Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD7591

Datum uitspraak2008-01-30
Datum gepubliceerd2008-07-18
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Amsterdam
Zaaknummers365858
Statusgepubliceerd


Indicatie

Beroepsfout rechtshulpverlener. Een rechtsbijstandverzekeraar heeft verzekerde rechtsbijstand verleend bij het verhalen van de door haar geleden en nog te lijden schade als gevolg van een ongeval op haar oud-werkgever. Hierbij heeft de rechtsbijstandverzekeraar (althans de door haar ingeschakelde derden) volgens verzekerde niet tijdig een verzoek om een zelfstandig schadebesluit gedaan aan de oud-werkgever, als gevolg waarvan de vordering van verzekerde op haar oud-werkgever hoogstwaarschijnlijk is verjaard. Verzekerde houdt de rechtsbijstandverzekeraar aansprakelijk voor de door haar als gevolg hiervan geleden en nog te lijden schade. De rechtbank overweegt als volgt: Als belangenbehartiger van verzekerde diende de rechtsbijstandverzekeraar naar het oordeel van de rechtbank vanaf het moment dat verzekerde zich in 1994 tot haar wendde een strategie te voeren om deze schade vergoed te verkrijgen. Uit de vele verschillende acties (zowel bestuursrechtelijke als civielrechtelijke) die door de rechtsbijstandverzekeraar en/of door haar ingeschakelde advocaten zijn gevoerd, valt voor de rechtbank geenszins een door de rechtsbijstandverzekeraar gevoerde strategie af te leiden. De rechtsbijstandverzekeraar voert slechts aan dat de procedure die thans bij de rechtbank jegens de oud-werkgever wordt gevoerd naar haar stellige overtuiging de juiste weg is teneinde de oud-werkgever tot een schadevergoeding te bewegen. Voor zover dit het geval zou zijn, dan neemt dit naar het oordeel van de rechtbank niet weg dat de rechtsbijstandverzekeraar als belangenbehartiger eerder de juiste civielrechtelijke of bestuursrechtelijke weg had kunnen en moeten bewandelen. Dit betekent dat de rechtsbijstandverzekeraar naar het oordeel van de rechtbank niet heeft gehandeld zoals een redelijk handelend en bekwaam rechtshulpverlener betaamt. Nu sprake is van een toerekenbare tekortkoming, is de rechtsbijstandverzekeraar aansprakelijk voor de schade die verzekerde als gevolg hiervan lijdt. Wanneer een rechtsbijstandverzekeraar er voor kiest advocaten in te schakelen, houdt de rechtsverhouding tussen de rechtsbijstandverzekeraar en de verzekerde (de rechtsbijstandzoekende) in zijn algemeenheid mede in, dat de rechtsbijstandverzekeraar supervisie dient te houden op deze advocaten. Hiermee strookt niet dat de rechtsbijstandverzekeraar haar aansprakelijkheid voor het handelen en/of nalaten van deze advocaten jegens de verzekerde zou kunnen uitsluiten. Gelet op deze rechtsverhouding tussen de rechtsbijstandverzekeraar en de verzekerde en de overige omstandigheden van het geval acht de rechtbank artikel 3 lid 7 van de algemene voorwaarden (waarin de aansprakelijkheid van de rechtsbijstandverzekeraar voor externe deskundigen wordt uitgesloten) onredelijk bezwarend.


