Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD7528

Datum uitspraak2008-07-09
Datum gepubliceerd2008-07-21
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200801299/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Asiel / gegrondverklaring klacht tegen rechtshulpverlener geen feit als bedoeld in artikel 83 Vw
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 2 november 2001 in zaak nr. 200104992/1, aangehecht) moeten de gevolgen van nalatigheid van een gemachtigde aan de door hem vertegenwoordigde rechtzoekende worden toegerekend. Dat geldt evenzeer indien, zoals thans aan de orde, de Raad voor Rechtsbijstand een klacht tegen een gemachtigde gegrond heeft verklaard. Gelet hierop stond op voorhand vast dat het besluit van de Raad voor Rechtsbijstand te Amsterdam niet relevant kan zijn voor het besluit omtrent de aangevraagde verblijfsvergunning. De rechtbank heeft dan ook ten onrechte hetgeen is vermeld in het besluit van de Raad voor Rechtsbijstand te Amsterdam aangemerkt als feiten of omstandigheden in de zin van artikel 83, eerste en tweede lid, van de Vw 2000 en daarmee rekening gehouden bij haar beoordeling. Reeds hierom kan de aangevallen uitspraak niet in stand blijven.


Uitspraak

200801299/1. Datum uitspraak: 9 juli 2008 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van: de staatssecretaris van Justitie, appellant, tegen de uitspraak in zaak nr. 06/22338 van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam, van 17 januari 2008 in het geding tussen: [de vreemdeling], mede voor zijn minderjarige kinderen en de staatssecretaris van Justitie. 1. Procesverloop Bij besluit van 14 april 2006 heeft de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie de aanvraag van [de vreemdeling], mede voor zijn minderjarige kinderen (hierna: de vreemdelingen), om hun een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Dit besluit is aangehecht. Bij uitspraak van 17 januari 2008, verzonden op 22 januari 2008, heeft de rechtbank ’s Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam (hierna: de rechtbank), het daartegen door de vreemdelingen ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris) een nieuw besluit neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 19 februari 2008, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. De vreemdelingen hebben een verweerschrift ingediend. Vervolgens is het onderzoek gesloten. 2. Overwegingen 2.1. In zijn enige grief klaagt de staatssecretaris dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het besluit onvoldoende is gemotiveerd. Hij betoogt dat de rechtbank hem ten onrechte geen verzoek heeft gedaan in de zin van artikel 83, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000), dan wel dat de rechtbank een gegrondverklaring van een klacht tegen de voormalige gemachtigde van de vreemdelingen door de Raad voor Rechtsbijstand te Amsterdam ten onrechte heeft aangemerkt als een feit of omstandigheid in de zin van het tweede lid van dat artikel. De nalatigheid van de voormalige gemachtigde van de vreemdelingen dient hoe dan ook voor risico van de vreemdelingen te blijven en kan niet afdoen aan het oordeel van de rechtbank dat de in beroep aangevoerde medische omstandigheden geen verklaring kunnen vormen voor de door hem geconstateerde tegenstrijdige verklaringen van [de vreemdeling], aldus de staatssecretaris. 2.1.1. Ingevolge artikel 83, eerste lid, van de Vw 2000 houdt de rechtbank bij het beoordelen van het beroep rekening met feiten en omstandigheden, die na het nemen van het bestreden besluit zijn opgekomen, tenzij de goede procesorde zich daartegen verzet of de afdoening van de zaak daardoor ontoelaatbaar wordt vertraagd. Ingevolge het tweede lid, voor zover thans van belang, wordt alleen rekening gehouden met feiten en omstandigheden, bedoeld in het eerste lid, indien deze voor de beschikking omtrent de verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 28, relevant kunnen zijn. Ingevolge het derde lid verzoekt de rechtbank de minister om zo spoedig mogelijk schriftelijk aan de wederpartij en de rechtbank te laten weten of de ingeroepen feiten en omstandigheden aanleiding zijn voor handhaving, wijziging of intrekking van het bestreden besluit. 2.1.2. Bij brief van 17 juli 2007 heeft de Raad voor Rechtsbijstand te Amsterdam naar aanleiding van een klacht van [de vreemdeling] tegen zijn voormalige gemachtigde, [betrokkene], het volgende overwogen: "BESLUIT: 1. de klacht gegrond te verklaren. Hierbij is overwogen dat de onderhavige gedragingen ernstig laakbaar en structureel zijn. Klager is ernstig geschaad in diens belangen. […] 2. de raad houdt het nemen van een beslissing over het opleggen van een maatregel aan aangezien [betrokkene] bij besluit – verzonden op 9 juli 2007– onvoorwaardelijk en definitief is uitgesloten van de verlening van rechtsbijstand aan asielzoekers. Een nieuw besluit over een maatregel zou pas weer aan de orde kunnen komen, indien door [betrokkene] genomen rechtsmaatregelen het eerder genomen besluit tot doorhaling van zijn asielinschrijving zouden aantasten." Aldus is komen vast te staan dat de voormalige gemachtigde van de vreemdelingen, die de zienswijze op het voornemen tot afwijzing van de aanvraag van de vreemdelingen om hun een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen heeft ingediend, nalatig is geweest. 2.1.3. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 2 november 2001 in zaak nr. 200104992/1, aangehecht) moeten de gevolgen van nalatigheid van een gemachtigde aan de door hem vertegenwoordigde rechtzoekende worden toegerekend. Dat geldt evenzeer indien, zoals thans aan de orde, de Raad voor Rechtsbijstand een klacht tegen een gemachtigde gegrond heeft verklaard. Gelet hierop stond op voorhand vast dat het besluit van de Raad voor Rechtsbijstand te Amsterdam niet relevant kan zijn voor het besluit omtrent de aangevraagde verblijfsvergunning. De rechtbank heeft dan ook ten onrechte hetgeen is vermeld in het besluit van de Raad voor Rechtsbijstand te Amsterdam aangemerkt als feiten of omstandigheden in de zin van artikel 83, eerste en tweede lid, van de Vw 2000 en daarmee rekening gehouden bij haar beoordeling. Reeds hierom kan de aangevallen uitspraak niet in stand blijven. 2.2. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. De Afdeling zal de zaak naar de rechtbank terugwijzen om door haar te worden behandeld en beslist met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen. 2.3. De Afdeling zal de proceskosten in hoger beroep vaststellen. De rechtbank dient omtrent de vergoeding van deze kosten te beslissen. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I. verklaart het hoger beroep gegrond; II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam, van 17 januari 2008 in zaak nr. 06/22338; III. wijst de zaak naar de rechtbank terug; IV. stelt de door de vreemdelingen in verband met de behandeling van het hoger beroep gemaakte kosten vast op een bedrag van € 322,00 (zegge: driehonderdtweeëntwintig euro), en bepaalt dat de rechtbank beslist omtrent de vergoeding van deze kosten. Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, mr. H. Troostwijk en mr. C.J.M. Schuyt, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.S. Vreken, ambtenaar van Staat. w.g. Lubberdink voorzitter w.g. Vreken ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 9 juli 2008 301. Verzonden: 9 juli 2008 Voor eensluidend afschrift, de secretaris van de Raad van State, voor deze, mr. H.H.C. Visser, directeur Bestuursrechtspraak