Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD7525

Datum uitspraak2008-07-03
Datum gepubliceerd2008-07-17
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
Zaaknummers105.004.718/01
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verzekeringsrecht. Uitleg polisvoorwaarden. Trekkers verloren in de zin van de polisvoorwaarden. Verzekeraar niet in belang geschaad door het niet doen van aangifte bij de Russische politie. Zelfstandige waarschuwingsplicht verzekeraar bij kennis feiten.


Uitspraak

GERECHTSHOF 's-GRAVENHAGE Sector handel Zaaknummer : 105.004.718/01 Rolnummer (oud) : 06/506 Rolnummer rechtbank : 192532 / HA ZA 03-572 (RO) arrest van de vierde civiele kamer d.d. 3 juli 2008 inzake de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid SCANIA FINANCE NEDERLAND B.V., voorheen geheten Lease- en Financieringsmaatschappij Bezoma B.V., gevestigd te Leidschendam, appellante in het principaal appel, geïntimeerde in het incidenteel appel, hierna te noemen: Bezoma, procureur: mr. P.J.M. von Schmidt auf Altenstadt, tegen de rechtspersoon naar het recht van de plaats harer vestiging CROWE MOTORPOLICIES AT LLOYDS, gevestigd te Edinburgh, Verenigd Koninkrijk, geïntimeerde in het principaal appel, appellante in het incidenteel appel, hierna te noemen: Crowe, procureur: mr. H.J.A. Knijff. Het geding Bij dagvaarding van 9 februari 2006 is Bezoma in hoger beroep gekomen van de vonnissen van de rechtbank Rotterdam van 15 juni 2005 en 9 november 2005, gewezen tussen Bezoma als eiseres en Crowe als gedaagde. Bij memorie van grieven (met producties) heeft Bezoma tien grieven tegen de bestreden vonnissen aangevoerd. Crowe heeft de grieven in haar memorie van antwoord tevens memorie van grieven in incidenteel appel bestreden, waarbij zij tevens één grief in incidenteel appel heeft aangevoerd. Bezoma heeft bij memorie van antwoord in incidenteel appel de incidentele grief bestreden. Ter terechtzitting van 22 april 2008 hebben partijen hun standpunten mondeling aan de hand van pleitnotities doen toelichten, Bezoma door mr. B. de Roy van Zuidewijn, advocaat te Amsterdam, en mr. C.A. Groeneweg-Heijkoop, advocaat te Rotterdam, en Crowe door mr. J.T. Suijdendorp, advocaat te Rotterdam. Van deze zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat zich bij de stukken bevindt. Vervolgens hebben partijen hun procesdossiers overgelegd en arrest gevraagd. Beoordeling van het hoger beroep 1. De rechtbank heeft in haar vonnis van 15 juni 2005 onder 1.1 tot en met 1.32 feiten vastgesteld. Nu hiertegen door geen van beide partijen in hoger beroep grieven of anderszins bezwaren zijn aangevoerd, gaat ook het hof van deze feiten uit. 2. Het gaat in de onderhavige zaak, kort en zakelijk weergegeven, om het volgende. Bezoma heeft in 1998/1999 een aantal trekkers verhuurd (geleased) aan Spegros, een bedrijf dat zich bezig hield met het vervoer van groente en fruit van Nederland naar Rusland. Spegros werd bestuurd door mw. [bestuurder 1] en (de enige aandeelhouder) dhr. [bestuurder 2]. Spegros sloot hiertoe vervoersovereenkomsten met twee aan Spegros gelieerde Russische transportbedrijven, TCS en TSV. [Bestuurder 2] was ook bestuurder van TSV. Ter uitvoering van de transporten stelde Spegros de door haar van Bezoma gehuurde trekkers ter beschikking aan TCS en TSV. De trekkers waren via de verzekeringsmakelaar Marsh casco verzekerd bij Crowe. Verzekeringnemer en verzekerde waren Spegros en/of Bezoma. Begin januari 2000 kreeg Bezoma bericht van TCS uit Rusland dat TCS failliet was verklaard, en dat de trekkers waren veiliggesteld op een adres in