Uitspraak

vonnis RECHTBANK AMSTERDAM Sector civiel recht zaaknummer / rolnummer: 365858 / HA ZA 07-852 Vonnis van 30 januari 2008 in de zaak van A, wonende te ( plaats ), eiseres, procureur mr. M.R. Lauxtermann, tegen de naamloze vennootschap DAS NEDERLANDSE RECHTSBIJSTAND VERZEKERINGMAATSCHAPPIJ N.V., gevestigd te Amsterdam, gedaagde, procureur mr. P.N. van Regteren Altena. Partijen zullen hierna A en DAS genoemd worden. 1. De procedure 1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit: - het tussenvonnis van 22 augustus 2007 - het proces-verbaal van comparitie, gehouden op 12 december 2007. 1.2. Ten slotte is vonnis bepaald. 2. De feiten 2.1. A is op 17 mei 1993 als research analiste in dienst getreden bij de faculteit der Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen, instituut Oogheelkunde, van de Erasmus Universiteit Rotterdam (hierna: de EUR). A was daarmee ambtenaar. 2.2. Op 2 juli 1993 heeft A bij de uitoefening van haar werkzaamheden een proef uitgevoerd in een flowkast, waarbij gewerkt is met de stof RNA-sol, bevattende de stoffen fenol en guanidine-thiocyanaat. Tijdens de proef zijn deze stoffen vrijgekomen en deze stoffen zijn door A ingeademd. 2.3. Begin 1994 heeft A haar rechtsbijstandverzekeraar, DAS, verzocht over te gaan tot het verhaal van haar schade als gevolg van het ongeval op de EUR. 2.4. In de “Algemene Voorwaarden voor rechtsbijstandverzekering van DAS Rechtsbijstand”, hierna: de algemene voorwaarden, staat - voor zover van belang - het volgende artikel vermeld: “Artikel 3 De verlening van de rechtbijstand door de maatschappij 1. De rechtsbijstand wordt door de maatschappij verleend. De maatschappij garandeert daarbij de inzet van alle in loondienst aan haar verbonden deskundigen. Met de verzekerde wordt overlegd over de wijze van behandeling en hij wordt geïnformeerd over de haalbaarheid van het gewenste resultaat. (…) 4. Als de behandeling niet door de maatschappij zelf kan worden voltooid, draagt de maatschappij deze over aan een advocaat of rechtens bevoegde deskundige. (…) 5. Alleen de maatschappij is bevoegd, na overleg met de verzekerde, opdrachten te verstrekken aan advocaten, rechtens bevoegde deskundigen en andere externe deskundigen. De opdrachten worden steeds gegeven namens de verzekerde. De verzekerde machtigt de maatschappij hiertoe onherroepelijk. 6. In geval van een opdracht aan een advocaat of rechtens bevoegde deskundige volgt de maatschappij de keuze van de verzekerde. (…) 7. De maatschappij is niet aansprakelijk voor schade door of in verband met de behandeling door een externe deskundige.” 2.5. Bij brief van 13 juni 1995 heeft mr. B , advocaat, namens A aan de EUR onder meer bericht: “(…) Voorshands acht ik de universiteit aansprakelijk voor de gezondheidsschade die kliënte heeft opgelopen. Hoe hoog die schade is, zal niet alleen afhangen van nadere medische informatie maar ook van de loondervingsuitkering(en) die kliënte van de universiteit of het ABP kan krijgen. (…) U ziet het belang van de hierboven opgekomen vragen. Over de schade is de wettelijke rente verschuldigd vanaf 2 juli 1993 tot de dag der algehele voldoening. (…)” 2.6. Eind 1999 heeft DAS het advocatenkantoor Van Dam & Kruidenier , hierna: Van Dam & Kruidenier, ingeschakeld om het dossier van A verder te behandelen. Later heeft DAS hiervoor het advocatenkantoor Teekens Karstens, hierna Teekens Karstens, ingeschakeld. 