelijk van kranten proppen gemaakt en/of de krantenproppen tegen dat/die pand/loods gelegd en/of (vervolgens) met behulp van een aansteker kranten en/of folders in brand gestoken en/of die brandende kranten en/of folders tegen dat pand aangehouden, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met kranten en/of folders, althans met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan dat/die pand/loods geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor (een) (nabijgelegen) loods(en) en/of (een) pand(en) en/of een portacabin en/of (een) woning(en) en/of de inboedel van bovengenoemd pand (onder andere gebruikt kantoormeubilair), in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een en/of meerdere bewo(o)ner(s) van (een) (nabijgelegen) woning(en), in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was; 4. (Incident 10) hij op of omstreeks 27 oktober 2007 te Dordrecht tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en wederrechtelijk een (mobiel) toilet, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij 3], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt door dat (mobiele) toilet met (een) fakkel(s) in brand te steken; 5. (Incident 2) hij op of omstreeks 31 december 2007 te Sliedrecht tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht in (een) (rode) container(s) (gelegen op "het Plaatje van Volker"), immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) toen aldaar opzettelijk - hout en/of verpakkingsmateriaal tegen/in bovengenoemde container(s) gezet en/of (vervolgens) met behulp van een aansteker vuurwerk(tollen) en/of dat hout en/of dat verpakkingsmateriaal in brand gestoken en/of dat brandend vuurwerk bij dat hout en/of verpakkingsmateriaal gebracht, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met vuurwerk en/of hout en/of verpakkingsmateriaal, althans met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan bovengenoemde container(s) geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor (een) nabijgelegen container(s) en/of in die container(s) aanwezige goederen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was; 6. (Incident 3) hij op of omstreeks 03 januari 2008 te Sliedrecht tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht in/tegen een (sloop)boerderij (gelegen aan de Baanhoek), immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) toen aldaar opzettelijk hout en/of papier onder aan de trap van die boerderij neergelegd en/of (vervolgens) benzine over dat hout en/of papier en/of in die boerderij gegoten en/of met behulp van een aansteker dat hout en/of papier in brand gestoken, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met benzine en/of hout en/of papier, althans met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan die boerderij geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor die boerderij en/of de inboedel van die boerderij, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor brandweermensen, in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was; 7. (Incident 4) hij op of omstreeks 03 januari 2008 te Sliedrecht tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht in/aan een (bedrijfs)pand/loods (gelegen aan de Molendijk en/of Leen van der Wielstraat), immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) toen aldaar opzettelijk benzine gegoten over een of meer tegen dat gebouw liggende (houten) balken en/of andere brandbare stoffen en/of (vervolgens) met behulp van een aansteker die benzine en/of die balk(en) en/of die andere brandbare stoffen in brand gestoken, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met benzine en/of (houten) balken en/of brandbare goederen, althans met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan dat (bedrijfs)pand/loods geheel of gedeeltelijk is verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor dat bedrijfspand en/of in dat bedrijfspand aanwezige goederen (onder andere een heftruck, handgereedschap, snijbranders, compressoren) en/of (een) nabijgelegen woning(en), in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor (een) bewoner(s) van (een) nabijgelegen woning(en) en/of brandweermensen en/of een kraanmachinist, in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was; 8. (Incident 5) hij op of omstreeks 26 januari 2008 te Sliedrecht tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht in een loods(en) (porta-cabin) (gelegen aan de Rivierdijk), immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) toen aldaar opzettelijk spiritus gegoten tegen/in die loods(en) en (vervolgens) met behulp van een aansteker die spiritus en/of (proppen) kranten en/of folders in brand gestoken, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met spiritus en/of kranten en/of folders, althans met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan die loods en/of (een) nabijgelegen loods(en) en/of een (oud) scheepswerf ("Deltawerf") geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor (een) loods(en) en/of een (oude) scheepswerf en/of de inboedel van die loods(en)/scheepswerf en/of (onder andere) in de nabijheid van die loods(en) staande vrachtwagen(s) en/of (een) buigmachine(s) en/of overige machines, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor (een) bewoner(s) van (een) nabijgelegen bejaardentehuis (Parkzicht) en/of woning(en), in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was; 