Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD7573

Datum uitspraak2008-10-03
Datum gepubliceerd2008-10-03
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
Zaaknummers08/02629
Statusgepubliceerd


Indicatie

BOPZ. Machtiging tot voortgezet verblijf; motiveringsklachten ten aanzien van de stoornis, het gevaar en het ontbreken van alternatieve behandelmogelijkheden (81 RO).


Conclusie anoniem

08/02629 Mr. F.F. Langemeijer Parket, 11 juli 2008 Conclusie inzake: [Verzoeker] tegen Officier van Justitie te Breda In deze Bopz-zaak wordt een machtiging tot voortgezet verblijf bestreden met uitsluitend motiveringsklachten ten aanzien van de stoornis, het gevaar en het ontbreken van alternatieve behandelmogelijkheden. Het geschil betreft de problematiek van de alcoholverslaving. 1. De feiten en het procesverloop 1.1. De officier van justitie in het arrondissement Breda heeft de rechtbank aldaar verzocht een machtiging tot voortzetting van het verblijf in een psychiatrisch ziekenhuis te verlenen ten aanzien van verzoeker tot cassatie (hierna: betrokkene). Bij het op 27 februari 2008 ter griffie ingekomen verzoekschrift waren gevoegd een geneeskundige verklaring van de eerste geneeskundige(1) [betrokkene 1], die als niet bij de behandeling betrokken psychiater betrokkene heeft onderzocht, een afschrift van het behandelingsplan en van de dagrapportages (aantekeningen als bedoeld in art. 37a Wet Bopz). 1.2. De rechtbank heeft het verzoek mondeling behandeld op 29 februari 2008, in aanwezigheid van, onder meer, betrokkene, zijn raadsvrouwe, de waarnemend sociaal-psychiatrisch verpleegkundige en de waarnemend behandelend arts. 1.3. De genoemde geneeskundige verklaring was omtrent de aard van de stoornis summier(2). Ter zitting is debat gevoerd over de vraag of sprake is van een stoornis van de geestvermogens die betrokkene gevaar doet veroorzaken dan wel uitsluitend sprake is van alcoholmisbruik. Bij beschikking van 29 februari 2008 heeft de rechtbank de behandeling aangehouden in afwachting van het rapport van een inmiddels via de behandelaar aangevraagde second opinion. 1.4. Nadat de (kennelijk niet bij de behandeling betrokken) psychiater [betrokkene 2] op 12 maart 2008 een second opinion had verstrekt en de officier van justitie op 14 maart 2008 schriftelijk een nadere toelichting op het verzoek had gegeven, heeft de rechtbank op 18 maart 2008 de mondelinge behandeling hervat. Bij beschikking van 18 maart 2008 heeft de rechtbank de verzochte machtiging tot voortgezet verblijf verleend voor de duur van een jaar. 1.5. Namens betrokkene is - tijdig(3) - beroep in cassatie ingesteld. In cassatie is geen verweer gevoerd. 2. Bespreking van het cassatiemiddel 2.1. Onderdeel 1 heeft betrekking op de voor een machtiging vereiste stoornis van de geestvermogens. Onderdeel 2 ziet op het vereiste gevaar (art. 15, lid 2 onder a, Wet Bopz). Onderdeel 3 betreft de vraag of het gevaar door tussenkomst van personen of instellingen buiten een psychiatrisch ziekenhuis kan worden afgewend (art. 15, lid 2 onder b, Wet Bopz). 