2.7. In het kader van de rechtsbijstand aan A zijn drie procedures gevoerd: a. Een bestuursrechtelijke procedure na een op 6 juni 1994 door A (op advies van de DAS) aan de EUR gedaan verzoek om het ongeval als dienstongeval te erkennen. De Centrale Raad van Beroep heeft (uiteindelijk) in hoogste instantie bij uitspraak van 4 januari 2001 geoordeeld dat met het verzoek niet gevraagd is om een zelfstandig schadebesluit, aangezien de kwalificatie van een ongeval als een dienstongeval van feitelijke aard is. b. Een door Van Dam & Kruidenier gevoerde bestuursrechtelijke procedure namens A tegen de EUR. De sector bestuursrecht van de rechtbank Dordrecht heeft bij uitspraak van 25 april 2003 geoordeeld dat de brief van 12 juni 2001 van de raadsman van de EUR, mr. C, aan Van Dam & Kruidenier, waarin wordt meegedeeld dat de EUR geen aansprakelijkheid jegens A aanvaardt, niet kan worden aangemerkt als een besluit als bedoeld in artikel 1:3 lid 1 Algemene wet bestuursrecht (Awb). Deze uitspraak is onherroepelijk. c. Een civiele procedure bij de rechtbank Rotterdam aanhangig gemaakt door Teekens Karstens namens A tegen de EUR, waarin A onder meer heeft gevorderd om voor recht te verklaren dat A bij de uitoefening van haar werkzaamheden schade heeft geleden waarvoor de EUR geheel aansprakelijk is en de EUR te veroordelen tot vergoeding van de schade die A hierdoor heeft geleden. Bij vonnis van 29 juni 2005 heeft de rechtbank geoordeeld dat A niet-ontvankelijk was in haar vordering, omdat A verschillende administratieve rechtsgangen ter beschikking staan die voldoende waarborgen bieden. Tegen dit vonnis is geen hoger beroep ingesteld. 2.8. De Adviescommissie bezwaar- en beroepschriften heeft op 11 maart 1996 geadviseerd om de causale relatie tussen de verrichte werkzaamheden en de klachten van A, alsmede de ernst en het beloop van de daaruit voortvloeiende beperkingen, door een onafhankelijke medisch deskundige, het Nederlands Centrum voor Beroepsziekten, te laten onderzoeken. Het College van Bestuur van de EUR heeft DAS bij brief van 19 maart 1996 laten weten dat zij zich conformeert aan dit advies. Op 5 september 1996 heeft de D, bedrijfsarts bij het Nederlands Centrum voor Beroepsziekten een advies uitgebracht, waarin hij onder meer vermeldt, dat er sprake is van een chronisch longlijden bij A en dat hij een relatie tussen het longlijden en het incident op het werk zeer waarschijnlijk acht. Volgens D is de reactie van A na de blootstelling onverwacht sterk en is de verwachting dat de gevoeligheid afneemt met de tijd, maar mogelijk wel blijvend is. 2.9. Op 2 mei 2001 heeft Groot Expertisebureau B.V. een actuariële berekening opgesteld, waarbij de totale materiële schade van A wordt begroot op NLG 808.405,67. In een door mr. E op 6 maart 2007 opgestelde schadestaat wordt de totale schade van A begroot op EUR 526.509,20, exclusief de p.m. posten revalidatie Davos en Omalizumab-injecties alsmede een voorbehoud met betrekking tot toekomstige (gedeeltelijke) arbeidsongeschiktheid. 2.10. Bij vonnis in kort geding van 24 augustus 2006 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam DAS veroordeeld om aan A te betalen een voorschot van EUR 39.741,99 (waarvan EUR 25.000,00 in verband met de door A geleden en nog te lijden schade en EUR 14.741,99 in verband met de door haar gemaakte buitengerechtelijke kosten), onder de voorwaarde dat dit bedrag zal worden terugbetaald indien en voor zover A alsnog een schadevergoeding van de EUR zal ontvangen, dan wel indien haar vordering tegen de EUR op inhoudelijke gronden zal worden afgewezen, met dien verstande dat DAS in dat geval zal moeten aantonen dat die afwijzing geen gevolg is van het enorme tijdsverloop. 