9. (Incident 7) hij op of omstreeks 14 februari 2008 te Sliedrecht tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht in meerdere, althans een (blauwe) (papier/vuil) container(s), immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) toen aldaar opzettelijk (een) (vuurwerk) tol(len) met een aansteker aangestoken en/of (vervolgens) die tol(len) in de container(s) gelegd/gegooid (waardoor die container(s) in de brand is/zijn gevlogen), in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met vuurwerk en/of kranten en/of brandbare goederen, althans met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan bovengenoemde (papier/vuil) container(s) en/of een auto geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor (een) nabijgelegen container(s) en/of (een) auto('s) en/of straatmeubilair en/of woning(en), in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor (een) bewoner(s) van (een) nabijgelegen woning(en), in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was. 2. De voorvragen 2.1De geldigheid van de dagvaarding Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is. 2.2 De bevoegdheid van de rechtbank Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen. 2.3 De ontvankelijkheid van de officier van justitie Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen feiten en/of omstandigheden gebleken, die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. 2.4 De schorsing van de vervolging Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing van de vervolging gebleken. 3. Het onderzoek ter terechtzitting 3.1De vordering van de officier van justitie De officier van justitie heeft -het ten laste gelegde bewezen achtend- gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 6 maanden, met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van voorarrest. Als bijzondere voorwaarde vordert de officier van justitie verplichte begeleiding door de jeugdreclassering, ook als dit inhoudt het volgen van een behandeling bij Het Dok of De Waag. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 200 uren, subsidiair 100 dagen vervangende jeugddetentie. 3.2 De verdediging De verdediging heeft een bewijsverweer en een strafmaatverweer gevoerd. 3.3 De vorderingen van de benadeelde partijen Als benadeelde partijen hebben zich schriftelijk in het geding gevoegd: [benadeelde partij 1] (feit 6, incident 20). Zij vordert verdachte te veroordelen aan haar te betalen een bedrag van EUR 464, - ter zake van materiële schadevergoeding. De officier heeft geconcludeerd tot toewijzing van deze vordering alsmede tot oplegging van de maatregel tot schadevergoeding. Door of namens de verdachte is de hoogte van de schade betwist. [benadeelde partij 2] (feit 7, incident 6). Hij vordert verdachte te veroordelen aan hem te betalen een bedrag van EUR 41.608, 90 ter zake van materiële schadevergoeding. De officier heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid in de vordering, nu de opgevoerde schade niet eenvoudig is vast te stellen. Door of namens de verdachte is de hoogte van de schade betwist. [benadeelde partij 3], (feit 8, incident 10). De [benadeelde partij 3] vordert verdachte te veroordelen aan haar te betalen een bedrag van EUR 650, - ter zake van materiële schadevergoeding. De officier heeft geconcludeerd tot toewijzing van deze vordering alsmede tot oplegging van de maatregel tot schadevergoeding. Door of namens de verdachte is de hoogte van de schade betwist. [benadeelde partij 4] (feit 12, incident 4). Hij vordert verdachte te veroordelen aan hem te betalen een bedrag van EUR 59.142, 72 ter zake van materiële schadevergoeding. De officier heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid in de vordering, nu de opgevoerde schade niet eenvoudig is vast te stellen. Door of namens de verdachte is de hoogte van de schade betwist. 4. De bewijsbeslissingen 4.1 De bewezenverklaring De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte 1. (Incident 14) in de periode van 01 juni 2007 tot en met 31 december 2007 te Sliedrecht tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in een magazijn/bedrijfsloods gelegen aan de Rivierdijk heeft weggenomen meerdere rooksignaalbommen en fakkels en een soldeerbrander toebehorende aan [slachtoffer], waarbij ver-dachte en zijn mededader zich de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft door middel van inklimming; 2. (Incident 20) op tijdstippen in de periode van 01 juni 2007 tot en met 24 februari 2008 te Sliedrecht meermalen, telkens tezamen en in vereniging met een ander of anderen, telkens met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een (witte ijzeren) boot (met opbouw, type: Pereboom, met een rood zeil) heeft weggenomen een brandstoftank (kleur: rood) en/of jerrycans en/of petroleumcans toebehorende aan [benadeelde partij 1] en een (zak)lamp (merk: Mag-Lite) toebehorende aan [benadeelde partij 1], waarbij verdachte en/of zijn mededader de weg te nemen goed onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak; 3. (Incident 6) op 21 november 2007 te Sliedrecht tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk brand heeft gesticht tegen een pand/loods (opslag gebruikt kantoormeubilair) gelegen aan de Molendijk, van de handelsonderneming "De Veldkraai", immers hebben verdachte en zijn mededader toen aldaar opzettelijk van kranten proppen