Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD7577

Datum uitspraak2008-01-30
Datum gepubliceerd2008-07-18
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Amsterdam
Zaaknummers371375
Statusgepubliceerd


Indicatie

Beroepsfout rechtshulpverlener. Van redelijk handelend en redelijk bekwaam rechtshulpverlener in arbeidsgeschil mag verwacht worden dat deze alert is op rechtsgevolgen voor werknemer bij ontbinding arbeidsovereenkomst zeer kort voor het einde van wachttijd bij arbeidsongeschiktheid.


Uitspraak

vonnis RECHTBANK AMSTERDAM Sector civiel recht zaaknummer / rolnummer: 371375 / HA ZA 07-1547 Vonnis van 30 januari 2008 in de zaak van A, wonende te ( plaats ), eiseres, procureur mr. E.M. Rengelink, tegen de naamloze vennootschap D.A.S. NEDERLANDSE RECHTSBIJSTAND VERZEKERINGSMAATSCHAPPIJ N.V., gevestigd te Amsterdam, gedaagde, procureur mr. I.M.C.A. Reinders Folmer. Partijen zullen hierna A en DAS genoemd worden. 1. De procedure 1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit: - het tussenvonnis van 12 september 2007 - het proces-verbaal van comparitie van 13 december 2007, met de daarin genoemde stukken. 1.2. Ten slotte is vonnis bepaald. 2. De feiten 2.1. Tussen partijen bestond een rechtsbijstandsverzekering met A als verzekerde en DAS als verzekeraar. Ingevolge deze overeenkomst heeft mr. B (hierna: B), destijds werkzaam bij DAS, in de periode vanaf april 2003 aan A rechtsbijstand verleend inzake een geschil tussen A en haar toenmalige werkgeefster Transavia Airlines C.V. (hierna: Transavia). 2.2. A was vanaf 14 maart 2003 volledig arbeidsongeschikt. Op 17 november 2003 heeft Transavia bij de sector kanton van de rechtbank te Haarlem een ontbindingsverzoek ingediend ex artikel 7:685 van het Burgerlijk Wetboek (BW) (ontbinding arbeidsovereenkomst wegens gewichtige redenen). In reactie op dit verzoek heeft B een inhoudelijk verweerschrift ingediend. De mondelinge behandeling van het verzoekschrift was vastgesteld op 9 januari 2004. 2.3. De mondelinge behandeling heeft geen doorgang gevonden. Partijen waren inmiddels in onderhandeling over een vaststellingsovereenkomst. Uiteindelijk is deze tot stand gekomen. Ingevolge deze vaststellingsovereenkomst (hierna: de vaststellingsovereenkomst) is de arbeidsovereenkomst bij beschikking van 16 januari 2004 formeel ontbonden per 1 maart 2004 onder toekenning van een ontbindingsvergoeding van EUR 45.000,=. 2.4. Per 1 maart 2004 heeft A nog enige tijd gebruik moeten maken van de vangnetregeling van de ziektewet. Vanaf 14 maart 2004 is zij in aanmerking gekomen voor een uitkering ingevolge (toen) de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), berekend naar een arbeidsongeschiktheidspercentage van 65-80%. 2.5. Vanaf 17 maart 2004 heeft A aan B e-mails gezonden, waarin zij zijn hulp inriep bij de omstandigheid dat zij aan het einde van haar eerste jaar arbeidsongeschiktheid (per einde wachttijd) - medio maart 2004 - niet in aanmerking kwam voor de aanvullende verzekeringen bij arbeidsongeschiktheid die betrekking hadden op premievrije pensioenopbouw (hierna: de premievrije pensioenopbouw), een WAO-hiaatverzekering en een zogenaamde WAO-excedentenregeling (hierna: de excedentenregeling). 2.6. B is vervolgens in overleg getreden met Transavia en verzekeraars van Transavia om alsnog te bereiken dat A in aanmerking gebracht zou kunnen worden voor deze aanvullende verzekeringen. Uiteindelijk is gebleken dat A wel aanspraken zou kunnen doen gelden op de WAO-hiaatverzekering, omdat voor die verzekering een uitloop gold op grond waarvan een oud-werknemer nog aanspraken kon maken ook na een individueel ontslag. 3. Het geschil 3.1. A vordert – enigszins samengevat – een verklaring voor recht dat DAS toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van een verbintenis voortvloeiende uit de tussen partijen geldende rechtsbijstandsverzekering, veroordeling van DAS tot vergoeding van de door haar dientengevolge geleden schade – op te maken bij staat – alsmede veroordeling van DAS in de kosten van de procedure. 