Kaliningrad, Rusland. Vervolgens heeft Marsh, in opdracht van Crowe en van Fortis, de verzekeraar van de trailers, Cunningham Lindsey Marine B.V. (C&L) ingeschakeld om in samenwerking met Russische onderzoekers de trekkers en trailers te traceren, zodat deze naar Nederland konden worden teruggehaald. Bezoma heeft de achterstallige verzekeringspremie aan Marsh voldaan. Begin maart 2000 is Spegros failliet verklaard. Het - uitvoerige - onderzoek van C&L heeft niet tot het terugvinden van de trekkers en trailers geleid. Bezoma stelt zich op het standpunt dat de trekkers zijn verloren als gevolg van diefstal, verduistering, oplichting of vermissing, en heeft Crowe aangesproken tot uitkering onder de polis. Crowe heeft uitkering geweigerd. 3. Aangezien de incidentele grief de verste strekking heeft, zal het hof deze als eerste behandelen. 4. De incidentele grief richt zich tegen het oordeel van de rechtbank dat Bezoma voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de trekkers zijn verloren in de zin van artikel 27 sub b onder II van de polisvoorwaarden. Betoogd wordt dat de bewijslast hiervan op Bezoma rust, en dat Bezoma hieraan niet heeft voldaan nu Bezoma pas na drie maanden aangifte heeft gedaan bij de politie in Nederland van diefstal/verduistering van de trekkers, en geen aangifte heeft gedaan bij de politie in Rusland. Derhalve is volgens Crowe niet voldaan aan de minimumvoorwaarde voor het bewijs dat sprake is geweest van een door Bezoma gesteld evenement. Voorts hecht de rechtbank volgens de grief teveel waarde aan het onderzoek van C&L. Dat C&L de trekkers niet heeft kunnen traceren, wil nog niet zeggen dat deze ook daadwerkelijk gestolen, verduisterd of vermist waren, dit temeer nu de ‘administratieve verblijfplaats’ van de trekkers in Rusland bekend was. C&L beschikt immers niet over dezelfde onderzoeksmogelijkheden als waarover de Russische politie beschikt. Nu Bezoma niet heeft kunnen aantonen wat er met de trekkers is gebeurd, is Crowe van mening dat ze niet als vermist kunnen worden aangemerkt. Bovendien kan Bezoma zich in redelijkheid niet beroepen op dekking voor diefstal, verduistering, vermissing of oplichting, nu zij geen aangifte heeft gedaan bij de politie in Rusland en zich daarmee onvoldoende heeft ingespannen om de trekkers terug te vinden. 5. De grief wordt verworpen. Het hof is met de rechtbank van oordeel dat Bezoma voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de trekkers zijn verloren in de zin van artikel 27 sub b onder II van de polisvoorwaarden als gevolg van diefstal, verduistering, oplichting of vermissing. Hieraan doet niet af dat Bezoma niet heeft kunnen aantonen wat er precies met de trekkers is gebeurd. Vast staat dat Bezoma op 4 januari 2000 het bericht van TCS heeft ontvangen dat TCS failliet was en dat de trekkers waren veiliggesteld “on safeguard parking-place-area” met het adres [adres], Kaliningrad, Rusland. Op 12 januari 2000 volgde het bericht van Spegros aan Bezoma dat zij bericht had ontvangen van de heer [medewerker] van TSV dat schuldeisers het materieel hadden weggehaald en dat onbekend was waar het materieel zich op dat moment bevond. Op 17 januari 2000 heeft Bezoma aan Marsh meegedeeld dat uit het onderzoek van C&L inmiddels was gebleken dat de trekkers waren verplaatst naar een onbekend adres, en dat Bezoma had getracht contact te krijgen met TSV doch tevergeefs. Vast staat dat de trekkers door C&L, die onderzoek heeft gedaan in Rusland en daarbij heeft samengewerkt met Russische onderzoekers, niet konden worden getraceerd, dit terwijl C&L bij haar onderzoek op de