gemaakt en de krantenprop-pen tegen dat/die pand/loods gelegd en vervolgens met behulp van een aansteker kranten en/of folders in brand gestoken en die brandende kranten en/of folders tegen dat pand aangehouden, ten gevolge waarvan dat/die pand/loods geheel of gedeeltelijk is verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor nabijgelegen loodsen en/of (een) pand(en) en/of een portacabin en/of (een) woning(en) en/of de inboedel van bovengenoemd pand (onder andere gebruikt kantoormeubilair), en levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor bewoners van nabijgelegen woningen te duchten was; 4. (Incident 10) op 27 oktober 2007 te Dordrecht tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk en wederrechtelijk een mobiel toilet, toebehorende aan [benadeelde partij 3], heeft vernield door dat mobiele toilet met fakkels in brand te steken; 5. (Incident 2) op 31 december 2007 te Sliedrecht tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk brand heeft gesticht in een rode container gelegen op "het Plaatje van Volker", immers hebben verdachte en zijn mededader toen aldaar opzettelijk - hout en/of verpakkingsmateriaal tegen/in bovengenoemde container gezet envervolgen met behulp van een aansteker vuurwerktollen in brand gestoken en dat brandend vuurwerk bij dat hout en/of verpak-kingsmateriaal gebracht, ten gevolge waarvan bovengenoemde container gedeeltelijk is verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor nabijgelegen containers te duchten was; 6. (Incident 3) op 03 januari 2008 te Sliedrecht tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk brand heeft gesticht in een (sloop)boerderij gelegen aan de Baanhoek, immers hebben verdachte en/of zijn mededaders toen aldaar opzettelijk hout en/of papier onder aan de trap van die boerderij neergelegd en vervolgens benzine over dat hout en/of papier en in die boerderij gegoten en met behulp van een aansteker dat hout en/of papier in brand gestoken, ten gevolge waarvan die boerderij gedeeltelijk is verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was; 7. (Incident 4) op 03 januari 2008 te Sliedrecht tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk brand heeft gesticht aan een (bedrijfs)pand/loods (gelegen aan de Molendijk en/of Leen van der Wielstraat), immers hebben verdachte en(een van) zijn mededaders toen aldaar opzettelijk benzine gegoten over een of meer tegen dat gebouw liggende (houten) balken en/of andere brandbare stoffen en vervolgens met behulp van een aansteker die benzine en/of die balk(en) en/of die andere brandbare stoffen in brand gestoken, ten gevolge waarvan dat (bedrijfs)pand/loods geheel is verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor dat bedrijfspand en in dat bedrijfspand aanwezige goederen (onder andere een heftruck, handgereedschap, snijbranders, compressoren) en nabijgelegen woningen, en levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor bewoners van nabijgelegen woningen te duchten was; 8. (Incident 5) op 26 januari 2008 te Sliedrecht tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk brand heeft gesticht in portacabins gelegen aan de Rivierdijk, immers hebben verdachte en/of zijn mededader toen aldaar opzettelijk spiritus gegoten tegen/in die portacabins en vervolgens met behulp van een aansteker die spiritus en/of (proppen) kranten en/of folders in brand gestoken, ten gevolge waarvan die portacabins en een nabijgelegen loods en een oude scheepswerf "Deltawerf" geheel of gedeeltelijk zijn verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor loodsen en een oude scheepswerf en de inboedel van die loodsen/scheepswerf en onder andere in de nabijheid van die loodsen staande vrachtwagens en machines en levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor bewoners van een nabijgelegen bejaardentehuis Parkzicht en woningen te duchten was; 9. (Incident 7) op 14 februari 2008 te Sliedrecht tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk brand heeft gesticht in meerdere blauwe papier containers, immers hebben verdachte en zijn mededader toen aldaar opzettelijk vuurwerktollen met een aansteker aangestoken en vervolgens die tollen in de containers gelegd/gegooid waardoor die containers in de brand zijn gevlogen, ten gevolge waarvan bovengenoemde papier containers en geheel of gedeeltelijk zijn verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor nabijgelegen containers en een auto te duchten was. Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte zal hiervan worden vrijgesproken. Voor zover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad. 4.2 De bewijsmiddelen De rechtbank grondt haar overtuiging dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring. De rechtbank bezigt ieder bewijsmiddel, ook in onderdelen, telkens slechts voor het bewijs van het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft. De rechtbank bezigt de inhoud van de geschriften als bedoeld in artikel 344, lid 1 sub 5° van het Wetboek van Strafvordering alleen in verband met de inhoud van andere bewijsmiddelen. De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis met de bewijsmiddelen vereist, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, in een aan dit vonnis gehechte bijlage worden opgenomen. 