2.11. Er loopt thans nog één bestuursrechtelijke procedure. Op verzoek van DAS heeft Teekens Karstens de EUR bij brief van 4 november 2005 namens A om een zelfstandig schadebesluit verzocht. Bij beslissing van 18 januari 2006 heeft het College van Bestuur van de EUR het verzoek niet-ontvankelijk verklaard en subsidiair afgewezen, omdat de vordering van A naar zijn oordeel verjaard is. Op verzoek van DAS is namens A bezwaar aangetekend tegen deze beslissing. Op 12 september 2006 heeft de EUR dit bezwaar ongegrond verklaard. Hierna is namens A op 25 oktober 2006 en beroepschrift ingediend bij de rechtbank Dordrecht. Deze procedure loopt nog. 3. De vordering 3.1. A vordert – na vermindering van eis - bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad: I. DAS te veroordelen tot betaling aan A van een bedrag van EUR 501.509,20, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2007, II. te bepalen dat A in de toekomst de eventuele kosten in verband met revalidatie en herstel alsmede de meerschade in het geval van uitval voor haar huidige werkzaamheden van DAS zal kunnen vorderen, telkens te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van opeisbaarheid van de desbetreffende schadepost, III. DAS te veroordelen tot betaling van EUR 3.163,85 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf datum dagvaarding, IV. DAS te veroordelen in de kosten van de procedure. 3.2. A legt het volgende aan haar vorderingen ten grondslag. DAS heeft A rechtsbijstand verleend bij het verhalen van de door haar geleden en nog te lijden schade als gevolg van het ongeval op de EUR. Hierbij heeft DAS (althans de door haar ingeschakelde derden) niet tijdig een verzoek om een zelfstandig schadebesluit gedaan aan de EUR, als gevolg waarvan de vordering van A op de EUR hoogstwaarschijnlijk is verjaard. Dit betekent dat DAS (althans de door haar ingeschakelde derden voor wie DAS jegens A aansprakelijk is) niet heeft gehandeld zoals een redelijk handelend en bekwaam rechtshulpverlener betaamt. Hiermee is zij tekort geschoten in de nakoming van haar verplichtingen jegens A en is zij aansprakelijk voor de door A geleden en nog te lijden schade. 4. Het verweer 4.1. DAS voert de volgende verweren. DAS is niet tekort geschoten in de nakoming van haar verplichtingen jegens A. Zij heeft de belangen van A immer naar eer en geweten behartigd. Voor zover het verzoek om een zelfstandig schadebesluit is verjaard, dan is dit gebeurd nadat DAS het dossier van A ter behandeling heeft overgedragen aan Van Dam & Kruidenier. Op grond van artikel 3 lid 7 van de algemene voorwaarden is DAS niet aansprakelijk jegens A voor schade door of in verband met de inschakeling van een externe deskundige. Voor zover wel sprake is van enig tekort schieten aan de zijde van DAS, dan betwist DAS dat A als gevolg daarvan schade lijdt. De vordering van A op de EUR is immers niet verjaard. Er loopt hierover nog een procedure tussen A en de EUR. Het risico van de uitkomst van deze procedure dient niet te worden verschoven naar DAS. 4.2. Daarnaast betwist DAS dat A ten gevolge van het ongeval in de door haar gestelde mate schade heeft geleden/lijdt. De beschikbare medische documentatie wijst niet op een causaal verband tussen de blootstelling van A aan RNA-sol en haar longklachten en er is een evidente discrepantie tussen de door A gestelde beperkingen en de bij onderzoek te constateren objectieve afwijkingen. Ook betwist DAS (de hoogte van) de door A opgevoerde schadeposten. Tenslotte betwist DAS de verschuldigdheid, althans de hoogte, van de door A gevorderde wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. 