2.2. Uit HR 23 september 2005, NJ 2007, 230 m.nt. J. Legemaate (BJ 2005, 35 m.nt. W. Dijkers) volgt dat alcoholverslaving, ook indien wordt aangenomen dat dit een psychiatrische ziekte is, niet tot toepassing van de Wet Bopz kan leiden tenzij de verslaving gepaard gaat met (andere) psychiatrische stoornissen van zodanige ernst dat het denken, voelen, willen, oordelen en doelgericht handelen daardoor zo ingrijpend worden beïnvloed, dat betrokkene het veroorzaakte gevaar niet kan worden toegerekend omdat de stoornis de gevaarvolle daden van de betrokkene overwegend beheerst(4). Het woord "andere" staat niet voor niets tussen haakjes. Bij eerdere gelegenheden heb ik betoogd dat deze grotendeels aan de parlementaire geschiedenis ontleende omschrijving zowel gevallen van comorbiditeit(5) dekt als gevallen waarin alleen sprake is van alcoholafhankelijkheid mits deze de bovengenoemde graad van ernst heeft bereikt(6). Vanuit een oogpunt van rechtsbescherming van de patiënt heeft de door de Hoge Raad gebezigde omschrijving het voordeel dat aan de betrokkene niet reeds de vrijheid kan worden ontnomen op de grond van de enkele omstandigheid dat de verslaving vaststaat. Zo kan, bijvoorbeeld, niet in het algemeen worden gezegd dat de aanwezigheid van het syndroom van Korsakov is vereist voor het oordeel dat sprake is van een stoornis van de geestvermogens als bedoeld in de Wet Bopz, noch dat die diagnose op zichzelf daartoe voldoende is. De jurisprudentie eist maatwerk. 2.3. In de geneeskundige verklaring is alleen "alcoholafhankelijkheid" als diagnose vermeld, zonder nader uiteen te zetten of deze alcoholafhankelijkheid gepaard gaat met (eventueel: andere) psychiatrische stoornissen van zodanige ernst dat het denken, voelen, willen, oordelen en doelgericht handelen van betrokkene daardoor zo ingrijpend worden beïnvloed, dat aan betrokkene het veroorzaakte gevaar niet kan worden toegerekend omdat de stoornis de gevaarvolle daden van de betrokkene overwegend beheerst. In het licht van de aangehaalde rechtspraak is begrijpelijk dat de raadsvrouwe noch de rechtbank daarmee genoegen hebben genomen en eerst het resultaat van de aangevraagde second opinion hebben afgewacht. Wel is in deze geneeskundige verklaring sprake van ontbrekend ziektebesef en, als betrokkene drinkt, impulscontroleverlies. 2.4. Het verslag van de second opinion vermeldt, voor zover hier van belang, als resultaat van het psychiatrisch onderzoek: "Hij heeft een helder bewustzijn, een goede oriëntatie. Er zijn geen duidelijke waarnemings- en/of denkstoornissen. De stemming is normaal. Er is een gestoorde wilsfunctie gezien de onmogelijkheid zijn alcoholgebruik te staken als hij vrijheden heeft. Hij heeft ten aanzien van zijn alcoholgebruik een gestoorde realiteitstoetsing. (...)" Het verslag bevat verder de volgende diagnostische overwegingen: "Er is sprake van alcoholafhankelijkheid bij een man met problemen in het interpersoonlijk contact die zonder beschermende maatregelen het risico loopt van vergaande verwaarlozing, lichamelijke schade en overlast. Het is duidelijk dat het vooralsnog niet lukt om een werkrelatie op te bouwen met daarbij door beiden, patiënt en hulpverlener, omschreven doelen en wie voor wat in de behandeling verantwoordelijk is. Het is daarbij eveneens duidelijk dat patiënt door zijn psychiatrische problemen, een gestoorde wilsfunctie, een gestoorde realiteitstoetsing ten aanzien van zijn alcoholgebruik en zijn interpersoonlijke problemen in zijn functioneren belemmerd wordt. Er kan verondersteld worden dat de wilsfunctie belemmerd wordt door zijn zucht naar alcohol, zucht die mede bepaald door neurobiologische factoren. (...)" 