4.3 Nadere bewijsoverwegingen Door de raadsman is ter verdediging ten aanzien van feit 3 aangevoerd dat uit het geheel van de feiten en omstandigheden niet kan worden afgeleid dat er sprake is geweest van levensgevaar voor omwonenden of anderen. In onder meer de verklaring van J. Huisman, brandweercommandant (proces-verbaal met dossiernummer PL1820/07-13541, dossier-paragraaf 06.G2.01) zou zijn gesteld dat alleen indien de brandweer niet ter plaatse zou komen, er mogelijk een dergelijk gevaar had kunnen ontstaan. Ten aanzien van feit 5 heeft de raadsman aangevoerd dat er bij de brand in de eerste rode container geen sprake is geweest van gemeen gevaar voor nabijgelegen containers nu deze uit staal waren opgetrokken en er zich geen goederen van enige waarde in bevonden. Door de raadsman is ten aanzien van feit 6 betoogd dat er geen sprake is geweest van gemeen gevaar voor de inboedel van de boerderij, omdat de boerderij leeg stond. De raadsman voert voorts mede op grond van de verklaring van D. van den Herik, bevelvoerder van de brandweer (proces-verbaal met dossiernummer PL1820/07-13541, dossierparagraaf 03.G1.01) aan dat er bij de brand in de boerderij geen sprake is geweest van levensgevaar voor personen temeer deze brand binnen is gesticht en duidelijk was dat zich daar geen personen bevonden. De raadsman betoogt ten aanzien van de feiten 6 en 7 met betrekking tot het gevaar voor de brandweerlieden en een kraanmachinist dat zij professionele vakmensen zijn en dat zijn cliënt en de overige verdachten geen bijzondere gevaarzettende handelingen hebben gepleegd, welke ertoe geleid zouden kunnen hebben dat er sprake zou zijn geweest van gevaar voor het brandweerpersoneel en de kraanmachinist. Ten aanzien van feit 9 heeft de raadsman aangevoerd dat het ging om een brand van een beperkte omvang, waardoor er geen gevaar te duchten is geweest voor goederen of personen. De rechtbank overweegt het volgende: Het (voorwaardelijk) opzet van de verdachte hoeft slechts gericht te zijn op het brandstichten. Het opzet van de verdachte hoeft niet gericht te zijn op het teweeg brengen van gevaar. Het uit die brandstichting voortvloeiend gevaar moet algemeen voorzienbaar zijn. Wetenschap bij de verdachte omtrent de omstandigheid dat gevaar te duchten is, is niet nodig. In het bijzondere geval dat de verdachte het gevaar niet kon voorzien dient aangenomen te worden dat alle schuld ontbreekt. De vraag die thans beantwoord dient te worden is of het te duchten gevaar redelijkerwijs was te voorzien. Feit 3 De rechtbank stelt op grond van het onderzoek ter terechtzitting het volgende vast: Bij de bewezenverklaring van dit feit heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat de loods waarin het vuur is aangestoken deel uitmaakte van een complex van deels aaneengeschakelde schuren en opslagruimtes. Door de brand zijn de voorzijde van de loods en de dakspanten volledig weggebrand. Blijkens het procesverbaal van bevindingen opgemaakt door verbalisant A. Bronkhorst heeft deze ter plaatse het volgende geconstateerd (proces-verbaal met dossiernummer PL1820/07-13541, dossierparagraaf 06.AH.01): “Aan de westzijde van de genoemde loodsen ligt de L. Van der Wielstraat. Op een afstand van naar schatting minder dan 20 meter van de uitgebrande loods staat een rij aaneengeschakelde woningen… Als deze brand in de nachtelijke uren zou hebben plaatsgevonden en niet in een vroeg stadium was ontdekt dan was vermoedelijk het hele complex aan loodsen afgebrand en hadden zeker ook de woningen en gezinnen van de L. Van der Wielstraat gevaar kunnen lopen.” Voorts heeft J. Huisman, brandweercommandant (proces-verbaal met dossiernummer PL1820/07-13541, dossierparagraaf 06.G2.01) het volgende verklaard: “Ik zag dat de oude loods hevig brandde en ook de rookontwikkeling was behoorlijk. ..Dat het vuur niet is overgeslagen naar belendende percelen heeft mijns inziens puur te maken met het adequate optreden van de Sliedrechtse brandweer.” Op grond van de hevigheid van de brand alsmede directe nabijheid van de woningen is het voor de rechtbank voldoende komen vast te staan dat de kans op het overslaan van de brand op die woningen aanwezig is geweest en dat als gevolg van die brandstichting le-vensgevaar voor de bewoners van die woningen te duchten is geweest. Het verweer wordt in zoverre verworpen. Feit 5 De rechtbank heeft op grond van het onderzoek ter terechtzitting ten aanzien van dit feit het volgende vastgesteld: De in brand gestoken container bevond zich op zeer korte afstand van vier andere containers. Door de hevige brand die in de container had gewoed was de vloer van deze contai-ner weggebrand en was aan de binnen- en buitenkant het lakwerk beschadigd. De rechtbank is op grond van deze omstandigheden van oordeel dat als gevolg van de brand in de rode container er tevens gevaar te duchten was voor onder meer gelijksoortige schade aan de nabijgelegen overige containers. Het verweer wordt in zoverre eveneens verworpen. Feit 6 Met betrekking tot dit feit heeft de rechtbank op grond van het onderzoek ter terechtzitting het volgende vastgesteld: Verdachte en zijn mededaders hebben in een boerderij brandgesticht. De brand die op de begane grond was aangestoken heeft uiteindelijk tot in de nok van de boerderij gebrand. De betreffende boerderij, adres Baanhoek 489 te Sliedrecht, is gelegen binnen de bebouwde kom. De boerderij werd niet bewoond en stond al langere tijd leeg. De raam- en deuropeningen