Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD7597

Datum uitspraak2008-07-08
Datum gepubliceerd2008-07-22
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/4157 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Weigering WAO-uitkering toe te kennen. Voldoende medische en arbeidskundige grondslag? Juistheid vaststelling belastbaarheid?


Uitspraak

06/4157 WAO Centrale Raad van Beroep Enkelvoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Naam appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante), tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 19 juni 2006, 05/3328 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellante en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 8 juli 2008 I. PROCESVERLOOP Namens appellante heeft mr. M. Vaessen, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 mei 2008, waar appellante en haar gemachtigde - met kennisgeving - niet zijn verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.E.M. Kuppers. II. OVERWEGINGEN 1. Appellante, die laatstelijk werkzaam was als schoonmaakster in een urenomvang van 22,5 uur per week, is op 18 augustus 2003 in verband met rug- en beenklachten uitgevallen voor haar werkzaamheden. 2. Appellante is op 29 november 2004 in het kader van het verzekeringsgeneeskundig onderzoek per einde wachttijd onderzocht door verzekeringsarts E. Pieterse. De verzekeringsarts concludeerde dat appellante belastbaar te achten was voor rugsparende arbeid en heeft de functionele mogelijkheden van appellante vastgelegd in de zogenoemde Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 29 november 2004. De arbeidsdeskundige K.F. Florschütz concludeerde na functieduiding dat er geen relevant verlies aan verdiencapaciteit resteerde, waarop het Uwv appellante bij besluit van 17 december 2004 heeft medegedeeld dat zij na ommekomst van de wachttijd op 15 november 2004 geen recht heeft op een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). 3. Het Uwv heeft het tegen het besluit van 17 december 2004 gemaakte bezwaar bij het thans bestreden besluit van 12 oktober 2005 ongegrond verklaard. 4. De rechtbank heeft het tegen het bestreden besluit ingestelde beroep van appellante bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard. 5. Appellante heeft zich in hoger beroep niet kunnen vinden in het oordeel van de rechtbank dat het Uwv de belastbaarheid van appellante juist heeft vastgesteld. Appellante heeft zich evenmin kunnen vinden in het oordeel van de rechtbank dat het Uwv afdoende gemotiveerd heeft dat de voor appellante geduide functies, waaronder de functie soldering technician, berekend zijn voor haar belastbaarheid. De Raad overweegt als volgt. 6.1. De Raad heeft, evenals de rechtbank, onvoldoende aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat het Uwv de belastbaarheid van appellante onjuist heeft vastgesteld. De bezwaarverzekeringsarts heeft na het bijwonen van de hoorzitting op 15 juni 2005, waarbij nader medisch onderzoek is verricht, en na kennis te hebben genomen van informatie van de behandelend neuroloog dr. L.L. Teunissen van 10 juni 2005, vastgesteld dat er geen argumenten zijn om af te wijken van de door verzekeringsarts Pieterse voor appellante vastgestelde belastbaarheid in de FML van 2 december 2004. Het is de Raad niet gebleken dat dit medisch standpunt, dat gebaseerd is op zorgvuldig onderzoek, onjuist is. Uit de overgelegde informatie van de neuroloog Teunissen volgt niet dat appellante anders of meer beperkt is te achten dan is vastgesteld door het Uwv. De Raad merkt hierbij op dat appellante noch in beroep noch in hoger beroep medische stukken in geding gebracht heeft waaruit volgt dat de voor haar vastgestelde belastbaarheid onjuist is. 6.2. Wat de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit betreft, ziet de Raad, evenals de rechtbank en op de door haar in de aangevallen uitspraak genoemde gronden, geen aanleiding om aan te nemen dat appellante de haar voorgehouden functies niet zou kunnen verrichten. De Raad merkt hierbij op dat appellante in hoger beroep geen nieuwe arbeidskundige grieven heeft aangevoerd, maar volstaan heeft met de verwijzing naar hetgeen in bezwaar en beroep is aangevoerd. 7. Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt. 8. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door en H.G. Rottier. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.C.T.M. Sonderegger als griffier, uitgesproken in het openbaar op 8 juli 2008. (get.) H.G. Rottier. (get.) M.C.T.M. Sonderegger. RB