2.5. In haar eindbeschikking heeft de rechtbank vastgesteld dat, gezien de geneeskundige verklaring en het besprokene ter zitting, bij betrokkene sprake is van een alcoholverslaving en dat uit dit alcoholgebruik gevaar voortvloeit voor hemzelf en voor derden. Vervolgens besprak de rechtbank de stelling van betrokkene dat het alcoholgebruik berust op een bewuste keuze van betrokkene: volgens de raadsvrouwe is er geen sprake van een stoornis van de geestvermogens. De rechtbank gaf daarbij het standpunt van de sociaal-psychiatrisch verpleegkundige weer, inhoudende dat aan het onder 2.2 genoemde criterium is voldaan. De tegenwerping van de raadsvrouwe, dat dit niet kan worden afgeleid uit de zo-even geciteerde passage in het verslag van de second opinion, werd door de rechtbank weerlegd: volgens de rechtbank ondersteunt deze passage voldoende de mening van [betrokkene 2] dat sprake is van een belemmerde wilsfunctie (beschikking blz. 2). 2.6. De daarop volgende overweging, waarin de rechtbank zich aansluit bij het standpunt van de sociaal-psychiatrisch verpleegkundige en de raadsvrouwe, inhoudende dat - anders dan de officier van justitie had gesteld - uit de stukken niet blijkt van gedragsstoornissen of andere stoornissen, in welk verband de gestoorde wilsfunctie niet werd gezien als een (aparte) stoornis, is enigszins dubbelzinnig. In de context kan ik deze overweging niet anders duiden dan dat de rechtbank van oordeel is dat in dit geval geen sprake is van comorbiditeit. 2.7. Onderaan op blz. 2, doorlopend op blz. 3, bespreekt de rechtbank de vraag of het gevaar dat uit de verslaving voortvloeit ernstig genoeg is om de (verdere) vrijheidsbeneming te rechtvaardigen. Die vraag wordt door de rechtbank bevestigend beantwoord ("kiezen tussen twee kwaden"). 2.8. Onderdeel I klaagt dat zonder nadere toelichting onbegrijpelijk is op welke grond de rechtbank van oordeel is dat hier sprake is van een stoornis van de geestvermogens die relevant is voor de vrijheidsbeneming in het kader van de Wet Bopz. Ter toelichting op deze klacht worden gedeelten uit het proces-verbaal van de zitting geciteerd. Het onderdeel stelt dat uit de gedingstukken weliswaar blijkt dat betrokkene alcohol gebruikt, en dat hij daarvoor eventueel behandeld wil worden door de huisarts, maar dat dit onvoldoende is om een relevante stoornis aan te nemen. Voorts wijst het onderdeel erop dat de raadsvrouwe zich niet heeft beperkt tot het (op blz. 3 door de rechtbank behandelde) verweer, dat één stoornis niet voldoende is. Volgens de klacht heeft zij een beroep gedaan op de eisen die de Hoge Raad aan het begrip stoornis van de geestvermogens heeft gesteld. 2.9. In eerste aanleg is inderdaad namens betrokkene aangevoerd dat zwaardere eisen aan een stoornis moeten worden gesteld dan enkel de aanwezigheid van een alcoholverslaving(7). Uit het voorgaande blijkt dat de rechtbank meer heeft onderzocht dan alleen de vraag of er één dan wel meer stoornissen waren. De rechtbank is klaarblijkelijk van oordeel dat de bevindingen van psychiater [betrokkene 2] over de belemmerde wilsfunctie van betrokkene het oordeel rechtvaardigen dat de alcoholafhankelijkheid in dit geval gepaard gaat met psychiatrische stoornissen van een zodanige ernst dat het denken, voelen, willen, oordelen en doelgericht handelen van betrokkene daardoor zo ingrijpend worden beïnvloed dat aan betrokkene het veroorzaakte gevaar niet kan worden toegerekend omdat de stoornis de gevaarvolle daden van de betrokkene overwegend beheerst. Daarmee heeft de rechtbank een begrijpelijke redengeving voor haar beslissing verstrekt. 