waren grotendeels dichtgemetseld dan wel dichtgetimmerd. In de boerderij stond geen inboedel. Op basis hiervan stelt de rechtbank vast dat door de brandstichting geen gevaar voor de inboedel van die boerderij is ontstaan. Derhalve zal verdachte ten aanzien van dit onderdeel van de tenlastelegging worden vrijgesproken. De brandweer heeft ten tijde van haar bluswerkzaamheden van omwonenden de melding gekregen dat in het brandende pand mogelijk een zwerver verbleef. Vanwege deze melding hebben de brandweerlieden de gehele boerderij doorzocht. Zonder deze melding hadden zij uit veiligheidsoverwegingen de brandende boerderij niet of nauwelijks betreden vanwege instortingsgevaar. De rechtbank is van oordeel dat verdachte en diens mededaders het gevaar dat hierdoor voor het brandweerpersoneel is ontstaan, niet konden voorzien. De bijzondere omstandigheid dat zich in deze boerderij wel eens een zwerver ophield viel redelijkerwijs niet te voorzien door de verdachte. Derhalve zal verdachte ten aanzien van dit onderdeel van de tenlastelegging worden vrijgesproken. De rechtbank heeft ter terechtzitting persoonlijk de luchtfoto’s van de boerderij en de di-recte omgeving daarvan waargenomen. Deze foto’s bevinden zich in de fotobijlage bij het proces-verbaal van politie Zuid-Holland Zuid (als dossierparagraaf 03.AH.02 gevoegd in het proces-verbaal met dossiernummer PL1820/08-500879). De voorzitter van de rechtbank heeft de genoemde foto’s ter terechtzitting aan de verdachte voorgehouden. De rechtbank heeft op grond van de waarneming van deze foto’s vastgesteld dat zich in de directe omgeving van de boerderij diverse boerderijen/panden en woningen bevinden. De rechtbank is van oordeel dat de kans op het overslaan van de brand op de nabijgelegen woningen en boerderijen/panden derhalve aanwezig was, alsmede dat er sprake was van het hieruit voortvloeiende gevaar voor de goederen en voor de bewoners die zich in die woningen en boerderijen/panden bevonden. De rechtbank acht het uit de brandstichting in de boerderij voortvloeiende algemeen gemeen gevaar voor goederen alsmede het levensgevaar en gevaar voor lichamelijk letsel voor anderen derhalve wel bewezen. Het verweer wordt derhalve ook in zoverre verworpen. Feit 7 Met betrekking tot dit feit heeft de rechtbank grond van het onderzoek ter terechtzitting het volgende vastgesteld: Verdachte en zijn mededaders hebben in een bedrijfspand/loods op een bedrijventerrein te Sliedrecht brandgesticht. De brand heeft er toe geleid dat de loods en de inboedel verloren zijn gegaan. Tijdens de bluswerkzaamheden van de brandweer bleek dat in de loods een set met acetyleenflessen stond, waardoor er sprake was van een ontploffingsgevaar. Om de flessen te verwijderen, teneinde het gevaar van een explosie te verkleinen, heeft het brandweerpersoneel alsmede een kraanmachinist gevaar gelopen. De rechtbank is van oordeel dat verdachte en diens mededaders dit gevaar niet konden voorzien. De bijzondere omstandigheid dat zich in de loods een hoeveelheid ontploffingsgevaarlijke flessen bevond viel redelijkerwijs niet te voorzien door de verdachte. Derhalve zal verdachte ten aanzien van het onderdeel van de tenlastelegging waarin is opgenomen het uit de brandstichting voortvloeiende levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor brandweermensen en de kraanmachinist, worden vrijgesproken. Feit 9 De rechtbank heeft op grond van het onderzoek ter terechtzitting ten aanzien van dit feit het volgende vastgesteld: De in brand gestoken papiercontainers bevonden zich op korte afstand van andere containers. Vanwege de hevige brand die in de containers heeft gewoed is de rechtbank van oordeel dat als gevolg van de brand in die papiercontainers er tevens gevaar te duchten was voor de nabijgelegen overige containers en een nabij staande auto . De rechtbank heeft niet op basis van het dossier noch anderszins vast kunnen stellen of in het onderhavige geval door de brand ook gevaar voor de woningen en levensgevaar dan wel gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen te duchten was. Derhalve zal verdachte ten aanzien van dit onderdeel van de tenlastelegging worden vrijgesproken. 5. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden. Het bewezenverklaarde levert op: 1. DIEFSTAL DOOR TWEE OF MEER VERENIGDE PERSONEN, WAARBIJ DE SCHULDIGEN ZICH DE TOEGANG TOT DE PLAATS VAN HET MISDRIJF HEBBEN VERSCHAFT DOOR MIDDEL VAN INKLIMMING; 2. DIEFSTAL DOOR TWEE OF MEER VERENIGDE PERSONEN, MEERMALEN GEPLEEGD; en DIEFSTAL DOOR TWEE OF MEER VERENIGDE PERSONEN, WAARBIJ DE SCHULDIGEN HET WEG TE NEMEN GOED ONDER HUN BEREIK HEBBEN GEBRACHT DOOR MIDDEL VAN BRAAK; 3. MEDEPLEGEN VAN HET OPZETTELIJK BRAND STICHTEN, TERWIJL DAARVAN GEMEEN GEVAAR VOOR GOEDEREN TE DUCHTEN IS en MEDEPLEGEN VAN HET OPZETTELIJK BRAND STICHTEN, TERWIJL DAARVAN LEVENSGEVAAR OF GEVAAR VOOR ZWAAR LICHAMELIJK LETSEL VOOR EEN ANDER TE DUCHTEN IS; 4. MEDEPLEGEN VAN HET OPZETTELIJK EN WEDERRECHTELIJK ENIG GOED DAT GEHEEL OF TEN DELE AAN EEN ANDER TOEBEHOORT VERNIELEN; 5. MEDEPLEGEN VAN HET OPZETTELIJK BRAND STICHTEN, TERWIJL DAARVAN GEMEEN GEVAAR VOOR GOEDEREN TE DUCHTEN IS; 6. MEDEPLEGEN VAN HET OPZETTELIJK BRAND STICHTEN, TERWIJL DAARVAN GEMEEN GEVAAR VOOR GOEDEREN TE DUCHTEN IS en MEDEPLEGEN VAN HET OPZETTELIJK BRAND STICHTEN, TERWIJL DAARVAN LEVENSGEVAAR OF GEVAAR VOOR ZWAAR LICHAMELIJK