hoogte was van de ‘administratieve verblijfplaats’ van de trekkers. Vast staat bovendien dat er aanwijzingen zijn dat de Russische maffia bij het verdwijnen van de trekkers betrokken is. Dit alles brengt mee dat voldoende aannemelijk is dat de trekkers voor Bezoma zijn verloren als gevolg van diefstal, verduistering, vermissing of oplichting, zoals gedekt onder de polis. Het enkele feit dat Bezoma pas eind maart 2000 aangifte heeft gedaan bij de politie in Nederland en geen aangifte heeft gedaan in Rusland brengt niet mee dat zij in het op haar rustende bewijs niet is geslaagd, noch dat zij haar rechten onder de polis heeft verloren. Niet aannemelijk is geworden dat een eerdere aangifte in Nederland of een aangifte in Rusland, mede gelet op het uitgebreide onderzoek van C&L in samenwerking met Russische onderzoekers, tot een ander resultaat zou hebben geleid. De stelling van Crowe dat dit wel verschil had gemaakt, vindt geen steun in het rapport van C&L, en is ook overigens onvoldoende gemotiveerd en onderbouwd. 6. Grief 1 in het principaal appel richt zich tegen de beslissing van de rechtbank in rechtsoverweging 3.11 van het tussenvonnis van 15 juni 2005 en rechtsoverweging 3 van het eindvonnis van 9 november 2005, inhoudende dat er in dit geding vanuit moet worden gegaan dat de trekkers gewoonlijk in het buitenland (te weten Rusland) waren gestald als bedoeld in artikel 5 sub c onder IV van de polisvoorwaarden. Voorzover de grief er over klaagt dat het begrip “gewoonlijk in het buitenland gestald” onduidelijk is, is het hof van oordeel dat een redelijke uitleg meebrengt dat onder de plaats waar de trekkers “gewoonlijk gestald” waren moet worden verstaan de plaats waar de trekkers, indien ze niet op transport waren, gewoonlijk geparkeerd stonden. Uit de mededeling van de advocaat van Bezoma ter gelegenheid van het pleidooi in hoger beroep, dat het inderdaad waarschijnlijk is dat de trekkers merendeels in Rusland waren gestald, althans verbleven, aangezien het voor de hand ligt dat ze gestald waren op de plaats waar de huurder was gevestigd, zijnde Rusland, leidt het hof af dat Bezoma zelf ook van deze uitleg uitgaat. Nu van de zijde van Bezoma is erkend dat het waarschijnlijk is dat de trekkers merendeels in Rusland waren gestald, is het hof bovendien van oordeel dat Bezoma de stelling van Crowe dat de trekkers gewoonlijk in het buitenland waren gestald, onvoldoende gemotiveerd heeft betwist. Dit brengt mee dat het oordeel van de rechtbank juist is, zodat grief 1 faalt. 7. De principale grieven 2 tot en met 7 richten zich tegen het oordeel van de rechtbank dat Crowe in redelijkheid een beroep toekomt op artikel 5 sub c onder IV van de polisvoorwaarden, welke bepaling inhoudt dat de verzekering eindigt wanneer het verzekerde object gewoonlijk in het buitenland wordt gestald; hierbij is tevens vermeld dat de verzekeringnemer verplicht is daarvan zo spoedig mogelijk aan de verzekeraar mededeling te doen. Het hof zal deze grieven gezamenlijk bespreken. 8. Het hof stelt voorop dat tussen partijen niet in geschil is dat artikel 5 sub c onder IV van de polisvoorwaarden in beginsel leidt tot beëindiging van de verzekering op het moment dat het verzekerde object gewoonlijk in het buitenland wordt gestald. Naar het oordeel van het hof kan een dergelijke bepaling, gelet op de vergaande en zwaarwegende gevolgen voor een verzekerde, op één lijn worden gesteld met een vervalbeding. Deze vergaande en zwaarwegende gevolgen brengen naar het oordeel van het hof mee, dat het niet alleen aan de verzekeringnemer is om ingevolge dit polisartikel zo spoedig