Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD7585

Datum uitspraak2008-02-06
Datum gepubliceerd2008-07-18
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Amsterdam
Zaaknummers353064
Statusgepubliceerd


Indicatie

Moeder (erflaatster), op haar sterfbed in het ziekenhuis, onterft haar zoon (eiser) en benoemt een vereniging (gedaagde) tot haar enig erfgenaam. Zoon vordert een verklaring voor recht dat erflaatster niet wilsbekwaam is geweest bij het maken van de desbetreffende testamenten, alsmede nietigverklaring van deze testamenten. Op grond van overwegingen betreffende met name het medisch dossier en verleden van erflaatster, een beschikking van de kantonrechter tot onderbewindstelling van erflaatster en een verklaring van de betrokken notaris, komt de rechtbank tot het oordeel dat niét is komen vast te staan dat erflaatster op het ogenblik dat de testamenten zijn gepasseerd niet begreep wat zij deed en het vermogen miste haar uiterste wilsbeschikking te bepalen en te verklaren. De vorderingen worden derhalve afgewezen.


Uitspraak

vonnis RECHTBANK AMSTERDAM Sector civiel recht zaaknummer / rolnummer: 353064 / HA ZA 06-3271 Vonnis van 6 februari 2008 in de zaak van A, wonende te ( plaats ), eiser, procureur mr. J.C. Duvekot, tegen de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid AMNESTY INTERNATIONAL AFDELING NEDERLAND, gevestigd te Amsterdam, gedaagde, procureur mr. P.N. van Regteren Altena. Partijen zullen hierna A en Amnesty genoemd worden. 1. De procedure 1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit: - het tussenvonnis van 10 januari 2007; - het proces-verbaal van comparitie van 18 april 2007; - de akte producties na comparitie van A; - de nadere conclusie uitlating producties van Amnesty. 1.2. Ten slotte is vonnis bepaald. 2. De feiten 2.1. Mevrouw A (hierna: erflaatster), moeder van A, is vanaf 9 maart 2004 tot en met 14 april 2004 opgenomen geweest op de afdeling Chirurgie van het Slotervaart Ziekenhuis (hierna: het ziekenhuis) te Amsterdam wegens een behandelbare aandoening. 2.2. Erflaatster heeft in het ziekenhuis medische behandeling (te weten: een beenamputatie) geweigerd en gepersisteerd in een door haar geuite doodswens. Op grond van uitslagen van poliklinische psychiatrische consulten teneinde de wilsbekwaamheid van erflaatster te beoordelen, is erflaatster door psychiaters van het ziekenhuis wilsbekwaam geacht met betrekking tot haar wensen omtrent haar medische behandeling. Overeenkomstig de wensen van erflaatster heeft de afdeling Chirurgie van het ziekenhuis besloten af te zien van medische behandeling. Ter vermijding van actieve euthanasie is een palliatief sedatiebeleid toegepast waarbij aan erflaatster pijnbestrijdende medicatie is toegediend. 2.3. In het medisch dossier opgenomen handgeschreven verslagen van voormelde psychiatrische consulten luiden, voor zover van belang, als volgt: • 17 maart 2004 (B): “(…) Pte wil niet verder leven met geamputeerd been, niet afh. zijn. Ziet ook problemen met zoon als reden. (…) Pte is tav het been waarschijnlijk wilsbekwaam (…)” • ongedateerd vervolgconsult (B/(C): “(…) Tav zoon: zij wil hem onterfen, notaris is geweest. Morgen testament tekenen. Hierbij lijkt paranoïdie mogelijk een rol te spelen. Niet goed te beoordelen tgv weigering uitleg door pte. (…) Geen duid. wilsonbe-kwaamheid tav been. Tav (…)/zoon: ntb. (…)” • 17 maart 2004 (ED): “(…) Er lijkt onvoldoende basis om pte tav het been wilsonbekwaam te verklaren en tot gedwongen amputatie over te gaan, bij langdurige zorgmijdster. Er lijkt in de weigering zoon te zien sprake van interferentie door paranoïdie. (…)” • 19 maart 2004 (B): “(…) Pte