LETSEL VOOR EEN ANDER TE DUCHTEN IS; 7. MEDEPLEGEN VAN HET OPZETTELIJK BRAND STICHTEN, TERWIJL DAARVAN GEMEEN GEVAAR VOOR GOEDEREN TE DUCHTEN IS en MEDEPLEGEN VAN HET OPZETTELIJK BRAND STICHTEN, TERWIJL DAARVAN LEVENSGEVAAR OF GEVAAR VOOR ZWAAR LICHAMELIJK LETSEL VOOR EEN ANDER TE DUCHTEN IS; 8. MEDEPLEGEN VAN HET OPZETTELIJK BRAND STICHTEN, TERWIJL DAARVAN GEMEEN GEVAAR VOOR GOEDEREN TE DUCHTEN IS en MEDEPLEGEN VAN HET OPZETTELIJK BRAND STICHTEN, TERWIJL DAARVAN LEVENSGEVAAR OF GEVAAR VOOR ZWAAR LICHAMELIJK LETSEL VOOR EEN ANDER TE DUCHTEN IS; 9. MEDEPLEGEN VAN HET OPZETTELIJK BRAND STICHTEN, TERWIJL DAARVAN GEMEEN GEVAAR VOOR GOEDEREN TE DUCHTEN IS. 6. De strafbaarheid van de verdachte 6.1 Het rapport van de deskundige In het kader van een persoonlijkheidsonderzoek heeft psycholoog drs. J.S.H. Stolk een rapport uitgebracht over de persoon van de verdachte. In dit rapport, gedateerd 16 juni 2008, komt onder meer naar voren –zakelijk weergegeven-: Wat betreft de differentiaaldiagnostiek komen er bij betrokkene uit het onderzoek een aantal kenmerken van PPD-NOS naar voren. Betrokkene functioneert op een lager niveau en er is een tekort aan verbeelding. Hij heeft moeite met omgang met leeftijdgenoten. Bovendien lijkt betrokkene tamelijk rigide en is er een grote fascinatie voor de brandweer en lego. Er kan gesproken worden van duidelijke tekorten in de sociaal emotionele ontwikkeling die kunnen worden aangemerkt als een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. De tekorten in de sociaal emotionele ontwikkeling hebben een rol gespeeld in het ontstaan van het ten laste gelegde, indien bewezen. Het geweten schiet tekort wat betreft inlevingsvermogen en het goed inschatten van consequenties, ondanks het feit dat hij weet dat het niet mag. Op grond hiervan kan betrokkene ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde indien bewezen als verminderd toerekeningsvatbaar worden gezien. 6.2 Het oordeel van de rechtbank De rechtbank verenigt zich met de bevindingen en de conclusie van de voormelde rapportage en neemt deze over, gelet op de onderbouwing ervan. Zij is van oordeel dat op grond van het strafdossier, het verhandelde ter terechtzitting en het rapport van voornoemde deskundige, voldoende is komen vast te staan dat de ten laste gelegde en bewezen verklaarde aan verdachte kunnen worden toegerekend, zij het in verminderde mate. Overigens is er geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte anderszins uitsluit. De verdachte is dus strafbaar. 7. De redenen, die de straf hebben bepaald of tot de maatregel hebben geleid 7.1 Strafmotivering De rechtbank heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting. Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich gedurende een tijdsbestek van ongeveer 7 maanden samen met ande-ren meerdere malen schuldig gemaakt aan diefstal, vernieling en brandstichting, waarbij telkens goederen geheel of gedeeltelijk zijn vernield of verbrand en waarbij viermaal tevens levensgevaar c.q. gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen te duchten was. Verdachte heeft met de gepleegde diefstallen, vernielingen en brandstichtingen geen enkel respect getoond voor andermans bezittingen. De rechtbank rekent verdachte de brandstichtingen echter het zwaarst aan. Verdachte en zijn mededaders hebben branden binnen de bebouwde kom in de nabijheid van woningen gesticht. Door aldus te handelen hebben verdachte en zijn mededaders personen ernstig in gevaar gebracht, nu brand zich immers snel en onbeheerst kan ontwikkelen en de rookontwikkeling alleen al levensbedreigend kan zijn. Dat bij deze branden geen slachtoffers zijn gevallen is een zeer gelukkige omstandigheid, die echter geenszins aan verdachte en/of zijn mededaders te danken is. Door de brandstichtingen is aanzienlijke materiële schade veroorzaakt. Verdachte en zijn mededaders hebben zich in het geheel geen rekenschap gegeven van de gevaren voor personen en goederen, nu zij na het plegen van deze feiten zijn weggegaan en geen enkele maatregel hebben genomen om de gevolgen van hun daden te beperken. Ten gevolge van de brand in nabijheid van bejaardentehuis Parkzicht moesten de bewoners tijdelijk geëvacueerd worden. De rechtbank rekent het verdachte zeer ernstig aan dat dit voor de bewoners van het bejaardentehuis, waarvan velen niet in staat waren zichzelf in veiligheid te brengen, een angstige ervaring geweest moet zijn. Bovendien hebben de branden voor veel onrust en gevoelens van onveiligheid gezorgd in de gemeente waar vier grote branden hebben plaatsgevonden. Daarnaast heeft verdachte bekend betrokken te zijn geweest bij nog een strafbaar feit dat door de officier van justitie onder hetzelfde parketnummer ad informandum bij de onderhavige zaken is gevoegd. Dit feit staat vermeld op de dagvaarding. De rechtbank acht het aannemelijk dat verdachte zich tevens heeft schuldig gemaakt aan dit feit. Zij betrekt dit feit dan ook bij de bepaling van de strafmaat, er vanuit gaande dat ten aanzien van dit feit geen vervolging meer wordt ingesteld door de officier van justitie. De rechtbank kent met name aan de brandstichtingen groot gewicht toe en op dergelijke feiten kan in principe niet anders worden gereageerd dan door het opleggen van een onvoorwaardelijke jeugddetentie van aanzienlijke duur. De rechtbank heeft bij het bepalen van de strafmaat ook