mogelijk aan de verzekeraar melding te doen van de stalling in het buitenland, maar dat ook de verzekeraar naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid gehouden is om, zodra hij op de hoogte raakt van feiten of omstandigheden op grond waarvan voldoende aannemelijk is - waarbij geen sprake hoeft te zijn van absolute zekerheid - dat het verzekerde object gewoonlijk in het buitenland is gestald, hiernaar bij de verzekerde nader te informeren en hem hierop te attenderen. De verzekeraar heeft op dit punt een eigen zorgvuldigheids- en waarschuwingsplicht en kan zich hierbij niet verschuilen achter de mededelingsplicht van de verzekeringnemer. Dit brengt naar het oordeel van het hof in het onderhavige geval mee dat indien en voorzover Crowe, zoals Bezoma stelt en Crowe betwist, reeds vóór 2000 op de hoogte was van feiten en omstandigheden op grond waarvan voldoende aannemelijk was dat de trekkers gewoonlijk in Rusland waren gestald, zonder dit bij de verzekerde aan de orde te stellen, het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar moet worden geacht dat Crowe zich in deze procedure beroept op beëindiging van de verzekering met ingang van het moment dat de trekkers gewoonlijk in Rusland waren gestald als bedoeld in artikel 5 sub c onder IV van de polisvoorwaarden. 9. In dit verband heeft Bezoma onder meer gesteld, hetgeen Crowe heeft betwist, dat Crowe ervan op de hoogte was dat de trekkers op Russisch kenteken waren, althans zouden worden, gesteld. Het hof overweegt op dit punt dat vast staat dat voorafgaande aan de totstandkoming van de verzekeringsovereenkomst in 1998 door Marsh met Crowe is gecorrespondeerd over de noodzaak van een Russische WA-verzekering. Aanvankelijk zou Crowe zorgen voor een WA-dekking voor de trekkers, maar aangezien Crowe geen licentie voor het verlenen van deze dekking had, heeft Crowe voorgesteld om gebruik te maken van een Russisch “fronting-office”, met de naam Guidah. Guidah zou Russische WA-verzekeringsbewijzen (groene kaarten) voor de trekkers afgeven, alsmede een WA-polis. Het risico zou echter volledig (zowel WA als casco) door Crowe gedragen worden. Bezoma heeft in dit verband gesteld dat de noodzaak van het inschakelen van de Russische WA-verzekeraar voortvloeide uit het enkele feit dat de trekkers op Russisch kenteken waren of zouden worden gesteld. Voor motorrijtuigen met een Nederlands kenteken dient een Nederlandse WA-verzekering te worden afgesloten, zodat reeds uit de gang van zaken rond de Russische WA-verzekering niet anders kan worden afgeleid dan dat Crowe ervan op de hoogte was dat de trekkers geen Nederlands maar een Russisch kenteken hadden. Ter onderbouwing van haar stellingen heeft Bezoma een verklaring overgelegd van dhr. [medewerker 1] en [medewerker 2] van Marsh (productie 19 bij memorie van grieven). Crowe heeft de gang van zaken rond de inschakeling van de Russische WA-verzekeraar erkend, doch betwist dat de reden hiervoor was dat de trekkers op Russisch kenteken waren of zouden worden gesteld. Crowe heeft echter niet concreet aangegeven wat volgens haar dan wel de reden was dat een Russiche WA-verzekeraar moest worden ingeschakeld. Ook op een vraag van het hof ter gelegenheid van het pleidooi in hoger beroep kon Crowe op dit punt geen duidelijk antwoord geven. Mede gelet op artikel 2 lid 5 van de WAM, waaruit volgt dat voor motorrijtuigen met een Nederlands kenteken een WA-verzekering moet zijn gesloten bij een schadeverzekeraar die ingevolge de Wet op het financieel toezicht in Nederland zijn bedrijf mag uitoefenen, had van Crowe verwacht mogen worden dat zij haar verweer op dit punt nader zou motiveren en concretiseren. Nu zij dit niet heeft gedaan, gaat het hof hieraan als onvoldoende gemotiveerd voorbij. Dit brengt mee dat het hof er van uit gaat dat Crowe reeds in 1998 op de hoogte was van het feit dat de trekkers op Russisch kenteken waren of zouden worden gesteld. 