wilsbekwaam geacht mbt behandelwensen; echter niet wilsbekwaam over beslissingen inzake haar zoon.” • 22 maart 2004 (C): “(…) Wil absoluut geen contact met andere zoon, wil niet zeggen waarom, “er is zoveel gebeurd”. Wil ook zijdelings geen info over/van hem. Heeft vanochtend met de notaris besproken dat ze hem uit haar testament wil schrappen. (…) Is wel achterdochtig, maar “niet reden”, bv tov zoon maar wil niet zeggen waarom. (…) accoord met bevindingen collega B tav wilsbekwaamheid. (…) Paranoïdie tav oudste zoon. (…)” • 26 maart 2004 (psychiater D): “(…) Wil zoon niet spreken, in ’85-’86 conflict gekregen getracht dit op te lossen, “ouders willen in pr geen ruzie met hun kind”, maar conflict bleef, na overlijden zoon weer contact gezocht, heeft hier spijt van. C/dubieus of relatie met zoon gekleurd is door paranoïde wanen. (…)” 2.4. Op 22 maart 2004 heeft op verzoek van erflaatster kandidaat-notaris mr. E (hierna: E), verbonden aan het kantoor van notaris mr. F (hierna: F), een bespreking gevoerd met erflaatster in het ziekenhuis over haar testament. 2.5. Op 23 maart 2004 heeft F in het ziekenhuis het testament van erflaatster gepasseerd. In dit testament is A onterfd en Amnesty benoemd als enig erfgenaam. 2.6. Bij beschikking van 1 april 2004 (hierna: de beschikking) heeft de rechtbank Amsterdam, sector kanton, (hierna: de kantonrechter) op verzoek van A het vermogen van erflaatster onder bewind gesteld en ABN AMRO Bank N.V. tot bewindvoerder benoemd. In deze beschikking staat, voor zover thans van belang, vermeld: “(…) Uit de stukken en de mondelinge behandeling is aannemelijk geworden dat de rechthebbende als gevolg van haar lichamelijke en/of geestelijke toestand niet in staat is ten volle haar vermogensrechtelijke belangen zelf behoorlijk waar te nemen. (…)” Blijkens het medisch dossier heeft de kantonrechter erflaatster op 29 maart 2004 in het ziekenhuis bezocht en daarbij tevens een arts gesproken. Het medisch dossier vermeldt terzake: “Rechter vraagt: a) Kan mw zelf de zaak overzien? B) Kan ze zelf beslissingen nemen m.b.t. medische zaken ad 1) Gevoel van consistentie bij patiënte. Persisteert in haar verhaal. Lijkt de situatie te kunnen overzien. ad 2) Psychiater heeft mw wilsbekwaam geacht m.b.t. het nemen van medische beslissingen.” 2.7. Mevrouw mr. G (hierna: G) en de heer H (hierna: H), beiden werkzaam bij ABN AMRO Bank N.V., hebben de feitelijke werkzaamheden, verbonden aan voormeld bewind, uitgevoerd. Op 7 april 2004 hebben G en H een bespreking gevoerd met erflaatster in het ziekenhuis over de mogelijkheid in een aanvullend testament een regeling betreffende de executele en het afwikkelingsbewind op te nemen. 2.8. Op 8 april 2004 heeft F in het ziekenhuis een aanvullend testament van erflaatster gepasseerd, inhoudende een regeling betreffende de executele en het afwikkelingsbewind, waarbij ABN AMRO Bank N.V. tot bewindvoerder is benoemd. 2.9. Op 14 april 2004 is erflaatster overgeplaatst naar het Slotervaart Verpleeghuis. Erflaatster is op 20 april 2004 overleden. 2.10. A heeft vervolgens een tuchtrechtelijke klacht ingediend tegen F en daaraan ten grondslag gelegd dat F voormelde testamenten niet had mogen passeren zonder onderzoek in te stellen of erflaatster leed aan een geestelijke stoornis waardoor een redelijke waardering van de bij haar testament betrokken belangen werd belet. De Kamer van Toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen te Amsterdam (hierna: de Kamer van Toezicht) heeft bij uitspraak van 20 september 2005 deze klacht ongegrond verklaard. De Notariskamer van het Gerechtshof te Amsterdam (hierna: het Gerechtshof) heeft het door A ingestelde hoger beroep hiertegen bij uitspraak van 6 april 2006 ongegrond verklaard. 