4.3. Voor het geval de rechtbank (een deel van) de vordering van A toewijst, verzoekt DAS de rechtbank hieraan voorwaarden te verbinden, namelijk: - dat het door DAS op grond van enige (gedeeltelijke) toewijzing van de vorderingen van A, te betalen bedrag door A zal dienen te worden terugbetaald indien A enige schadevergoeding van de EUR zou ontvangen, en - dat het door DAS op grond van enige (gedeeltelijke) toewijzing van de vorderingen van A, te betalen bedrag door A zal dienen te worden terugbetaald indien de vordering van A tegen de EUR op inhoudelijke gronden door de oordelende rechter zou worden afgewezen dan wel deze vordering door A zou worden ingetrokken. 5. De beoordeling 5.1. De rechtbank zal eerst beoordelen of DAS tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen jegens A. Daarna zal de rechtbank het door DAS gevoerde verweer dat de vordering van A op de EUR niet is verjaard beoordelen. Dit in samenhang bezien met het verweer van DAS dat over deze vraag thans nog een bestuursrechtelijke procedure jegens de EUR loopt. De rechtbank zal daarna beoordelen of DAS aansprakelijk is voor een eventueel tekortschieten van Van Dam & Kruidenier. Tenslotte zullen de medische causaliteit en de gevorderde schadeposten worden behandeld. Is sprake van een tekortschieten van DAS? 5.2. De rechtbank stelt vast dat DAS, althans de door haar ingeschakelde advocaten, twee bestuursrechtelijke procedures en één civielrechtelijke procedure heeft gevoerd tegen de EUR en dat thans nog één bestuursrechtelijke procedure jegens de EUR loopt. Het instellen van een vordering tot een schadevergoeding jegens een overheidsorgaan kan middels twee wegen geschieden, de bestuursrechtelijke weg of de civielrechtelijke weg. Het is de rechtbank niet duidelijk geworden voor welke weg DAS heeft gekozen of willen kiezen. Deze keuze had DAS toen A zich in 1994 tot haar wendde naar het oordeel van de rechtbank wel moeten maken. De meest reguliere wijze om een schadevergoeding middels de bestuursrechtelijke weg te verkrijgen is het vorderen van een schadevergoeding (van de EUR in dit geval) op grond van de toepasselijke publiekrechtelijke schadevergoedingsregelingen. Dit heeft DAS niet gedaan. DAS heeft in eerste instantie aan de EUR het verzoek gedaan om het ongeval als een dienstongeval te erkennen. Toen dit verzoek tot niets bleek te leiden, is de vordering tot schadevergoeding ook niet ingesteld in de bestuursrechtelijke procedures (één eindigend in de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 4 januari 2001 en één eindigend in de uitspraak van de rechtbank Dordrecht van 25 april 2003) die daarna zijn gevolgd. Ditzelfde geldt voor de bestuursrechtelijke procedure die thans aanhangig is bij de rechtbank Dordrecht. In deze procedure wordt (in beroep) om een zelfstandig schadebesluit van de EUR verzocht. Een dergelijk zelfstandig schadebesluit wordt evenwel niet gebaseerd op specifieke wettelijke (schadevergoedings-)grondslagen. 5.3. Daarnaast is (pas) in december 2003 voor de civielrechtelijke weg gekozen door het instellen van een procedure jegens de EUR bij de rechtbank Rotterdam, waarin ondermeer een schadevergoeding van de EUR werd gevorderd. Deze rechtbank heeft A niet-ontvankelijk verklaard en van deze procedure is geen hoger beroep ingesteld, zodat daarmee de civielrechtelijke weg jegens de EUR is afgesloten. 