Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD7608

Datum uitspraak2008-05-14
Datum gepubliceerd2008-07-22
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Haarlem
Zaaknummers138324 / HA ZA 07-1070
Statusgepubliceerd


Indicatie

Afbreken onderhandelingen niet ongeoorloofd, gedaagde dient wel de kosten - voor zover in redelijkheid gemaakt - te vergoeden. Geen onrechtmatige publicaties.


Uitspraak

vonnis RECHTBANK HAARLEM Sector civiel recht Vonnis van 14 mei 2008 in de zaak met zaaknummer / rolnummer 138324 / HA ZA 07-1070 van [EISER], wonende te [S], [eiser] in conventie, verweerder in reconventie, procureur mr. M. Middeldorp, advocaat mr. F.J.M.E. Koppenol te Rotterdam, tegen [GEDAAGDE], wonende te [L], [gedaagde] in conventie, [eiser] in reconventie, procureur mr. L. Koning, advocaat mr. G. van De Nesse te IJsselstein. Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden. 1. De procedure 1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit: - het tussenvonnis van 31 oktober 2007 - het proces-verbaal van comparitie van 6 februari 2008 - de reactie op het proces-verbaal van comparitie van [gedaagde] van 18 februari 2008 - de reactie op het proces-verbaal van comparitie van [eiser] van 19 februari 2008 - de akte in conventie van [eiser] van 20 februari 2008 - de antwoordakte van [gedaagde] van 12 maart 2008. 1.2. Ten slotte is vonnis bepaald. 2. De feiten 2.1. [eiser] is sinds enige jaren actief als evenementenorganisator. Hij is bij zijn werkzaamheden onder andere onder de naam […] naar buiten getreden. 2.2. In de periode december 2006 tot en met 28 maart 2007 hebben partijen op initiatief van [eiser] onderhandelingen gevoerd over een theatertour met als format “[…]”. Bij de eerste bespreking zijn aanwezig geweest [eiser], zijn echtgenote, [gedaagde] en [manager], de manager van [gedaagde]. De vervolgbesprekingen zijn in wisselende samenstelling gevoerd. 2.3. Tijdens de besprekingen is het volgende aan de orde gekomen. [gedaagde] zou 21 optredens in theaters verzorgen, waarbij hij zou worden begeleid door andere artiesten. Er is gesproken over een hoogte van de gage voor [gedaagde] van EUR 5.000,00 à EUR 6.000,00 per optreden en over een door [eiser] te stellen bankgarantie van de helft van het totaal door hem aan [gedaagde] verschuldigde bedrag. [gedaagde] zou zich inzetten voor promotie van de theatertour en [gedaagde] zou de voor promotie benodigde gegevens aan [eiser] verstrekken. De theatertour zou plaatsvinden in de periode februari – maart 2008. Over de opzet van de show is voorts gesproken in aanwezigheid van [eiser] en […] van de zijde van […] en [manager], [gedaagde], enkele geluidstechnici en de zangeres [zangeres] van de zijde van [gedaagde]. Bij dit gesprek is gesproken over de samenstelling van de band en over de gage voor [zangeres]. [eiser] heeft de geluidstechnici verzocht offerte te doen en [zangeres] verzocht om een reactie op zijn voorstel voor haar gage. 2.4. Gedurende het voeren van de besprekingen hebben partijen gezamenlijk een lijst met optredens bijgehouden, die van tijd tot tijd per e-mail werd aangepast. In verband met de naderende start van het nieuwe theaterseizoen is [eiser] begonnen theaters te boeken, hetgeen bekend was bij [gedaagde]. [gedaagde] heeft ten behoeve van de theaterboekjes tekst aangeleverd. Op de website van [gedaagde] heeft gedurende twee à drie weken informatie over de theatertour gestaan. 2.5. Op 28 maart 2007 heeft de laatste bespreking tussen partijen plaatsgevonden. [eiser] had ten behoeve van deze bespreking een conceptovereenkomst opgesteld. Van de zijde van [gedaagde] zijn bedenkingen geuit, omdat men van derden begrepen had dat een eerder door [eiser] georganiseerde tour ([…]) voortijdig was beëindigd. [gedaagde] heeft tijdens deze bijeenkomst als voorwaarde voor het doorgang vinden van de theatertour gesteld dat [eiser] een bankgarantie zou stellen van 100 procent van het totaal aan [gedaagde] te betalen bedrag. 2.6. [eiser] heeft geweigerd deze bankgarantie te stellen. De theatertour heeft geen doorgang gevonden. 2.7. Ter verzekering van zijn vorderingen heeft [eiser] na daartoe verkregen verlof op 3 augustus 2007 conservatoir beslag laten leggen op het woonhuis van [gedaagde], alsmede derdenbeslag onder [manager]. 