2.11. Bij brief van 1 maart 2005 aan de Kamer van Toezicht heeft F, voor zover thans van belang, verklaard: “(…) Het testament heb ik uitgebreid met mevrouw A doorgenomen en haar gevraagd of ze de zich van de consequenties van dat testament bewust was. Zij beaamde dat en vertelde bovendien dat zij geen enkel contact met klager wilde hebben. Niets tijdens mijn bezoek aan haar duidde erop dat ik te maken had met iemand die niet in staat was haar wil te bepalen; zij was heel stellig in haar wensen. (…) Ik heb mevrouw A nog één maal bezocht op 8 april daarna om het testament te passeren waarbij ABN AMRO Bank N.V. tot executeur-testamentair werd benoemd. Ook tijdens dat bezoek bleek mij dat zij volledig in staat was te bepalen wie haar nalatenschap zou afwikkelen en de consequenties daarvan te overzien. Zo ik tijdens de bezoeken aan haar de geringste twijfel had gehad aan haar geestelijke vermogens had ik geweigerd haar testament(en) te passeren. (…)” 3. Het geschil 3.1. A vordert bij vonnis te verklaren voor recht dat erflaatster niet wilsbekwaam is geweest en geen redelijk oordeel of waardering heeft gehad over haar belangen bij het maken van de testamenten van 23 maart 2004 en 8 april 2004 en deze testamenten nietig te verklaren. 3.2. A legt aan zijn vordering ten grondslag dat erflaatster wegens ontbreken van verstandelijke vermogens en een rechtens relevante wil om een testament te maken en stoornissen in de affectieve sfeer, mede onder invloed van medicijnen, zich heeft laten leiden door buiten het verstandelijke liggende impulsen zodat niet meer gesproken kan worden van een redelijk oordeel over de bij de making van het testament betrokken belangen. 3.3. Amnesty voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan. 4. De beoordeling 4.1. Tussen partijen staat vast dat erflaatster ten tijde van het opstellen van de testamenten op 23 maart 2004 en 7 april 2004 (hierna: de testamenten) handelingsbekwaam was en derhalve bekwaam tot het maken van deze uiterste wilsbeschikkingen in de zin van artikel 4:55 van het Burgerlijk Wetboek (BW) in samenhang met artikel 3:32 BW, aangezien zij op die momenten meerderjarig was en niet onder curatele was gesteld. 4.2. De kernvraag van het geschil is of - zoals A stelt en Amnesty betwist - de met de in de testamenten neergelegde verklaringen overeenstemmende wil van erflaatster (hierna: wilsbekwaamheid) geacht moet worden te ontbreken op de grond dat de geestvermogens van erflaatster waren gestoord en deze stoornis een redelijke waardering van de bij het maken van het testament betrokken belangen belette, zoals bedoeld in artikel 3:34 lid 1 BW. Indien aldus komt vast te staan dat erflaatster wilsonbekwaam was ten tijde van de testamenten zijn deze nietig aangezien het eenzijdige ongerichte rechtshandelingen betreffen ex artikel 3:34 lid 2 BW. 4.3. De rechtbank neemt bij de beoordeling de volgende maatstaf in acht. Voor nietigheid van het testament moet vaststaan dat erflaatster op het ogenblik dat de testamenten zijn gepasseerd niet begreep wat zij deed en het vermogen miste haar uiterste wilsbeschikking te bepalen en te verklaren. Voor de beoordeling kunnen ook de feiten voorafgaand aan het testament en daarop volgend van belang zijn. Die feiten moeten dan zodanig zijn dat de mogelijkheid dat erflaatster de voor deze handelingen noodzakelijke bekwaamheid op het ogenblik van die handelingen bezat, volstrekt is uitgesloten. 