Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD7569

Datum uitspraak2008-07-09
Datum gepubliceerd2008-07-22
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/2396 WAZ
Statusgepubliceerd


Indicatie

Intrekking WAZ-uitkering. Voldoende medische en arbeidskundige grondslag? Inschakeling onafhankelijk deskundige door de Raad.


Uitspraak

06/2396 WAZ Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Naam appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant), tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 16 maart 2006, 05/2905 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellant en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 9 juli 2008 I. PROCESVERLOOP Namens appellant heeft mr. W.G.M.J. Witte, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 november 2007. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Witte. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.E.M. Kuppens. Na de behandeling van het geding ter zitting van de Raad is gebleken dat het onderzoek niet volledig is geweest, in verband waarmee de Raad heeft besloten het onderzoek te heropenen. Desgevraagd heeft psychiater B.J. van Eyk te Oosterhout appellant onderzocht en een schriftelijk verslag, gedateerd 24 maart 2008, aan de Raad uitgebracht. Nadat partijen toestemming hadden gegeven de nadere behandeling ter zitting achterwege te laten, heeft de Raad het onderzoek gesloten. II. OVERWEGINGEN 1.1. Voor de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat thans met het volgende. 1.2. Bij besluit van 12 september 2005, hierna: bestreden besluit, heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 7 juni 2005, inhoudende de intrekking van zijn uitkering ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ) met ingang van 31 juli 2005, ongegrond verklaard. 2.1. De rechtbank heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard en heeft omtrent de medische grondslag van het bestreden besluit overwogen dat het standpunt van appellant, dat de (bezwaar)verzekeringsarts bij het opstellen van de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) onvoldoende rekening heeft gehouden met de medische beperkingen niet kan worden gevolgd. De rechtbank achtte daarbij op basis van de beschikbare medische gedingstukken niet gebleken van (toegenomen) psychische klachten op de datum in geding. 2.2. Ten aanzien van de arbeidskundige grondslag heeft de rechtbank geoordeeld dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies qua belasting in overeenstemming zijn te achten met de beperkingen van appellant zoals vastgelegd in de FML van 4 februari 2005 en dat de mate van arbeidsongeschiktheid terecht is vastgesteld op minder dan 25%. 3.1. In hoger beroep is van de zijde van appellant aangegeven dat op de datum in geding sprake was van ernstige depressieve klachten, waarvoor appellant door de huisarts met spoed is verwezen naar een psychiater. Van deze psychiater, J.W. Renes, is een schrijven van 25 januari 2006 in het geding gebracht, waarin hij aangeeft dat appellant bij verwijzing in september 2005 een depressieve episode doormaakte en dat deze klachten retrospectief bezien in ieder geval anderhalve maand bestonden. 3.2. De Raad heeft aanleiding gezien psychiater Van Eyk te raadplegen omtrent de gezondheidstoestand van appellant op 31 juli 2005 en de daaruit voortvloeiende beperkingen bij het verrichten van arbeid. Deze deskundige komt na uitgebreid onderzoek in zijn uitvoerig rapport van 24 maart 2008 tot de conclusie dat appellant ten tijde van zijn onderzoek leed aan “stemmingsschommelingen welke een meer neurotische kleuring hebben, geënt op persoonlijkheidsontwikkeling met de voordurende conflict tussen stuwing innerlijk en remming daarvan, vanuit de buitenwacht, te weinig eigen mogelijkheden om dit te doorbreken door gebrek aan sociaal/emotionele ontwikkeling. In 2002 kan er gesproken worden van een ernstige ontremmingstoestand, eenmalig met reeds bestaande stemmingsschommelingen tevoren en daarna”. Ten aanzien van de datum in geding, 31 juli 2005, is de deskundige tot de conclusie gekomen dat sprake was van stemmingsschommelingen en somatische problematiek zonder aanwijzingen voor een ontremmingsbeeld of depressie in engere zin en kan hij zich verenigen met de belastbaarheid van appellant zoals vastgelegd in de FML. 4.1. In de vaste rechtspraak van de Raad ligt besloten dat de Raad het oordeel van een onafhankelijke door de bestuursrechter ingeschakelde deskundige in beginsel pleegt te volgen. Van feiten of omstandigheden op grond waarvan het aangewezen voorkomt in dit geval van dat uitgangspunt af te wijken is de Raad niet gebleken. 4.2. De Raad onderschrijft daarmee het oordeel van de rechtbank dat niet gebleken is dat het bestreden besluit op een onjuiste medische grondslag berust. 4.3. Hiervan uitgaande ziet de Raad evenmin als de rechtbank aanknopingspunten voor het oordeel, dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies niet in overeenstemming zijn te achten met de beperkingen van appellant zoals weergegeven in de FML. 4.4. Het vorenstaande leidt de Raad tot de slotsom dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt. 4.5. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en M.S.E. Wulffraat-van Dijk en J.F. Bandringa als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van E.M. de Bree als griffier, uitgesproken in het openbaar op 9 juli 2008. (get.) Ch. van Voorst. (get.) E.M. de Bree. RB