2.8. [gedaagde] heeft ter comparitie zijn voorwaardelijke eis in reconventie ingetrokken. 3. Het geschil 3.1. [eiser] vordert samengevat – 1. primair uit hoofde van tekortkoming in de nakoming, subsidiair uit hoofde van onrechtmatige daad wegens afgebroken onderhandelingen, veroordeling van [gedaagde] tot betaling van EUR 72.475,00 in verband met gemaakte kosten en EUR 158.250,00 in verband met gederfde winst, telkens voor zover noodzakelijk nader op te maken bij staat, en tot vergoeding van de schade, voor zover noodzakelijk op te maken bij staat, die voortkomt uit aanspraken van derden als gevolg van het niet nakomen door [gedaagde] en tot vergoeding van de schade, waaronder de gederfde winst, voor zover noodzakelijk op te maken bij staat, die voortkomt uit opzeggingen door theaters van andere optredens als gevolg van het niet nakomen door [gedaagde], een en ander vermeerderd met de wettelijke rente; 2. veroordeling van [gedaagde] tot betaling van EUR 10.000,00 aan immateriële schadevergoeding in verband met onrechtmatige publicaties; 3.veroordeling van [gedaagde] in kosten, waaronder de kosten van de gelegde beslagen. 3.2. [eiser] heeft aan zijn vorderingen onder 1. ten grondslag gelegd primair dat tussen partijen een mondelinge overeenkomst tot stand gekomen is en dat [gedaagde] zijn verbintenissen dienaangaande niet is nagekomen, subsidiair dat partijen zich in een vergaande precontractuele fase bevonden, waarin [eiser] erop mocht vertrouwen dat enigerlei overeenkomst tot stand zou komen en de vereisten van de goede trouw met zich brengen dat [gedaagde] niet alleen de door [eiser] gemaakte kosten, maar ook de door hem gederfde winst vergoedt. Aan de vordering die strekt tot betaling van immateriële schadevergoeding heeft [eiser] ten grondslag gelegd dat [gedaagde] in de media en via zijn website berichten verspreid die een aantasting vormen van de eer en goede naam van […] en, naar de rechtbank begrijpt, van [eiser] zelf. 3.3. [gedaagde] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan. 4. De beoordeling De ontvankelijkheid 4.1. [gedaagde] heeft zich op het standpunt gesteld dat [eiser] in zijn vorderingen niet ontvankelijk moet worden verklaard, enerzijds omdat hij de verkeerde persoon heeft gedagvaard en anderzijds omdat hij zich niet op de juiste wijze kenbaar heeft gemaakt in de zin van artikel 45 lid 2 aanhef en onder b Rv. 4.2. Ter onderbouwing van zijn eerste verweer heeft [gedaagde] aangevoerd dat [manager] als zijn manager in de onderlinge verhouding degene is, die bevoegd is te contracteren. [eiser] moet zich ervan bewust zijn geweest dat [manager] voor [gedaagde] handelt waar het het aangaan van contracten betreft. [manager] had dan ook in rechte moeten worden betrokken, aldus [gedaagde]. 4.3. Dit betoog faalt. De stellingen van [gedaagde] bevestigen dat [manager] is opgetreden als bevoegd vertegenwoordiger van [gedaagde]. In de rechtsverhouding tussen [eiser] en [manager] betekent dit, gelet op artikel 3:66 BW, dat [manager] bevoegd was [gedaagde] te binden, zodat deze laatste – ook al zou [manager] het contract hebben ondertekend - heeft te gelden als contractspartij. Overigens is ter comparitie gebleken dat [gedaagde] bij een groot deel van de besprekingen zelf aanwezig is geweest, waarbij hij zich ook persoonlijk heeft bemoeid met de vormgeving van de te entameren theatertour. [eiser] heeft er onder deze omstandigheden van uit mogen gaan dat [gedaagde] dan wel [manager] namens [gedaagde] de onderhandelingen voerde. [gedaagde] kan dan ook in rechte worden aangesproken. 4.4. Ter onderbouwing van zijn tweede verweer stelt [gedaagde] dat [eiser] steeds onder wisselende namen naar buiten is getreden. Als gevolg hiervan is nimmer duidelijk geworden met wie [gedaagde] te maken had. In dit verband heeft [eiser] zich ook niet correct kenbaar gemaakt als eisende partij. Ook dit betoog faalt. De identiteit van [eiser] als de natuurlijke persoon achter de handelsnaam [...] –en andere handelsnamen die in deze procedure niet relevant zijn- staat naar het oordeel van de rechtbank vast en is in de dagvaarding conform de vereisten van artikel 45 lid 2 aanhef en onder b Rv vermeld. [gedaagde] heeft ter comparitie erkend dat hij de besprekingen heeft gevoerd met [eiser], [eiser] in dit geding, hetgeen de stelling weerspreekt dat niet duidelijk is geworden met wie men van doen had. [eiser] kan dan ook in zijn vorderingen worden ontvangen. Het inhoudelijke geschil 4.5. In dit geschil dient de vraag te worden beantwoord of de onderhandelingen tussen [eiser] en [gedaagde] zich op 28 maart 2007 in een zodanig vergevorderd stadium bevonden dat reeds een overeenkomst tot stand was gekomen, dan wel dat het zonder meer afbreken van de onderhandelingen door [gedaagde] in dit stadium in strijd moet worden geacht met de goede trouw. 