4.4. A beroept zich ter toetsing aan deze maatstaf met name op het medisch dossier en het medisch verleden van erflaatster, contacten van hemzelf en derden met erflaatster, de beschikking van de kantonrechter, de rol van de notaris en de toediening van palliatieve medicatie aan erflaatster in het ziekenhuis. 4.5. medisch dossier en medisch verleden A beroept zich onder meer op de onder 2.3. vermelde aantekening van B (hierna: B) van 19 maart 2004, dat erflaatster wilsonbekwaam is inzake haar zoon. De rechtbank is van oordeel dat deze enkele aantekening van B onvoldoende overtuigend is ter onderbouwing van de stelling van A omdat deze bevinding teveel met onzekerheid is omgeven. 4.6. C bevestigt in de onder 2.3. weergegeven aantekening van 22 maart 2004 weliswaar de visie van B dat sprake is van (de rechtbank leest:) paranoïa jegens A, maar tekent in dat verband ook aan dat erflaatster zelf erkent dat zij achterdochtig is maar dat dit volgens erflaatster niet de reden ervan is dat zij geen contact wil met A omdat daarvoor andere redenen zijn waarover zij zich niet verder wil uitlaten. C bevestigt bovendien niet de bevinding van B dat erflaatster wilsonbekwaam moet worden geacht jegens A. 4.7. In de onder 2.3. vermelde aantekening van D van 26 maart 2004 wordt evenmin bevestigd dat erflaatster wilsonbekwaam moet worden geacht jegens A. In deze aantekening wordt - anders dan door B en C - geconcludeerd dat het dubieus is of de relatie tussen erflaatster en A gekleurd is door paranoïde wanen. 4.8. Voorts neemt de rechtbank in aanmerking dat erflaatster niet was opgenomen op de psychiatrische afdeling van het ziekenhuis. Voormelde aantekeningen zijn gebaseerd zijn op enkele poliklinische psychiatrische consulten. A heeft geen enkel nader onderbouwd rapport of verklaring van een psychiatrisch deskundige uit de periode dat erflaatster in het ziekenhuis was opgenomen dan wel uit de daaraan voorafgaande periode overgelegd, waaruit onomstotelijk blijkt dat erflaatster wilsonbekwaam - althans wilsonbekwaam inzake rechtshandelingen waarbij A is betrokken - moet worden geacht. De rechtbank hecht belang aan het ontbreken hiervan, omdat blijkens artikel 3:34 BW niet bij iedere geestelijke afwijking zal kunnen worden aangenomen dat een erflater zijn verstandelijke vermogens mist. Voorts is de rechtbank onder verwijzing naar de onder 2.3. vermelde aantekeningen van 22 en 26 maart 2004 van oordeel dat het in de gegeven situatie niet onomstotelijk vaststaat dat niet een geestelijke afwijking maar andere redenen, zoals een langdurig conflict, ten grondslag liggen aan de - vaststaande - verstoorde relatie tussen erflaatser en A. De rechtbank is van oordeel dat hetgeen A aanvoert bij gebreke aan voormelde bevestiging door een psychiatrisch deskundige in de gegeven situatie onvoldoende is om als vaststaand te kunnen aannemen dat sprake is geweest van een geestelijke afwijking bij erflaatster en dat deze ertoe heeft geleid dat erflaatster haar verstandelijke vermogens miste om haar uiterste wil te bepalen. Dat het zeer wel mogelijk is dat testatrice als gevolg van een geestelijke stoornis niet handelingsbekwaam was met betrekking tot A is hiervoor derhalve niet voldoende. 4.9. A heeft bij dagvaarding gesteld dat na het overlijden van erflaatster op 16 september 2005 een expertise is verzocht aan psychiater prof.dr. I over de geestelijke toestand van erflaatster, dat I in zijn op 31 januari 2006 opgestelde rapport terzake heeft vermeld dat psychiater J sinds 1997 psychotische stoornissen heeft geconstateerd en behandeld, dat deze psychose een schizofrenie van het paranoïde type betreft met als kernbeslissing van erflaatster haar wens niet verder te worden behandeld en als tweede beslissing het onterfen van A, alsmede dat erflaatster met betrekking tot