rekening gehouden met de omstandigheid dat hij blijkens het hem betreffende Uittreksel uit het Justitiële Documentatieregister nog niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten, met zijn jeugdige leeftijd, met de houding van verdachte ter terechtzitting, waarbij hij de bewezen verklaarde feiten heeft bekend en waarover hij spijt heeft betuigd van zijn daden, en met de hiervoor onder 6.2 vastgestelde verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte ten tijde van het plegen van de brandstichtingen. Voorts heeft de rechtbank voor wat betreft de persoon van de verdachte en het bepalen van de strafmaat in het bijzonder acht geslagen op (overige) conclusies en adviezen in de rapporten van de hiervoor genoemde psycholoog, Bureau Jeugdzorg en de Raad voor de Kinderbescherming (d.d. 1 juli 2008). Uit de stukken het persoonsdossier blijkt onder meer dat verdachte zich in een stabiele en betrokken gezinssituatie bevindt en dat verdachte een beroepsopleiding volgt met een daaraan verbonden werkplek en dat hij perspectief heeft op een vaste baan bij dezelfde werkgever. De hiervoor genoemde rapporten concluderen eenduidig dat teneinde de kans op recidive te beperken, aan verdachte begeleiding en adequate behandeling geboden dient te worden. Geadviseerd wordt om een onvoorwaardelijke taakstraf in combinatie met een voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen, met als bijzondere voorwaarde begeleiding door de jeugdreclassering gedurende een proeftijd, ook indien dit inhoudt het volgen van een behandeling bij De Waag/ Het Dok of een soortgelijke instelling. De rechtbank neemt deze conclusies over en maakt deze tot de hare. De rechtbank zal echter een hogere voorwaardelijke jeugddetentie opleggen dan door de officier van justitie is geëist, aangezien met de straffen zoals deze door de officier van justitie zijn geëist onvoldoende recht zou worden gedaan aan de ernst en omvang van de gepleegde feiten, zoals hierboven uiteengezet. Alles afwegend acht de rechtbank het opleggen van een taakstraf en een geheel voorwaardelijke jeugddetentie van na te melden duur passend en geboden. 7.2 De vorderingen van de benadeelde partijen De vordering van benadeelde partij [benadeelde partij 1] (feit 2, incident 20) De rechtbank acht benadeelde partij ontvankelijk in haar vordering, nu aan verdachte straffen worden opgelegd en aan de benadeelde partij rechtstreeks schade is toegebracht door het onder 2 ten laste gelegde en bewezen verklaarde feit. De rechtbank is van oordeel dat verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de door het bewezen verklaarde strafbare feit toegebrachte schade. Door de verdediging is de hoogte van de schade betwist. De raadsman voert hiertoe aan dat bij de ingediende vordering geen bescheiden zijn gevoegd op grond waarvan de waarde van de gestolen of vernielde goederen kan worden vastgesteld. De rechtbank is van oordeel dat de opgevoerde kosten voor de diefstal van de volle brandstoftank en petroleum- en jerrycans alsmede de kosten van de vernielde kajuitdeur niet buitensporig, onrechtmatig of ongegrond zijn, zodat deze integraal zullen worden toegewezen. De rechtbank stelt vast dat verdachte de diefstal van de volle brandstoftank en petroleum- en jerrycans ter waarde van EUR 185, - (honderdvijfentachtig euro) samen met anderen heeft gepleegd. Nu verdachte en zijn mededaders dit feit samen hebben gepleegd, zijn zij jegens de benadeelde partij hoofdelijk aansprakelijk voor deze schade. De rechtbank overweegt voorts dat de diefstal door middel van braak van de MagLite zaklamp en de wateralmanaks weliswaar in vereniging is gepleegd doch dat alleen de medeverdachte verantwoordelijk is voor de vernieling van de kajuitdeur. De veroordeling tot betaling van de EUR 200, - (tweehonderd euro) ter vergoeding van de vernielde kajuitdeur wordt deswege alleen aan de medeverdachte opgelegd. De rechtbank zal de benadeelde partij [benadeelde partij 1] voor het overige gevorderde maar niet toe te wijzen gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk verklaren, nu dit deel niet eenvoudig van aard is en bepalen dat dit gedeelte van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht. Naast toewijzing van de civiele vordering zal de rechtbank als extra waarborg voor de schadevergoeding tevens de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen. De vordering van benadeelde partij [benadeelde partij 2] (feit 3, incident 6) Nu aan verdachte straffen worden opgelegd ten aanzien van het bewezen verklaarde feit 3, acht de rechtbank de benadeelde partij in zoverre ontvankelijk in zijn vordering. De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren omdat de vordering niet van zodanig eenvoudige aard is dat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak. Gelet hierop zal worden bepaald dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen, met verwijzing in de kosten. De vordering van benadeelde partij [benadeelde partij 3] (feit 4, incident 10) Nu aan verdachte straffen worden opgelegd ten aanzien van het bewezen verklaarde feit 4, acht de rechtbank de benadeelde partij in zoverre ontvankelijk in zijn vordering. De rechtbank overweegt dat op grond van de inhoud van de aangifte namens [benadeelde partij 3] d.d. 7 april 2008 (10.AAN.01) het onduidelijk is of (er een deel van) het schadebe-drag door PRORAIL aan de