3.2. DAS voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan. 4. De beoordeling 4.1. A stelt zich op het standpunt dat zij geen recht kan doen gelden op de excedentenregeling of op de premievrije pensioenopbouw om de enkele reden dat zij bij het einde van haar wachttijd niet langer in dienst was bij Transavia en voor deze twee aanvullende verzekeringen geen uitloop gold van de voorheen voor haar afgesloten verzekering. Het had op de weg gelegen van de rechtshulpverlener van DAS, B, om haar te wijzen op deze gevolgen van beëindiging van een arbeidsovereenkomst zo kort voor het einde van het eerste ziektejaar. Door dit niet te doen heeft B een beroepsfout gemaakt en is DAS toerekenbaar tekort geschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit hoofde van de rechtsbijstandsverzekering. Ten gevolge van deze toerekenbare tekortkoming heeft zij schade geleden die door DAS vergoed zal dienen te worden, aldus steeds A. 4.2. DAS verweert zich door zich primair op het standpunt te stellen dat A niet heeft voldaan aan haar informatieplicht door geen informatie over de geldende aanvullende verzekeringen aan B te verstrekken. Subsidiair stelt zij zich op het standpunt dat A geen schade heeft geleden ten gevolge van de getroffen regeling, omdat de arbeidsovereenkomst ook zonder de vaststellingsovereenkomst voor 14 maart 2004 zou zijn beëindigd, nu de mondelinge behandeling op 9 januari 2004 was bepaald. Tot slot verweert DAS zich door erop te wijzen dat A haar vorderingen onvoldoende heeft onderbouwd, nu zij deze onvoldoende met stukken heeft onderbouwd. 4.3. De rechtbank is van oordeel dat de vordering van A voor toewijzing gereed ligt. Daartoe is het volgende overwogen. 4.4. De rechtbank deelt het standpunt van DAS niet dat A haar vordering onvoldoende zou hebben onderbouwd. Zij heeft voldoende te bewijzen feiten en omstandigheden gesteld die deze kunnen onderbouwen. Het standpunt van DAS lijkt veeleer in te houden dat A eventueel haar stellingen nog niet heeft bewezen, hetgeen niet hetzelfde is als dat zij deze niet zou hebben onderbouwd. De omstandigheid dat thans nog geen stukken zijn overgelegd, waaruit precies de mogelijke aanspraken blijken, doet er immers niet aan af dat A feitelijk gesteld heeft op welke aanvullende verzekeringen zij recht zou hebben gehad indien haar dienstverband tot na einde wachttijd was voortgezet en dat zij eveneens producties heeft overgelegd – zoals diverse correspondentie – die deze stelling onderbouwen. 4.5. De rechtbank deelt evenmin het standpunt van DAS dat A haar informatieverplichting zou hebben geschonden. Het verhoudt zich naar het oordeel van de rechtbank niet met de aard van de dienstverlening die DAS uit hoofde van de rechtsbijstandsverzekering aan A diende te leveren om onder de informatieverplichting ook te vatten dat A – ook ongevraagd – DAS zou hebben te informeren over de op haar arbeidsovereenkomst toepasselijke regelgeving. Het behoort immers bij uitstek tot de taak van de rechtshulpverlener om hieromtrent duidelijkheid te verkrijgen. 4.6. Beoordeeld dient derhalve te worden of B inderdaad een beroepsfout verweten kan worden door A onvoldoende te informeren omtrent de rechten die zij zou opgeven door in te stemmen met een ontbinding voor het einde van haar wachttijd. Het antwoord op deze vraag dient bevestigend te zijn. Van een redelijk handelend en redelijk bekwaam rechtshulpverlener in een arbeidsrechtelijk geschil mag zonder meer verwacht worden, zoals door A terecht wordt aangevoerd, dat alarmbellen waren gaan rinkelen bij een ontbinding zo kort voor het einde van de wachttijd. Daarnaast mag van een redelijk handelend en redelijk bekwaam rechtshulpverlener verwacht worden dat deze onder die omstandigheden precies inventariseert welke gevolgen de ontbinding op deze datum zou hebben voor de inkomenspositie van de werknemer. A heeft gemotiveerd gesteld dat B dit heeft nagelaten. Zij heeft er daartoe onder meer op gewezen dat B kennelijk in maart 2004, derhalve na ontbinding van de arbeidsovereenkomst, nog om de toepasselijke CAO moest vragen. Bovendien heeft zij correspondentie overgelegd waaruit blijkt dat B pas na de ontbinding in contact is getreden met Transavia om bepaalde rechten voor A zeker te stellen. In het licht van deze gemotiveerde stellingen van A had het ten minste op de weg gelegen van DAS om gemotiveerd aan te geven welke werkzaamheden B heeft verricht om te voldoen aan de hiervoor genoemde eisen die aan een redelijk handelend en redelijk bekwaam rechtshulpverlener in een arbeidsgeschil konden worden gesteld. Zij heeft hieromtrent echter niets aangevoerd, zodat de stellingen op dit punt van A als onvoldoende gemotiveerd betwist tot uitgangspunt worden genomen en tot het oordeel leiden dat inderdaad sprake is geweest van een beroepsfout. 