deze tweede beslissing niet wilsbekwaam wordt geacht. A heeft dit rapport niet bij dagvaarding overgelegd. Gezien de betwisting door Amnesty, heeft de rechtbank heeft A ter comparitie in de gelegenheid gesteld alsnog een deskundigenbericht terzake over te leggen. A heeft hiervan afgezien. Bij akte producties na comparitie heeft A gesteld dat een nieuwe deskundige uitsluitend het medisch dossier zal kunnen ‘hertalen’ omdat de feiten en de context vaststaan. A meent dat het bewijs van wilsonbekwaamheid is geleverd in het medisch dossier. Indien en voorzover de rechtbank dit bewijs niet geleverd acht en het nuttig acht een nader deskundigenonderzoek te doen uitvoeren, handhaaft A zijn aanbod hiertoe. Nu A niet van de ter comparitie verleende mogelijkheid tot het overleggen van een deskundigenbericht gebruik heeft gemaakt, acht de rechtbank het aldus gehandhaafde aanbod tardief en zal zij dit derhalve gepasseren. Dit geldt op dezelfde grond voor het bij dagvaarding gedane bewijsaanbod in de vorm van getuigenverklaringen van dr. D en dr. I (psychiaters te Amsterdam). 4.10. Gelet op het vorenstaande kan de stelling van A dat erflaatster psychiatrisch patiënte is geweest met een langdurige voorgeschiedenis en dat uit medische verklaringen blijkt dat erflaatster voorafgaand aan haar opname in het ziekenhuis aan een ernstige vorm van schizofrenie leed, niet slagen. 4.11. Het bij dagvaarding aangeboden bewijs in de vorm van getuigenverklaringen van verpleegkundigen van de afdeling Chirurgie van het ziekenhuis wordt gepasseerd, omdat de uitkomst daarvan de rechtbank gelet op het overwogene onder 4.8. niet tot een ander oordeel zal brengen. Dit geldt temeer nu uit het medisch dossier blijkt dat de afdeling Chirurgie de psychiatrie in consult heeft opgeroepen met de vraag de wilsbekwaamheid van erflaatster in te schatten en terzake op de bevindingen van de ingeschakelde psychiaters is afgegaan. 4.12. contacten van A en derden met erflaatster Uit het onder 4.8. overwogene volgt tevens dat de door A overgelegde - ongedateerde, maar volgens A in het ziekenhuis opgestelde - verklaringen van erflaatster met betrekking tot A niet tot de conclusie kunnen leiden dat erflaatster paranoïde psychotische wanen had en derhalve ten tijde van het maken van de testamenten geen redelijke waardering had van de daarbij betrokken belangen. Ook het bewijsaanbod van A in dit verband om brieven van erflaatster, waaronder haar jarenlange briefwisseling met A voorafgaand aan haar ziekenhuisopname, in het geding te brengen stuit hierop af. 4.13. Dit geldt tevens voor het aanbod van A om J, K, L en M als getuigen te horen. Nu niet is gesteld noch gebleken dat deze personen over psychiatrische deskundigheid beschikken, zal de uitkomst van hun verklaringen de rechtbank gelet op het overwogene onder 4.8. niet tot een ander oordeel brengen. Deze bewijsaanbiedingen worden derhalve gepasseerd. 4.14. De - kale - stelling van A dat uit contacten met de afdeling vermogensbeheer van ABN AMRO blijkt dat erflaatster op 30 en 31 juli 2003 haar vermogen niet langer op redelijke wijze beheerde is tegenover de betwisting daarvan ter comparitie niet nader gestaafd, zodat deze als onvoldoende onderbouwd wordt verworpen. 