5.4. DAS is evenals A van oordeel dat de EUR aansprakelijk is voor de schade die A heeft geleden en zal lijden als gevolg van het ongeval van 2 juli 1993. Als belangenbehartiger van A diende DAS naar het oordeel van de rechtbank vanaf het moment dat A zich in 1994 tot haar wendde een strategie te voeren om deze schade vergoed te verkrijgen. Vast staat dat de tot op heden verrichte acties jegens de EUR tot op heden niet tot een schadevergoeding hebben geleid. Uit de vele verschillende acties (zowel bestuursrechtelijke als civielrechtelijke) die door DAS en/of door haar ingeschakelde advocaten zijn gevoerd, valt voor de rechtbank geenszins een door DAS gevoerde strategie af te leiden. DAS heeft ook geen inzicht gegeven in de keuzes die zij heeft gemaakt om de verschillende acties te ondernemen. Daarbij heeft DAS niet aangevoerd, dat de tot op heden gevoerde acties, alhoewel zij niet tot enig resultaat hebben geleid, wel de juiste acties zijn geweest. Zij voert slechts aan dat de procedure die thans bij de rechtbank Dordrecht jegens de EUR wordt gevoerd naar haar stellige overtuiging de juiste weg is teneinde de EUR tot een schadevergoeding te bewegen. Voor zover dit het geval zou zijn, dan neemt dit naar het oordeel van de rechtbank niet weg dat DAS als belangenbehartiger eerder de juiste civielrechtelijke of bestuursrechtelijke weg had kunnen en moeten bewandelen. Gedurende een groot aantal jaren heeft DAS niet de juiste wegen bewandeld. Dit betekent dat DAS naar het oordeel van de rechtbank niet heeft gehandeld zoals een redelijk handelend en bekwaam rechtshulpverlener betaamt en dat zij derhalve is tekort geschoten in de nakoming van haar verplichtingen jegens A. Nu sprake is van een toerekenbare tekortkoming, is DAS aansprakelijk voor de schade die A als gevolg hiervan lijdt. Is de vordering van A op de EUR verjaard? Wat is de kans van slagen van de thans aanhangige procedure bij de rechtbank Dordrecht? 5.5. DAS heeft aangevoerd dat A als gevolg van een eventueel tekortschieten geen schade lijdt of heeft geleden, omdat haar vordering op de EUR niet is verjaard. A kan haar schade alsnog vergoed krijgen in de thans lopende procedure bij de rechtbank Dordrecht. In deze procedure dient de rechtbank Dordrecht de vraag te beoordelen of het verzoek tot een zelfstandig schadebesluit tijdig is ingediend. De rechtbank constateert dat er 12 jaren zijn verstreken sinds de datum van het ongeval op 2 juli 1993 tot aan de datum van het verzoek tot een zelfstandig schadebesluit op 4 november 2005. 5.6. Ook als uitgegaan wordt van de opvatting dat de verjaringstermijn van vijf jaren die in casu geldt aan schorsing of stuiting onderhevig is op dezelfde wijze als een privaatrechtelijke verjaring, dan nog kan de rechtbank niet anders concluderen dan dat sprake is van een zeer groot tijdsverloop, waarbinnen vele acties zijn ondernomen welke evenwel niet gericht waren op het verkrijgen van een zelfstandig schadebesluit. DAS voert aan dat de vordering van A gestuit is door de brief van 13 juni 1995 van mr. F. Voor zover dit inderdaad een stuitingshandeling betreft, dan is deze handeling niet binnen vijf jaar gevolgd door het verzoek om een zelfstandig schadebesluit. Ook voert DAS aan dat de brief aan haar van de EUR van 11 april 1997, waarin onder meer staat vermeld dat een beroep kan worden gedaan op de algemene risico-aansprakelijkheid van de werkgever en de bereidheid wordt uitgesproken om in overleg te bezien of een redelijke tegemoetkoming in de schade overeengekomen kan worden, kan worden gezien als een erkenning met stuitende werking. Voor zover dat het geval is, is ook aan deze brief niet binnen vijf jaar een gevolg gegeven. Daarnaast zijn zoals hiervoor reeds besproken meerdere procedures gevoerd, die allen evenwel niet tot doel hadden om een zelfstandig besluit te verkrijgen. 