benadeelde partij is/wordt vergoed. De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren omdat de vordering niet van zodanig eenvoudige aard is dat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak. Gelet hierop zal worden bepaald dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen, met verwijzing in de kosten De vordering van benadeelde partij [benadeelde partij 4] (feit 7, incident 4) Nu aan verdachte straffen worden opgelegd ten aanzien van het bewezen verklaarde feit 7, acht de rechtbank de benadeelde partij in zoverre ontvankelijk in zijn vordering. De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren omdat de vordering niet van zodanig eenvoudige aard is dat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak. Gelet hierop zal worden bepaald dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen, met verwijzing in de kosten. 8. De toepasselijke wettelijke voorschriften De opgelegde straffen en maatregel zijn gegrond op de volgende wettelijke voorschriften: artikelen 36f, 47, 77a, 77g, 77h, 77i, 77m, 77n, 77x,77y, 77z, 77aa, 77gg, 157, 310, 311, 350 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewe-zenverklaarde. 9. De beslissing De rechtbank verklaart bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals ver-meld onder 4.1 van dit vonnis; verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier-boven als bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij; verklaart dat het bewezenverklaarde de onder 5. vermelde strafbare feiten oplevert; verklaart de verdachte hiervoor strafbaar; veroordeelt de verdachte wegens deze feiten tot: JEUGDDETENTIE voor de duur van NEGEN (9) MAANDEN; bepaalt dat deze straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd die wordt bepaald op TWEE JAREN, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of niet heeft nageleefd de hierna te melden bijzondere voorwaarde; stelt als BIJZONDERE VOORWAARDE dat de veroordeelde zich gedurende de proef-tijd zal gedragen naar de aanwijzingen hem te geven door of namens Bureau Jeugdzorg Zuid-Holland, Kromhout 120 te Dordrecht, zolang deze instelling dit noodzakelijk acht, ook indien dit inhoudt een ambulante behandeling bij Het DOK of De Waag of een soort-gelijke instelling zal gaan volgen, één en ander zoals door de psycholoog, het Bureau Jeugdzorg Zuid-Holland en de Raad voor de Kinderbescherming aangegeven in hun rapportages; verstrekt aan voornoemde instelling de opdracht om aan de veroordeelde hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze bijzondere voorwaarde; heft op het bevel tot voorlopige hechtenis, dat bij eerdere beslissing is geschorst; een TAAKSTRAF voor de duur van TWEEHONDERD (200) UREN, bestaande uit een werkstraf, bij het niet naar behoren verrichten te vervangen door HONDERD (100) dagen jeugddetentie; beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht; bepaalt de maatstaf voor de aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht op 2 uren per dag; veroordeelt verdachte om tegen kwijting te betalen aan [benadeelde partij 1], een bedrag van EUR 185, - (honderdvijfentachtig euro), met veroordeling tevens van verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot deze uitspraak begroot op nihil; verstaat dat gehele of gedeeltelijke betaling van EUR 185, - (honderdvijfentachtig euro), door een mededader de veroordeling van de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij 1] met eenzelfde bedrag doet verminderen; legt op de verplichting tot betaling aan de staat van een bedrag van EUR 185, - (honderdvijfentachtig euro) ten behoeve van [benadeelde partij 1]; beveelt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt -onder handhaving van voormelde verplichting- vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 3 dagen; verstaat dat de verplichting tot betaling aan de staat van het bedrag ter hoogte van EUR 185, - (honderdvijfentachtig euro), ten behoeve van [benadeelde partij 1] komt te vervallen voor zover een mededader heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van [benadeelde partij 1]; bepaalt dat de voldoening aan de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen; verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij 1], niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij dit gedeelte slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen. verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij 2], niet-ontvankelijk in zijn vordering en veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door verdachte gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot deze uitspraak begroot op nihil; verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij 3], niet-ontvankelijk in haar vordering en veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door verdachte gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot deze uitspraak begroot op nihil; verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij 4], niet-ontvankelijk in zijn vordering en veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door verdachte gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot deze uitspraak begroot op nihil. Dit vonnis is gewezen door: mr. H. Harmsen, voorzitter en tevens kinderrechter, mr. S.H. Gaertman en mr. D. Bogaert, rechters, in tegenwoordigheid van mr. K.J. Berke, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 17 juli 2008.