Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD7605

Datum uitspraak2008-06-03
Datum gepubliceerd2008-07-18
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersFA RK 07-6381 297475
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verlengingsverzoek partneralimentatie; wijziging kinderalimentatie.


Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE Sector familie- en jeugdrecht Enkelvoudige Kamer Alimentatie rekestnummer: FA RK 07-6381 zaaknummer: 297475 datum beschikking: 3 juni 2008 BESCHIKKING op het op 24 oktober 2007 ingekomen verzoek van: [de vrouw], wonende te [woonplaats], hierna te noemen: de vrouw, procureur: mr. T. Venneman. Als belanghebbende wordt aangemerkt: [de man], wonende te [woonplaats], hierna te noemen: de man, procureur: mr. H.H.M. de Vries-Veringa, advocaat: mr. M.J.F.A. Mutsaers te Haarlem. PROCEDURE De rechtbank heeft kennis genomen van de stukken, waaronder: - het verzoekschrift; - het verweerschrift; - de brief d.d. 18 april 2008 van de zijde van de vrouw, met bijlagen. Op 29 april 2008 is de zaak ter terechtzitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: de vrouw, haar procureur, de man en zijn advocaat. FEITEN Partijen zijn van [datum] 1990 tot [datum] 1996 gehuwd geweest. Uit dit huwelijk is geboren de minderjarige [minderjarige], op [datum] 1993 te [plaats]. Bij beschikking van deze rechtbank van 26 juli 1995 is - voor zover hier van belang - de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en bepaald dat de man voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige een bedrag van fl. 250,-- per maand zal betalen en dat de man aan de vrouw tot haar levensonderhoud een bedrag van fl. 500,-- per maand zal betalen. Bij beschikking van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 9 februari 1996 is - voor zover hier van belang - de beschikking van deze rechtbank van 26 juli 1995 voor wat betreft de hoogte van de vastgestelde alimentatie voor de vrouw vernietigd en is de door de man aan de vrouw te betalen alimentatie op fl. 600,-- per maand bepaald, met verrekening door de man van fl. 250,-- per maand met deze alimentatie in verband met het aandeel van de vrouw in de gemeenschappelijke schuld bij de [...] totdat deze schuld geheel zal zijn afgelost. Als gevolg van de wijziging van rechtswege ingevolge artikel 1:402a van het Burgerlijk Wetboek (BW) bedraagt de door de man te betalen uitkering tot het levensonderhoud van de vrouw thans € 366,30 (zonder voormelde verrekening) en de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige € 154,31. VERZOEK, GRONDSLAG EN VERWEER De vrouw verzoekt, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad: Primair: - te bepalen dat de termijn voor de partneralimentatie wordt verlengd met een periode van vijf jaar met ingang van het moment dat de alimentatie op grond van artikel 1:157 lid 4 BW is geëindigd, althans een zodanige verlenging uit te spreken als de rechtbank juist acht; - te bepalen dat de man met ingang van 1 november 2007 als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige een bedrag van € 300,-- per maand zal betalen, telkens bij vooruitbetaling te voldoen en jaarlijks te verhogen met de wettelijke indexering; Subsidiair: - te bepalen dat de man met ingang van 1 november 2007 als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige een bedrag van € 600,-- zal betalen, telkens bij vooruitbetaling te voldoen en jaarlijks te verhogen met de wettelijke indexering. De vrouw stelt als grond voor haar primaire verzoek ten aanzien van de partneralimentatie dat beëindiging hiervan zeer ingrijpend is voor haar en dat naar redelijkheid en billijkheid een nieuwe termijn moet worden vastgesteld. Zij voert hiertoe aan dat een verlenging van vijf jaar gerechtvaardigd is, omdat