4.6. [eiser] heeft zijn vordering primair gebaseerd op een tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst tussen hem en [gedaagde]. De rechtbank stelt voorop dat het voor het oordeel dat tussen partijen een overeenkomst tot stand is gekomen vereist is dat tenminste over de essentiële onderwerpen overeenstemming is bereikt. Ter comparitie is van de zijde van [gedaagde] in dit verband gesteld dat onder meer over de bankgarantie en de hoogte van de aan de artiesten uit te betalen gages geen overeenstemming was bereikt. [eiser], op wie in deze de bewijslast rust, heeft deze stellingen niet, onvoldoende, of onvoldoende gemotiveerd betwist. [eiser] heeft het standpunt ingenomen dat over de hoogte van de gages is gesproken, maar hij heeft de stelling van [gedaagde] dat daarover geen overeenstemming is bereikt als zodanig niet betwist. [eiser] heeft zijn stelling dat reeds mondeling overeenstemming was bereikt over een bankgarantie van EUR 50.000,00 niet op enige wijze nader onderbouwd. Uit het feit dat beide partijen initiatieven hebben ontplooid die gericht waren op het tot stand brengen van een theatertour (zoals hiervoor weergegeven in 2.4) kan niet - ook niet in samenhang met de overige omstandigheden van het geval - worden afgeleid dat reeds een overeenkomst tot stand gekomen was. Gelet op de aard van de plannen van partijen was het immers voor beiden noodzakelijk tijdig voorbereidingen te treffen, om tot een goede uitvoering van een mogelijke overeenkomst te kunnen komen. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat uit het enkele feit dat [eiser] op verzoek van [manager] ter bespreking op de bijeenkomst van 28 maart 2007 een schriftelijke conceptovereenkomst had meegenomen niet kan worden afgeleid dat die overeenkomst reeds mondeling tot stand gekomen was, temeer niet nu vast staat dat die bespreking juist niet tot het opmaken en ondertekenen van enige overeenkomst heeft geleid. 4.7. De slotsom luidt dat tussen partijen geen overeenkomst tot stand gekomen is, zodat de vordering tot vergoeding van schade in verband met een tekortkoming in de nakoming door [gedaagde] moet worden afgewezen. Afgebroken onderhandelingen 4.8. Als maatstaf voor de beoordeling van de schadevergoedingsplicht bij afgebroken onderhandelingen heeft te gelden dat ieder van de onderhandelende partijen - die verplicht zijn hun gedrag mede door elkaars gerechtvaardigde belangen te laten bepalen - vrij is de onderhandelingen af te breken, tenzij dit op grond van het gerechtvaardigd vertrouwen van de wederpartij in het tot stand komen van de overeenkomst of in verband met de andere omstandigheden van het geval onaanvaardbaar zou zijn. Daarbij dient rekening te worden gehouden met de mate waarin en de wijze waarop de partij die de onderhandelingen afbreekt tot het ontstaan van dat vertrouwen heeft bijgedragen en met de gerechtvaardigde belangen van deze partij. Hierbij kan ook van belang zijn of zich in de loop van de onderhandelingen onvoorziene omstandigheden hebben voorgedaan, terwijl, in het geval onderhandelingen ondanks gewijzigde omstandigheden over een lange tijd worden voortgezet, wat betreft dit vertrouwen doorslaggevend is hoe daaromtrent ten slotte op het moment van afbreken van de onderhandelingen moet worden geoordeeld tegen de achtergrond van het gehele verloop van de onderhandelingen (zie Hoge Raad 12 augustus 2005, nr. C04/163HR, NJ 2005, 467). 4.9. [gedaagde] heeft zich op het standpunt gesteld dat de onderhandelingen door hem zijn afgebroken omdat, nadat hem signalen hadden bereikt dat [eiser] zijn financiële verplichtingen wellicht niet zou nakomen, [eiser] niet bereid bleek een bankgarantie van 100 procent van het totaal aan [gedaagde] te betalen bedrag te stellen. 