5.7. Gelet op het bovenstaande acht de rechtbank de kans dat A haar schade op de EUR kan verhalen zodanig klein dat er voldoende reden is om aan te nemen dat A thans schade lijdt, althans kan lijden, als gevolg van de tekortkomingen van DAS. Is DAS aansprakelijk voor het handelen van door haar ingeschakelde advocaten? 5.8. DAS heeft ook aangevoerd dat er nog geen sprake was van verjaring op het moment waarop zij het dossier heeft overgedragen aan Van Dam & Kruidenier en dat zij op grond van artikel 3 lid 7 van de algemene voorwaarden niet aansprakelijk is voor het handelen dan wel nalaten van Van Dam & Kruidenier. A heeft daar tegenover betoogd, dat de vordering al verjaard was voordat het dossier werd overgedragen aan Van Dam & Kruidenier. Daarnaast beroept zij zich op de vernietigbaarheid van artikel 3 lid 7 van de algemene voorwaarden, omdat dit beding onredelijk bezwarend is en omdat haar geen redelijke mogelijkheid is geboden om van de algemene voorwaarden kennis te nemen (de voorwaarden zijn niet voor of bij het sluiten van de overeenkomst ter hand gesteld). 5.9. Wat betreft de beoordeling van de vraag of het beding onredelijk bezwarend is overweegt de rechtbank het volgende. Wanneer een rechtsbijstandverzekeraar er voor kiest advocaten in te schakelen, houdt de rechtsverhouding tussen de rechtsbijstandverzekeraar en de verzekerde (de rechtsbijstandzoekende) in zijn algemeenheid mede in, dat de rechtsbijstandverzekeraar supervisie dient te houden op deze advocaten. Hiermee strookt niet dat de rechtsbijstandverzekeraar haar aansprakelijkheid voor het handelen en/of nalaten van deze advocaten jegens de verzekerde zou kunnen uitsluiten. Daarbij spelen in casu de volgende omstandigheden een rol. A heeft er op gewezen, hetgeen niet door DAS is betwist, dat Van Dam & Kruidenier op verzoek van DAS en niet op haar verzoek is ingeschakeld. De rechtbank constateert bovendien dat DAS een gebrekkig dossier (waarin tot dan toe niet de juiste acties waren gevoerd) heeft overgedragen aan Van Dam & Kruidenier. De rechtbank gaat er van uit, nu het tegendeel niet door DAS is aangevoerd, dat Van Dam & Kruidenier haar acties na overleg en met toestemming van DAS heeft uitgevoerd. Tenslotte is de verzekerde in dit geval een consument en wordt volgens de zogenoemde grijze lijst, zoals bedoeld in artikel 237 aanhef en sub f Burgerlijk Wetboek, het beding in de algemene voorwaarden vermoed onredelijk bezwarend te zijn. Gelet op de hiervoor genoemde rechtsverhouding tussen de rechtsbijstandverzekeraar en de verzekerde en de overige omstandigheden van het geval acht de rechtbank artikel 3 lid 7 van de algemene voorwaarden onredelijk bezwarend. A heeft zich derhalve terecht op de vernietigbaarheid van het beding beroepen. Aan de beoordeling van de vragen of de vordering van A op de EUR is verjaard voor of na de overdracht van het dossier aan Van Dam & Kruidenier en of de algemene voorwaarden ter hand zijn gesteld, komt de rechtbank daarmee niet meer toe. Dit betekent dat DAS naar het oordeel van de rechtbank jegens A ook aansprakelijk is voor het handelen en/of nalaten van Van Dam & Kruidenier. Medische causaliteit 5.10. DAS heeft betwist dat de door A gestelde gezondheidsproblemen een gevolg zijn van het ongeval van 2 juli 1993. Zij heeft hiertoe een advies d.d. 16 juli 2007 van de heer G, verbonden aan Veduma Medisch Adviseurs, overgelegd. Hij is onder meer van mening dat op grond van de aanwezige gegevens in het medische