4.15. de beschikking van de kantonrechter A heeft verder aangevoerd dat, kort gezegd, de geestelijke stoornis en daarmee de wilsonbekwaamheid van erflaatster - feitelijk - de enige grond is geweest voor de beschikking tot onderbewindstelling van de kantonrechter van 1 april 2004. De rechtbank kan deze - betwiste - stelling niet onderschrijven nu uit de onder 2.6. vermelde formulering van de beschikking niet blijkt of het bewind is ingesteld op grond van de lichamelijke of de geestelijke toestand van erflaatster. Zulks wordt immers uitdrukkelijk in het midden gelaten in de beschikking. Ook uit de in het medisch dossier opgetekende uitlatingen van de betrokken arts tijdens het bezoek van de kantonrechter aan erflaatster op 29 maart 2004 valt naar het oordeel van de rechtbank niet af te leiden dat de kantonrechter er feitelijk van is uitgegaan dat erflaatster een geestelijke stoornis had en op die grond wilsonbekwaam moest worden geacht. Dat de kantonrechter blijkens voormelde aantekeningen geen andere vragen heeft gesteld aan de arts dan de vraag of erflaatster wilsbekwaam was ten aanzien van de behandeling, maakt dit oordeel niet anders, aangezien voormelde formulering van de beschikking hiervoor doorslaggevend is. 4.16. Voorts neemt de rechtbank in aanmerking dat erflaatster - anders dan in de door eiser ter comparitie aangehaalde jurisprudentie (NJ 1962/20 en NJ 1962/504) - nimmer wegens een geestelijke stoornis onder curatele is gesteld. Dat, zoals gesteld door A, de tijd en formele aanleiding ontbraken om een verzoek tot curatele in te stellen doet - wat daar ook van zij - hier niet aan af aangezien dit omstandigheden betreft die voor risico komen van A. Ook hieraan valt derhalve geen vermoeden te ontlenen dat erflaatster ten tijde van het passeren van het testament wilsonbekwaam was. 4.17. de notaris De rechtbank neemt mede in aanmerking dat F, de notaris die de testamenten heeft gepasseerd, blijkens haar onder 2.10 vermelde verklaring, ten tijde van het passeren van de testamenten geen enkele twijfel heeft gehad aan de geestelijke vermogens van erflaatster om haar uiterste wil te bepalen, zodat voor haar vaststond dat erflaatster deze wil voldoende heeft kunnen bepalen. 4.18. A voert hiertegen aan dat F bij het passeren van de testamenten ten onrechte geen onderzoek heeft gedaan of erflaatster leed aan een geestelijke stoornis waardoor een redelijke waardering van de bij haar testament betrokken belangen werd belet. A voert in dit verband aan dat F in strijd heeft gehandeld met geldende protocollen en voorschriften en legt daartoe een - eerst in mei 2006 vastgestelde - “Stappenplan Beoordeling Wilsbekwaamheid ten behoeve van notariële dienstverlening” over. F heeft derhalve niet aan haar zorgplicht voldaan, aldus A. Deze stelling acht de rechtbank in het licht van de door Amnesty ten verwere overgelegde uitspraken van de Kamer van Toezicht en het Gerechtshof onvoldoende onderbouwd. A heeft hierin na betwisting ook niet volhard, zodat deze stelling faalt. 4.19. De rechtbank stelt voorts vast dat de verklaring van F met betrekking tot het testament van 23 maart 2004 wordt ondersteund door de bevindingen van E, kandidaat-notaris bij het kantoor van F. E heeft geconstateerd dat erflaatster tijdens zijn gesprek met haar op 22 maart 2004 over het door haar beoogde testament helder uiteen kon zetten wat haar laatste wens was, dat zij stellig was in haar uitlatingen en dat ook hij er geen moment aan heeft getwijfeld dat erflaatster niet in staat was haar wil te bepalen. 4.20. De rechtbank onderschrijft niet de stelling van A dat aan de verklaringen van F en E in hun hoedanigheid van (kandidaat)notaris geen belang mag worden gehecht. De rechtbank is van oordeel dat de instrumenterende notaris wel degelijk in staat moet worden geacht in het onderhavige geval een zinvol oordeel te geven over de mogelijkheid van erflaatster om haar wil te bepalen. De omstandigheid dat een notaris niet als deskundige kan gelden op het gebied van de beoordeling van de geestesvermogens van erflaatster doet hier niet aan af. 4.21. Bovendien