Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD7530

Datum uitspraak2008-07-03
Datum gepubliceerd2008-07-21
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200800950/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Afwijzing asiel omvat tevens ambtshalve weigering verblijfsvergunning regulier / kopje “motivering beslissing
Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling (bijvoorbeeld de uitspraak van 15 februari 2002 in zaak nr. 200200340/1, JV 2002/101) omvat een afwijzing van een asielaanvraag tevens een weigering om ambtshalve een verblijfsvergunning in de zin van artikel 14 van de Vw 2000, onder een beperking als genoemd in artikel 3.6 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (hierna: het Vb 2000) te verlenen, indien dit uit de rubrieken 1 en 2 onder het kopje 'Onderwerp van de beschikking' onderscheidenlijk 'Besluit' dan wel uit rubriek 5 onder het kopje 'Rechtsgevolgen van de beschikking' blijkt. Is dit niet het geval, dan is een passage met betrekking tot de weigering ambtshalve een verblijfsvergunning regulier te verlenen, een louter informatieve mededeling. Aan deze jurisprudentie ligt ten grondslag dat, in de eerste plaats voor de desbetreffende vreemdeling, maar ook voor de rechter, terstond duidelijk dient te zijn waartoe een besluit strekt, zodat geen misverstand kan ontstaan over het met het besluit beoogde rechtsgevolg. Met dit uitgangspunt is niet onverenigbaar onder omstandigheden aan te nemen dat de afwijzing van een asielaanvraag tevens een weigering om ambtshalve een verblijfsvergunning regulier te verlenen omvat, ook indien dit niet uitdrukkelijk onder voormelde rubrieken en kopjes is vermeld.