zij de zorg voor de minderjarige heeft en zij behoefte heeft aan een bijdrage in haar kosten van levensonderhoud. De vrouw stelt als grond voor haar primaire en subsidiaire verzoek ten aanzien van de kinderalimentatie een wijziging van omstandigheden als bedoeld in artikel 1:401 BW en voert hiertoe aan dat het inkomen van de man is gestegen, alsmede de uitgaven ten behoeve van de minderjarige. Indien een verzoek of verweer gedeeltelijk of geheel is ingetrokken of aangepast, wordt in de beschikking uitsluitend melding gemaakt van het verzoek of verweer zoals dat thans luidt. Daartoe is opgenomen de tekst 'zoals dat thans luidt' of 'thans nog'. De man voert gemotiveerd verweer en verzoekt de vrouw in haar verzoeken niet-ontvankelijk te verklaren, althans haar haar verzoeken te ontzeggen. BEOORDELING De rechtbank stelt voorop dat zij het primaire verzoek van de vrouw aldus begrijpt dat de primair gedane verzoeken zijn gekoppeld in die zin dat verlenging van de partneralimentatie en wijziging van de kinderalimentatie in een bedrag van € 300,-- per maand wordt verzocht en dat, indien het verlengingsverzoek wordt afgewezen, subsidiair wijziging van de kinderalimentatie in een bedrag van 600,-- per maand wordt verzocht. Het primaire verzoek van de vrouw. Het verlengingsverzoek. Ingevolge artikel 1:157 lid 5 BW kan de rechter op verzoek van de alimentatiegerechtigde alsnog een termijn vaststellen indien beëindiging van de uitkering ten gevolge van het verstrijken van een termijn van twaalf jaren van zo ingrijpende aard is dat ongewijzigde handhaving van die termijn naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet van de alimentatiegerechtigde kan worden gevergd, mits dat verzoek is ingediend voordat drie maanden sinds de beëindiging zijn verstreken. De ontvankelijkheid. Nu de vrouw heeft gesteld dat beëindiging van de partneralimentatie van zo ingrijpende aard is dat deze maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet van haar kan worden gevergd en zij haar verzoek reeds voor de datum van de beëindiging, in casu 24 januari 2008, heeft ingesteld, is de vrouw ontvankelijk in haar verzoek. De inhoudelijke beoordeling. De rechtbank dient eerst te beoordelen of de beëindiging van de alimentatie voor de vrouw ingrijpend is. De vrouw stelt in haar verzoekschrift laatstelijk feitelijk € 299,49 bruto alimentatie van de man te hebben ontvangen. Daarnaast ontvangt de vrouw blijkens een uitkeringsspecificatie van januari 2008 een maandelijkse WAO-WIA-uitkering van € 1.214,74 bruto inclusief aanvulling. Dat betekent dat de vrouw bij beëindiging van de alimentatie in beginsel een inkomensterugval heeft van ongeveer 20%. Dat lijkt weliswaar een niet onaanzienlijke achteruitgang, maar de man heeft onweersproken gesteld dat het nadeel voor een flink deel zal worden gecompenseerd door het feit dat de vrouw - indien zij een lager inkomen zal gaan genieten dan voorheen - in aanmerking kan komen voor extra toeslagen en andere (heffings)kortingen, zodat de rechtbank daarvan bij de verdere beoordeling zal uitgaan. Met inachtneming van het voorgaande kan niet worden gesproken van omstandigheden van dusdanig ingrijpende aard dat de beëindiging van de alimentatieverplichting naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Daaraan doet niet af dat de vrouw onweersproken heeft gesteld dat zij 100% arbeidsongeschikt is, en dus niet in staat zal zijn zich een aanvullend inkomen te verwerven. Immers, vaststaat dat de vrouw reeds ten tijde van de echtscheiding volledig arbeidsongeschikt was, zodat ter zake van een onvoorziene situatie geen sprake is. Het had op de weg van de vrouw gelegen in het licht van de komende beëindiging van de alimentatie haar levensstijl daarop aan te passen. Dat kon in redelijkheid