10. Daarnaast heeft Bezoma er - onder verwijzing naar correspondentie tussen Marsh en Crowe, waaronder de fax van 19 mei 1998 (productie 3 bij dagvaarding) - op gewezen, dat Crowe er van op de hoogte was dat Spegros een Russische transportmaatschappij was die sinds kort een vestiging in Nederland was gestart en dat de trekkers werden ingezet voor transport van groente en fruit van Rotterdam naar Rusland, dat Crowe ermee heeft ingestemd dat de trekkers door Spegros ter beschikking werden gesteld of onderverhuurd binnen de eigen organisatie of aan gelieerde ondernemingen, en dat Crowe wist dat Spegros was gelieerd aan de Russische vennootschap TCS. Crowe heeft één en ander niet gemotiveerd betwist, zodat het hof hiervan uit gaat. 11. Het hof is van oordeel, dat het transport van groente en fruit van Rotterdam naar Rusland, het ter beschikking stellen van de trekkers door Spegros aan met haar gelieerde (Russische) ondernemingen en het feit dat de trekkers op Russisch kenteken waren gesteld, feiten en omstandigheden vormen op grond waarvan het voor Crowe voldoende aannemelijk was dat de trekkers gewoonlijk in Rusland waren gestald. Crowe erkent overigens zelf ook dat deze omstandigheden wijzen op stalling in het buitenland, maar zij stelt dat zij hierover geen absolute zekerheid had en bovendien beroept zich zij op de mededelingsplicht van de verzekeringnemer op dit punt. Zoals het hof in rechtsoverweging 8 van dit arrest reeds heeft overwogen, kunnen deze argumenten Crowe niet baten. Crowe had in de gegeven omstandigheden bij Bezoma en/of Spegros nadere informatie moeten inwinnen omtrent de mogelijke stalling van de trekkers in het buitenland en hen moeten attenderen op de gevolgen daarvan voor de dekking. Nu zij dit heeft nagelaten, is het hof van oordeel dat haar achteraf gedane beroep op beëindiging van de verzekering ingevolge artikel 5 sub c onder IV van de polisvoorwaarden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar moet worden geacht. Feiten of omstandigheden die zouden kunnen leiden tot een ander oordeel zijn niet gesteld of gebleken. 12. Gelet op het bovenstaande kan in het midden blijven of de kennis van Marsh, die in opdracht van Crowe het polisbeheer uitvoerde, aan Crowe kan worden toegerekend. Ook het beroep van Bezoma op clausule 501121 van de polisvoorwaarden, waarin is bepaald dat de dekking van de verzekering niet met werking tegenover de leasemaatschappij zal kunnen worden beperkt of beëindigd zonder mededeling van het voornemen daartoe aan de leasemaatschappij, behoeft geen bespreking meer. 13. De grieven 2 tot en met 7 zijn derhalve terecht voorgesteld. Dit geldt eveneens voor grief 8. Grief 10 behoeft geen behandeling, nu de voorwaarde waaronder deze grief was aangevoerd niet is vervuld. 14. Nu de principale grieven (grotendeels) slagen, komt het hof in het kader van de devolutieve werking van het appel toe aan de overige door Crowe gevoerde verweren tegen de vordering van Bezoma. Het hof overweegt hierover als volgt. 