2.10. De casus illustreert overigens wel, hoezeer de rechter afhankelijk is van de informatie uit de medische sector. Die was in dit geval nogal diffuus. Blijkens de overgelegde behandelaantekeningen en de (op blz. 2 van de beschikking aangehaalde) mededeling van de sociaal-psychiatrisch verpleegkundige is in het behandelteam er lang over gesproken, of het drankgebruik van betrokkene een autonome keuze is dan wel het gevolg van een stoornis. Ook de geneeskundige verklaring en de aangehaalde second opinion maakten het de rechtbank niet gemakkelijk. Begrijp ik het goed, dan zijn de niet bij de behandeling betrokken psychiaters uiteindelijk van oordeel dat ziektebesef ontbreekt, onderscheidenlijk dat ten aanzien van het alcoholgebruik van betrokkene sprake is van een gestoorde wilsfunctie c.q. gestoord realiteitsbesef en dat die stoornis de gevaarvolle daden van betrokkene - te weten: het blijven doordrinken en het daaruit voortvloeiende impulscontroleverlies - overwegend beheerst. Ik zou mij hebben kunnen voorstellen dat de rechtbank in de rapportages aanleiding had gezien om deze psychiaters op te roepen of desnoods een third opinion in te winnen, maar de omstandigheid dat de feitenrechter ook een andere beslissing had kunnen nemen is geen grond voor cassatie. Concrete motiveringsfouten (zoals innerlijke tegenstrijdigheden in de motivering, Aktenwidrigkeiten e.d.) zijn niet gebleken. 2.11. In onderdeel II wordt geklaagd dat uit de beschikking niet blijkt welk uit de stoornis van de geestvermogens voortvloeiend gevaar de rechtbank voor ogen heeft gehad. 2.12. Met betrekking tot het gevaar heeft de rechtbank overwogen dat, gezien de geneeskundige verklaring en het besprokene ter zitting, uit dit alcoholgebruik voor betrokkene zelf en voor derden gevaar voortvloeit. Naar vaste rechtspraak kan met een dergelijke standaardmotivering slechts worden volstaan indien uit de inhoud van de stukken zonder nadere redengeving begrijpelijk is wat de rechtbank hierbij voor ogen heeft gestaan. Waar het op aan komt is of de uit de stukken naar voren komende feiten voldoende sprekend zijn om te rechtvaardigen dat in de beschikking met een summiere motivering wordt volstaan(8). In dit geval zijn in de geneeskundige verklaring (rubriek 4.b) de volgende gevaren genoemd: "Gevaar dat betrokkene valt als gevolg van dronkenschap, of agressief wordt naar anderen. Gevaar voor algemeen lichamelijke gezondheid van zichzelf". Als belangrijkste gevaar is aangekruist: "gevaar voor de psychische gezondheid van een ander". In de second opinion is gesteld dat betrokkene zonder beschermende maatregelen het risico loopt van vergaande verwaarlozing, lichamelijke schade en overlast. Hieruit is zonder nadere redengeving begrijpelijk welk gevaar de rechtbank voor ogen heeft gestaan. 2.13. Ter zitting heeft de rechter het gevaarscriterium uitdrukkelijk aan de orde gesteld (p.-v. blz. 2 en 4), waarna de aanwezige behandelaar een toelichting heeft gegeven die in grote lijnen overeenstemt met die van de onderzoekende psychiaters; ik verwijs naar het p.-v. en zal hier niet alles herhalen. De vraag of het gevaar ernstig genoeg is om (verdere) vrijheidsbeneming te rechtvaardigen, is door de rechtbank behandeld in haar beschikking; zie alinea 2.7 hiervoor. De slotsom is dat de motiveringsklacht van onderdeel 2 faalt. 2.14. Onderdeel III stelt voorop dat de rechtbank had na te gaan of het gevaar door tussenkomst van personen of instellingen buiten een psychiatrisch ziekenhuis kan worden afgewend. De beschikking wordt bestreden als onvoldoende gemotiveerd, nu namens betrokkene is aangevoerd dat voor alcoholproblematiek eventueel de huisarts zal worden benaderd. 