dossier van A niet geconstateerd kan worden dat er sprake is van een door blootstelling aan RNA-sol gerelateerde longziekte. Dit standpunt heeft A gemotiveerd betwist. Zij verwijst hiertoe onder meer naar het advies d.d. 5 september 1996 van de heer D van het Nederlands Centrum voor Beroepsziekten, waarin hij een relatie tussen het chronische longlijden van A met het ongeval zeer waarschijnlijk acht. A beroept zich op de rechtsgevolgen van haar stelling dat zij schade lijdt als gevolg van het tekortschieten van DAS. De bewijslast in deze rust derhalve op A. Nu partijen twisten over de medische causaliteit behoeft de rechtbank alvorens verder te beslissen omtrent dit geschilpunt deskundige voorlichting. De rechtbank stelt voor om als deskundige te benoemen dr. H, longarts, verbonden aan het Nederlands Kenniscentrum Arbeid en Longaandoeningen te Utrecht (zie www.nkal.nl) en aan de deskundige de vragen van de IWMD-werkgroep voor te leggen (zie www.rechten.vu.nl). Bij akte zullen partijen in de gelegenheid worden gesteld zich uit te laten over de voorgestelde deskundige en de voorgestelde vragen. 5.11. De rechtbank heeft al overwogen, dat DAS aansprakelijk is voor de door A geleden en te lijden schade. Daaronder zijn begrepen de redelijke kosten ter vaststelling van deze schade. Om deze reden vindt de rechtbank aanleiding om van de hoofdregel van artikel 195 Wetboek van Rechtsvordering af te wijken en te bepalen dat de kosten van het deskundigenbericht voorshands door DAS gedragen moeten worden. Vorderingen A en voorwaarden aan een eventuele veroordeling 5.12. Nadat de rechtbank zal hebben beoordeeld of al dan niet sprake is van medische causaliteit, zal de verschuldigdheid van DAS van de door A gevorderde schadeposten, wettelijke rente en de buitengerechtelijke kosten worden beoordeeld. Voor het geval (een deel van) deze schadeposten zullen worden toegewezen, heeft DAS de rechtbank verzocht aan de veroordeling een aantal voorwaarden te verbinden. Gelet op de ernst van de tekortkomingen van DAS en het zeer lange tijdsverloop acht de rechtbank het niet redelijk en billijk dat A de uitkomst van de procedure van de rechtbank Dordrecht en de eventueel daarop volgende procedures zou moeten afwachten, alvorens zij een eventueel te betalen schadevergoeding door DAS zou kunnen aanwenden. Totdat een definitieve uitspraak in de bestuursrechtelijke procedure jegens de EUR is verkregen (die in de visie van de rechtbank nog lange tijd op zich kan laten wachten), loopt A immers het risico dat zij de schadevergoeding, gedeeltelijk, zal moeten terugbetalen aan DAS. Wanneer DAS door de rechtbank veroordeeld wordt om een bepaald bedrag aan A te betalen, zal de rechtbank daarom aan een eventuele veroordeling slechts de volgende voorwaarde verbinden: “dat A het bedrag waartoe DAS is veroordeeld, althans een gedeelte daarvan, dient terug te betalen aan DAS, indien en voor zover zij daadwerkelijk op enig moment een schadebedrag van de EUR ontvangt.” Deze voorwaarde houdt geen verplichting van A jegens DAS in om verdere acties te ondernemen tegen de EUR, althans haar medewerking daartoe te verlenen. 5.13. Het voorgaande leidt tot de navolgende beslissing. 6. De beslissing De rechtbank - verwijst de zaak naar de rol van 13 februari 2008 voor akte uitlating waarin beide partijen zich kunnen uitlaten over de voorgestelde deskundige en de voorgestelde vraagpunten; - houdt iedere verdere beslissing aan. Dit vonnis is gewezen door mr. M. van Hees, mr. M.F.J.M. de Werd en mr. C. Kraak en in het openbaar uitgesproken op 30 januari 2008.?