van haar worden gevergd nu zij recht houdt op een volledige WAO-WIA-uitkering die nog altijd ruim boven bijstandsniveau ligt. Het enkele feit dat de vrouw de minderjarige nog verzorgt kan - anders dan de vrouw meent - evenmin tot een ander oordeel leiden. De daarmee gemoeide (extra) kosten kunnen worden geacht te worden bestreden uit de kinderalimentatie. Derhalve zal het primaire verzoek van de vrouw tot verlenging van de termijn voor betaling van partneralimentatie worden afgewezen. Nu het verzoek tot verlenging wordt afgewezen, is het subsidiaire verzoek van de vrouw aan de orde. Het subsidiaire verzoek van de vrouw. Ingevolge artikel 1:401 lid 1 BW kan een rechterlijke uitspraak bij latere rechterlijke uitspraak worden gewijzigd of ingetrokken, wanneer zij nadien door wijziging van omstandigheden ophoudt aan de wettelijke maatstaven te voldoen. De ontvankelijkheid. De vrouw stelt dat er sprake is van wijziging van omstandigheden als bedoeld in artikel 1:401 BW. Aldus is de vrouw ontvankelijk in haar verzoek. De inhoudelijke beoordeling. De vrouw stelt dat er sprake is van een gewijzigde omstandigheid, omdat de uitgaven ten behoeve van de minderjarige hoger zijn geworden sinds hij naar de middelbare school gaat en de minderjarige wegens zijn leeftijd bij veel activiteiten als volwassene wordt gerekend. De man erkent dat de kosten van de minderjarige in de loop der jaren iets zijn toegenomen, maar stelt dat de wettelijke indexering deze stijging beoogt te dekken. De rechtbank is van oordeel dat de vrouw onvoldoende heeft onderbouwd dat zij ten behoeve van de minderjarige bijzondere uitgaven moet doen, waardoor een herbeoordeling van de kinderalimentatie is aangewezen. Het enkele feit dat de minderjarige ouder is geworden en inmiddels naar de middelbare school gaat is hiervoor onvoldoende. De vrouw voert daarnaast nog aan dat er sprake is van een gewijzigde omstandigheid, omdat de inkomsten van de man zijn gestegen. De man heeft hiertegen verweer gevoerd en stelt dat hij nog steeds bij dezelfde werkgever in dienst is als ten tijde van de alimentatievaststelling. Zijn inkomen is slechts met de jaarlijkse compensatie toegenomen, aldus de man. De rechtbank overweegt dat onweersproken is gebleven dat de man nog steeds bij dezelfde werkgever werkt en dat zijn salaris slechts met de jaarlijkse, gebruikelijke, verhoging is gestegen, zodat de stelling van de vrouw dat sprake is van een rechtens relevante inkomensstijging als onvoldoende onderbouwd wordt gepasseerd. De rechtbank verwerpt voorts de stelling van de vrouw dat het wegvallen van de partneralimentatie een zelfstandige grond is voor wijziging/verhoging van de kinderalimentatie. Terecht heeft de man naar voren gebracht dat niet via de weg van de verhoging van de kinderalimentatie de financiële gevolgen van de beëindiging van partneralimentatie ongedaan kunnen worden gemaakt. Dat zou wellicht (geheel of gedeeltelijk) anders kunnen zijn indien zou komen vast te staan dat de man destijds (bij de vaststelling van de kinderalimentatie) onvoldoende draagkracht had om zijn aandeel in de behoefte van de minderjarige te voldoen, en door het wegvallen van de partneralimentatie alsnog voldoende draagkracht heeft gekregen. Gesteld noch gebleken is echter dat van die situatie thans sprake is. De slotsom is dan ook dat de door de vrouw gestelde wijzigingen geen rechtens relevante wijzigingen zijn in de zin van artikel 1:401 lid 1 BW, zodat ook het subsidiaire verzoek van de vrouw zal worden afgewezen. BESLISSING De rechtbank: wijst af het primaire en subsidiaire verzoek van de vrouw. Deze beschikking is gegeven door mr. S.J. Hoekstra-van Vliet in tegenwoordigheid van mr. M.T.E. Krijger-van Huut als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 3 juni 2008.