Uitspraak

200800950/1. Datum uitspraak: 3 juli 2008 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van: [de vreemdeling], appellant, tegen de uitspraak in zaak nrs. 08/1383 en 08/1382 van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Arnhem, van 31 januari 2008 in het geding tussen: [de vreemdeling] en de staatssecretaris van Justitie. 1. Procesverloop Bij besluit van 10 januari 2008 heeft de staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris) een aanvraag van [de vreemdeling] (hierna: de vreemdeling) om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen. Dit besluit is aangehecht. Bij uitspraak van 31 januari 2008, verzonden op 1 februari 2008, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank ’s Gravenhage, nevenzittingsplaats Arnhem (hierna: de voorzieningenrechter), voor zover thans van belang, het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep, ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 5 februari 2008, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend. Vervolgens is het onderzoek gesloten. 2. Overwegingen 2.1. Hetgeen de vreemdeling in het hoger-beroepschrift in de eerste tot en met de zesde grief heeft aangevoerd en voldoet aan het bepaalde in artikel 85, eerste en tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000), kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000, met dat oordeel volstaan. 2.2. In de zevende grief klaagt de vreemdeling samengevat weergegeven dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat de staatssecretaris ten onrechte heeft geweigerd hem ambtshalve een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen, onder de beperking verband houdend met verblijf als vreemdeling die buiten zijn schuld niet uit Nederland kan vertrekken (hierna ook: buitenschuld-vergunning). Naar aanleiding hiervan wordt ambtshalve als volgt overwogen. 2.2.1. In zijn zienswijze op het voornemen tot afwijzing van de aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, heeft de vreemdeling onder meer betoogd dat hij in aanmerking komt voor een buitenschuld-vergunning. De staatssecretaris heeft in reactie daarop in het besluit van 10 januari 2008 in rubriek 4 onder het kopje 'Motivering van de beslissing' overwogen dat de vreemdeling alleen pogingen in het werk heeft gesteld om documenten te verkrijgen betreffende zijn identiteit. Zo is hij naar de Internationale Organisatie voor Migratie geweest om daar te vragen of deze hem kon helpen om aan een paspoort of identiteitskaart te komen. Ook bij de ambassade is hij daarvoor geweest. Op geen enkele wijze heeft de vreemdeling echter aangegeven dat hij documenten wil om terug te keren naar zijn land van herkomst, Sierra Leone. Ook in de zienswijze is niet aangevoerd dat de vreemdeling terug wil keren naar Sierra Leone. Derhalve faalt een beroep op het buitenschuld-criterium, aldus de staatssecretaris. 2.2.2. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling (bijvoorbeeld de uitspraak van 15 februari 2002 in zaak nr. 200200340/1, JV 2002/101) omvat een afwijzing van een asielaanvraag tevens een weigering om ambtshalve een verblijfsvergunning in de zin van artikel 14 van de Vw 2000, onder een beperking als genoemd in artikel 3.6 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (hierna: het Vb 2000) te verlenen, indien dit uit de rubrieken 1 en 2 onder het kopje 'Onderwerp van de beschikking' onderscheidenlijk 'Besluit' dan wel uit rubriek 5 onder het kopje 'Rechtsgevolgen van de beschikking' blijkt. Is dit niet het geval, dan is een passage met betrekking tot de weigering ambtshalve een verblijfsvergunning regulier te verlenen, een louter informatieve mededeling. 2.2.3. Aan deze jurisprudentie ligt ten grondslag dat, in de eerste plaats voor de desbetreffende vreemdeling, maar ook voor de rechter, terstond duidelijk dient te zijn waartoe een besluit strekt, zodat geen misverstand kan ontstaan over het met het besluit beoogde rechtsgevolg. Met dit uitgangspunt is niet onverenigbaar onder omstandigheden aan te nemen dat de afwijzing van een asielaanvraag tevens een weigering om ambtshalve een verblijfsvergunning regulier te verlenen omvat, ook indien dit niet uitdrukkelijk onder voormelde rubrieken en kopjes is vermeld. 2.2.4. In het onderhavige geval heeft de staatssecretaris in het besluit van 10 januari 2008 in rubriek 4 onder het kopje 'Motivering van de beslissing' uitdrukkelijk beoordeeld of de vreemdeling voldoet aan de voor verlening van een buitenschuld-vergunning gestelde vereisten en daaraan vervolgens ook nog de eenduidige conclusie verbonden dat hij aan die vereisten niet voldoet. Dit besluit kan dan ook niet anders worden begrepen dan dat de staatssecretaris daarbij tevens heeft geweigerd aan de vreemdeling ambtshalve een verblijfsvergunning regulier, als bedoeld in artikel 3.6 van het Vb 2000, te verlenen. 2.2.5. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer de uitspraak van 21 december 2005 in zaak nr. 200508250/1, JV 2006/54) is artikel 79, derde lid, van de Vw 2000 niet van toepassing, indien, zoals in het onderhavige geval, het voornemen om de aanvraag af te wijzen niet tevens een voornemen tot weigering om ambtshalve een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen, behelst. Het besluit van 10 januari 2008 is in zoverre dan ook een primair besluit, waartegen ingevolge het eerste lid van de artikelen 7:1 en 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), in hun onderlinge samenhang gelezen, bezwaar diende te worden gemaakt, alvorens beroep bij de rechtbank kon worden ingesteld. Dit is niet gebeurd. De voorzieningenrechter heeft dit niet onderkend en heeft het tegen de weigering ambtshalve een buitenschuld-vergunning te verlenen ingestelde beroep dan ook ten onrechte niet niet-ontvankelijk verklaard. 2.3. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover daarbij het tegen voormelde weigering ingestelde beroep ongegrond is verklaard en voor het overige te worden bevestigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal het beroep tegen het besluit van 10 januari 2008, voor zover dat is gericht tegen de weigering ambtshalve een buitenschuld-vergunning te verlenen, alsnog niet-ontvankelijk worden verklaard. Het beroepschrift zal in zoverre met toepassing van artikel 6:15, eerste lid, van de Awb aan de staatssecretaris worden doorgezonden ter behandeling als bezwaarschrift. 2.4. De staatssecretaris dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I. verklaart het hoger beroep gegrond; II. vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Arnhem, van 31 januari 2008 in zaak nr. 08/1382, voor zover daarbij het beroep tegen de weigering aan de vreemdeling ambtshalve een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen, onder de beperking verband houdend met verblijf als vreemdeling die buiten zijn schuld niet uit Nederland kan vertrekken, ongegrond is verklaard; III. verklaart het bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep in zoverre niet ontvankelijk; IV. bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige; V. veroordeelt de staatssecretaris tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 322,00 (zegge: driehonderdtweeëntwintig euro) geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de Staat der Nederlanden (het Ministerie van Justitie) aan de vreemdeling te worden betaald. Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins de Vin, voorzitter, mr. T.M.A. Claessens en mr. D. Roemers, leden, in tegenwoordigheid van mr. O. van Loon, ambtenaar van Staat. w.g. Parkins-de Vin voorzitter w.g. Van Loon ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 3 juli 2008 284-572. Verzonden: 3 juli 2008 Voor eensluidend afschrift, de secretaris van de Raad van State, voor deze, mr. H.H.C. Visser, directeur Bestuursrechtspraak