2.15. In de redengeving ligt besloten dat de rechtbank van oordeel is dat het gevaar niet door tussenkomst van personen of instellingen buiten een psychiatrisch ziekenhuis, dus ook niet door hulp van de huisarts, kan worden afgewend. Weliswaar heeft de rechtbank de mogelijkheid van hulp van de huisarts niet met zoveel woorden besproken, maar uit hetgeen de rechtbank op blz. 2 onderaan (na weergave van de partijstandpunten daaromtrent) overweegt omtrent de noodzaak van een gedwongen opneming, volgt dat de rechtbank het alternatief - ambulante hulpverlening - verwerpt. Daarbij komt dat de opmerking van betrokkene ter zitting niet meer inhield dan: "Ik ben niet verslaafd. Als ik verslaafd ben aan alcohol dan ga ik naar een huisarts, die kan mij dan hiernaartoe verwijzen". Tegen deze achtergrond kan m.i. niet worden gezegd dat het oordeel van de rechtbank op dit punt onvoldoende is gemotiveerd. 3. Conclusie De conclusie strekt tot verwerping van het beroep. De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden, 1 Zie art. 1 lid 3 Wet Bopz. 2 Rubriek 3.c vermeldt als diagnose: "alcoholafhankelijkheid", hetgeen is aangekruist als: "stoornissen door gebruik van middelen". 3 Het cassatierekest is per faxbericht op 18 juni 2008 ingekomen ter griffie van de Hoge Raad; het ondertekende origineel is op 20 juni 2008 ontvangen. 4 De beslissing is herhaald in HR 5 oktober 2007, NJ 2007, 541 (BJ 2007, 44 m.nt. W. Dijkers). 5 Samenloop van meerdere ziekteoorzaken. 6 Zie de conclusies voor HR 8 februari 2008, BJ 2008, 19 en HR 5 oktober 2007, BJ 2007, 43. 7 Zie het p.-v. van 18 maart 2008, blz. 2. 8 Zie o.m.: HR 16 mei 1997, NJ 1998, 221 m.nt. JdB.


Uitspraak

3 oktober 2008 Eerste Kamer 08/02629 EV/MD Hoge Raad der Nederlanden Beschikking in de zaak van: [Verzoeker], wonende te [woonplaats], VERZOEKER tot cassatie, advocaat: mr. G.E.M. Later, t e g e n DE OFFICIER VAN JUSTITIE IN HET ARRONDISSEMENT BREDA VERWEERDER in cassatie, niet verschenen. Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als betrokkene en de officier van justitie. 1. Het geding in feitelijke instantie De officier van justitie in het arrondissement Breda heeft op 27 februari 2008, onder overlegging van een op 26 februari 2008 ondertekende geneeskundige verklaring, een behandelingsplan en dagrapportages, een verzoek ingediend bij de rechtbank aldaar tot het verlenen van een machtiging tot voorgezet verblijf van betrokkene in een psychiatrisch ziekenhuis. Nadat de rechtbank betrokkene, bijgestaan door zijn raadsvrouwe alsmede de behandelaar op 18 maart 2008 had gehoord, heeft zij bij beschikking van diezelfde datum de verzochte machtiging verleend voor de duur van een jaar. De beschikking van de rechtbank is aan deze beschikking gehecht. 2. Het geding in cassatie Tegen de beschikking van de rechtbank heeft betrokkene beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit. De officier van justitie heeft geen verweerschrift ingediend. De conclusie van de Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer strekt tot verwerping van het beroep. 3. Beoordeling van het middel De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. 4. Beslissing De Hoge Raad verwerpt het beroep. Deze beschikking is gegeven door de raadsheren A. Hammerstein, als voorzitter, F.B. Bakels en W.D.H. Asser, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 3 oktober 2008.