neemt de rechtbank nog in aanmerking dat de verklaring van F met betrekking tot het testament van 8 april 2004 wordt ondersteund door de bevindingen van G en H, de ingevolge de beschikking van de kantonrechter van 1 april 2004 aangestelde bewindvoerders van ABN AMRO Bank N.V. Zij hebben tijdens hun bespreking met erflaatster op 7 april 2004 geconstateerd dat erflaatster duidelijk wist te vertellen wat zij wilde zonder dat is gebleken dat erflaatster daarbij gehinderd werd door, of onder invloed was van, een geestelijke stoornis. Zij hebben geen aanleiding gezien te twijfelen aan het vermogen van erflaatster om haar wil te bepalen en te uiten. 4.22. de palliatieve medicatie Tot slot voert A aan dat erflaatster ten tijde van het maken van het testament op 23 maart 2004 reeds een week onder invloed verkeerde van zeer zware palliatieve medicijnen, waaronder morfine, dat sedatie beoogt een redelijk oordeel over belangen uit te schakelen en te vervangen door een drugstoestand, en dat derhalve vaststaat dat erflaatster op of omstreeks 23 maart 2004 niet bekwaam was haar belangen te overzien. 4.23. De rechtbank is van oordeel dat het - vaststaande - gebruik door erflaatster van pijnbestrijdende medicijnen niet zonder meer tot de door A voorgestane conclusie kan leiden. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat in het overgelegde medisch dossier op geen enkele wijze belang is toegekend aan een eventuele invloed van het medicijngebruik op de mogelijkheid van erflaatster om haar situatie goed te overzien en op de wilsbekwaamheid van erflaatster. Ook blijkt zulks geenszins uit voormelde bevindingen van F, E, G en H. In het licht van de betwisting door Amnesty heeft A zijn stelling te weinig onderbouwd, zodat deze niet kan slagen. 4.24. Na afweging van alle gegevens, op zichzelf en in onderlinge samenhang beschouwd, is de rechtbank met inachtneming van de onder 4.3. weergegeven maatstaf van oordeel dat op grond van hetgeen A heeft aangevoerd niet is komen vast te staan dat erflaatster op het ogenblik dat de testamenten zijn gepasseerd niet begreep wat zij deed en het vermogen miste haar uiterste wilsbeschikking te bepalen en te verklaren. Uit de door A gestelde feiten en omstandigheden volgt immers niet met noodzakelijkheid dat de mogelijkheid dat erflaatster de voor het maken van het testament noodzakelijke bekwaamheid op het ogenblik van die handeling wèl bezat volstrekt is uitgesloten. Hieruit volgt dat de vordering moet worden afgewezen. 4.25. A zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Amnesty worden begroot op: - vast recht 248,00 - salaris procureur 1.130,00 (2,5punt × tarief EUR 452) Totaal EUR 1.378,00 4.26. De door Amnesty gevorderde wettelijke rente over deze proceskostenveroordeling met ingang van veertien dagen na de datum van dit vonnis is - als onbestreden - eveneens toewijsbaar. 4.27. De door Amnesty gevorderde veroordeling in nakosten moet worden afgewezen nu artikel 237 lid 4 van het Wetboek van Rechtsvordering voor het verhaal van deze kosten een bijzondere procedure is voorgeschreven. 4.28. De rechter, ten overstaan van wie de comparitie is gehouden, heeft dit vonnis niet kunnen wijzen om organisatorische redenen. 5. De beslissing De rechtbank 5.1. wijst de vordering af, 5.2. veroordeelt A in de proceskosten, aan de zijde van Amnesty tot op heden begroot op EUR 1.378,00, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente met ingang van veertien dagen na de datum van dit vonnis, 5.3. verklaart de onder 5.2. vermelde veroordeling uitvoerbaar bij voorraad. Dit vonnis is gewezen door mr. P.J. van Eekeren en in het openbaar uitgesproken op 6 februari 2008.?