15. Crowe heeft nog aangevoerd dat Bezoma niet heeft voldaan aan haar verplichtingen ex artikel 15 van de polisvoorwaarden. Artikel 15 b houdt in dat de verzekerde verplicht is de gevolgen van een schadegeval zoveel mogelijk te beperken en zich te onthouden van alles wat de belangen van de verzekeraar zou kunnen schaden, en artikel 15 e bepaalt dat de verzekerde ingeval van diefstal, oplichting, verduistering, vermissing of joy-riding zo spoedig mogelijk aangifte daarvan dient te doen bij de politie. Crowe stelt dat Bezoma hieraan niet heeft voldaan waardoor Crowe in haar belangen is geschaad, zodat Crowe ingevolge artikel 14 a van de polisvoorwaarden niet gehouden is tot het doen van een uitkering. 16. Voorzover Crowe betoogt dat zij in haar belangen is geschaad doordat Bezoma pas op 30 maart 2000 aangifte heeft gedaan in Nederland, en zij in het geheel geen aangifte heeft gedaan in Rusland, acht het hof - zoals reeds overwogen in rechtsoverweging 5 van dit arrest - niet aannemelijk geworden dat een eerdere aangifte in Nederland of een aangifte in Rusland tot een ander resultaat (te weten: het wel traceren van één of meer trekkers) zou hebben geleid. Dat het onderzoek van C&L beperkt is gebleven tot een voornamelijk papieren onderzoek, zoals Crowe stelt, kan uit het rapport van C&L niet worden afgeleid. Integendeel, C&L spreekt uitdrukkelijk van een uitvoerig onderzoek, waarbij zij tevens de hulp heeft gehad van Russische collega’s. Dat Bezoma, al dan niet met assistentie van de Russische Scaniaorganisatie en/of de Russische politie, de trekkers wel had kunnen traceren acht het hof evenmin aannemelijk geworden. Hiervoor valt in het rapport van C&L geen steun te vinden, en deze stelling is ook overigens onvoldoende gemotiveerd en onderbouwd. Hierbij heeft het hof mede in aanmerking genomen dat beide partijen betrokkenheid van de Russische maffia bij het verdwijnen van de trekkers aannemelijk achten, en dat ook C&L bij hun uitgebreide onderzoek reeds op de hoogte waren van de ‘administratieve verblijfplaats’ van de trekkers. Het had voor de hand gelegen dat C&L, indien zij na hun eigen uitgebreide onderzoek nog mogelijkheden hadden gezien om via een andere weg (bijvoorbeeld de Russische politie) de trekkers te traceren, hierop in hun rapport hadden gewezen. Dit hebben zij echter niet gedaan. Nu derhalve niet aannemelijk is geworden dat Crowe door het handelen van Bezoma op enigerlei wijze in haar belangen is geschaad, wordt haar beroep op artikel 14a jo 15 van de polisvoorwaarden verworpen. 17. Tenslotte heeft Crowe nog de hoogte van de door Bezoma geleden schade betwist, alsmede de door Bezoma gevorderde buitengerechtelijke kosten. Het hof acht op dit moment onvoldoende aanleiding voor het benoemen van een deskundige, zoals door Bezoma verzocht, en zal derhalve eerst - conform het verzoek van Crowe - de zaak naar de rol verwijzen voor het overleggen van een nadere schadebegroting door Bezoma, waarop Crowe vervolgens kan reageren. Bezoma wordt tevens verzocht de door haar gestelde buitengerechtelijke kosten te specificeren en, waar mogelijk, met bewijsstukken te onderbouwen, waarop Crowe vervolgens eveneens kan reageren. 18. Gelet op het bovenstaande is ook grief 9, die er over klaagt dat de rechtbank ten onrechte de vordering van Bezoma heeft afgewezen, terecht voorgesteld. 19. Het bewijsaanbod van Crowe wordt gepasseerd, nu het deels niet relevant is en voor het overige onvoldoende is gespecificeerd. Beslissing Het hof: - verwijst de zaak naar de rol van dinsdag 23 september 2008 voor het nemen van een akte aan de zijde van Bezoma met het doel zoals vermeld in r.o. 17 van dit arrest; - houdt iedere verdere beslissing aan. Dit arrest is gewezen door mrs. J.M.T. van der Hoeven-Oud, J.J. Roos en F.R. Salomons, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 3 juli 2008 in tegenwoordigheid van de griffier.