4.7. Met deze beroepsfout is de toerekenbare tekortkoming in de nakoming gegeven. De gevorderde verklaring voor recht kan dus worden toegewezen. A heeft daarnaast vergoeding gevorderd van de schade, op te maken bij staat. Voor een dergelijke gevorderde verwijzing naar de schadestaatprocedure is voldoende dat het bestaan van schade aannemelijk is. 4.8. De rechtbank begrijpt het verweer van DAS zo dat zij zich op het standpunt stelt dat niet aannemelijk is dat A schade heeft geleden, omdat niet vaststaat dat zij recht zou hebben gehad op aanvullende WAO-verzekeringen bij een ontbinding na einde wachttijd en omdat de ontbinding ook zonder vaststellingsovereenkomst voor het einde van de wachttijd zou zijn uitgesproken. Dit verweer wordt door de rechtbank gepasseerd. Hiervoor is al geoordeeld dat A in ieder geval voldoende heeft gesteld om haar vordering te onderbouwen. Zij heeft gesteld dat zij geen recht kan doen gelden op aanvullende verzekeringen doordat zij op de datum van de ontbinding niet meer in dienst was bij Transavia. Uit de overgelegde producties blijkt bovendien dat in ieder geval sprake was van een toepasselijke excedentenregeling en blijkt voorts van afwijzingen van verzekeraars omdat A per einde wachttijd niet langer in dienst was van Transavia. DAS heeft daarnaast onvoldoende feiten of omstandigheden aangevoerd op grond waarvan geoordeeld kan worden dat – ondanks de ziekte van A, het gevoerde inhoudelijke verweer en de aanwezige belangen van A bij een ontbinding twee weken later – door een kantonrechter zonder meer tot ontbinding voor einde wachttijd zou zijn overgegaan. Derhalve kan ook op die grond niet worden geoordeeld dat het bestaan van schade op geen enkele wijze aannemelijk is gemaakt. 4.9. Op grond van het vorenoverwogene is voldoende aannemelijk geworden dat A ten gevolge van de toerekenbare tekortkoming van DAS schade heeft geleden. Artikel 612 van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering (Rv) bepaalt dat de rechter die een veroordeling tot schadevergoeding uitspreekt, de schade in het vonnis begroot, voor zover hem dit mogelijk is. Indien begroting in het vonnis hem niet mogelijk is, spreekt hij een veroordeling uit tot schadevergoeding op te maken bij staat. A heeft een schadevergoeding gevorderd, op te maken bij staat. DAS heeft zich daartegen niet verzet. De rechtbank zal de zaak dan ook verwijzen naar een schadestaatprocedure. 4.10. DAS zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van A worden begroot op: - dagvaarding EUR 84,31 - vast recht 251,00 - salaris procureur 904,00 (2,0 punten × tarief EUR 452,00) Totaal EUR 1.239,31 5. De beslissing De rechtbank 5.1. verklaart voor recht dat DAS toerekenbaar tekort is gekomen in de nakoming van een verbintenis, voortvloeiende uit de tussen A en DAS bestaande rechtsbijstandsverzekeringsovereenkomst, door A in de periode april 2003 tot april 2004 in het kader van rechtshulpverlening terzake een arbeidsconflict, niet of onvoldoende te wijzen op de gevolgen van instemming van A met een ontbinding van haar arbeidsovereenkomst per een datum, gelegen zeer kort voor de beëindiging van het eerste ziektejaar, zijnde de destijds geldende tweeënvijftig weken wachttijd in de zin van de WAO, terwijl zij op dat moment arbeidsongeschikt was, 5.2. veroordeelt DAS tot vergoeding van de schade van A, op te maken bij staat, 5.3. veroordeelt DAS in de proceskosten, aan de zijde van A tot op heden begroot op EUR 1.239,31, 5.4. verklaart dit vonnis wat betreft de onder 5.3. genoemde beslissing uitvoerbaar bij voorraad. Dit vonnis is gewezen door mr. C.H. Rombouts en in het openbaar uitgesproken op 30 januari 2008.?