4.10. De rechtbank overweegt als volgt. [gedaagde] heeft, niet overtuigd door het weerwoord van [eiser] met betrekking tot de oorzaak van het afbreken van de […]tour, zijn belangen met betrekking tot zijn eigen theatertour veilig willen stellen door een bankgarantie te eisen van 100%. Dat [eiser] niet heeft willen dan wel kunnen voldoen aan deze nieuwe, zeer vergaande financiële eis leidt niet tot het oordeel dat het eenzijdig aan [eiser] te wijten is dat geen overeenkomst tot stand gekomen is. Door de nieuwe eis en de weigering van [eiser] hierop in te gaan is een gewijzigde situatie ontstaan in de onderhandelingen, die zich in een vergevorderd stadium bevonden en waarin [eiser] al met medeweten en instemming van [gedaagde] voorbereidende handelingen had verricht, zoals weergegeven onder 2.4. Het afbreken van de onderhandelingen in de hiervoor genoemde omstandigheden kan op zichzelf niet ongeoorloofd worden geacht. [gedaagde] diende daarbij echter wel rekening te houden met de gerechtvaardigde belangen van [eiser], die ter voorbereiding van de tour en in het vertrouwen in het tot stand komen van enige overeenkomst reeds kosten had gemaakt. Tot dat vertrouwen had [gedaagde] tot dan toe ook bijgedragen door een tekst voor het theaterboekje aan te leveren en een aankondiging op zijn website te zetten. Het stond [gedaagde] dan ook niet zonder meer vrij de onderhandelingen af te breken. 4.11. Voor vergoeding van de gederfde winst, zoals [eiser] vordert, is geen aanleiding. Slechts in uitzonderlijke omstandigheden, die in deze zaak zijn gesteld, noch gebleken, kan het afbreken van onderhandelingen noodzaken tot vergoeding van het positieve contractsbelang. Nu [eiser] niet aan de financiële voorwaarden van [gedaagde] kon en wilde voldoen, mocht hij er niet langer op vertrouwen dat een overeenkomst tot stand zou komen en behoeft hij niet in een toestand te worden gebracht als ware het contract wel tot stand gekomen. [eiser] heeft nog gesuggereerd dat [gedaagde] de eis van de 100% garantie zou hebben gesteld omdat hij inmiddels een aanbod had om op te treden in Ahoy en op deze wijze onder zijn verplichtingen jegens [eiser] uit zou willen komen, maar deze suggestie is door [gedaagde] gemotiveerd weersproken en door [eiser] verder niet onderbouwd, zodat de rechtbank hieraan voorbij gaat. 4.12. Naar het oordeel van de rechtbank gebiedt de redelijkheid en billijkheid in de gegeven omstandigheden wel dat [gedaagde] de kosten van [eiser] vergoedt, voor zover deze daadwerkelijk en in redelijkheid zijn gemaakt. [eiser] heeft de volgende kosten geclaimd: - 17 dagen à EUR 750,- tijdsbesteding; - Webdesign en aanbetalen ontwerper: EUR 1.225,- en 1.000,-; - Annuleringskosten van reeds geboekte theaters. Deze kosten zijn in de dagvaarding begroot op EUR 57.500, maar [eiser] heeft ter comparitie verklaard dat door hem uiteindelijk EUR 12.000,- aan annuleringskosten is betaald. [eiser] heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat er nog toekomstige schade (als gevolg van aanspraken van derden en afzeggingen door theaters) zou zijn die hij op dit moment nog niet zou kunnen specificeren. De rechtbank zal dan ook aan deze stelling voorbijgaan. De vordering wegens geïnvesteerde tijd is niet onderbouwd en voorts acht de rechtbank het in de gegeven omstandigheden niet onredelijk dat de door beide partijen geïnvesteerde tijd voor eigen rekening blijft. Met betrekking tot de kosten voor webdesign en aanbetalen ontwerper is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gesteld. Voor vergoeding komen derhalve in aanmerking de annuleringskosten van reeds geboekte theaters. Voor zover [gedaagde] stelt dat deze kosten voorbarig zijn gemaakt, bestaat daarvoor, gelet op de niet weersproken noodzaak om terzake tijdig voorbereidingen te treffen, geen grond. 4.13. [eiser] zal in de gelegenheid worden gesteld de annuleringskosten nader met bewijsstukken te onderbouwen, zoals hij heeft aangeboden. Onrechtmatige publicaties 4.14. [eiser] heeft ter onderbouwing van zijn vordering tot vergoeding van immateriële schade aangevoerd dat hij door [gedaagde] wordt afgeschilderd als oplichter, welk beeld wordt versterkt door het gebruik van termen als ‘schuilnaam’, door de beschuldiging dat [eiser] er met de opbrengst vandoor zou zijn gegaan en door te doen voorkomen dat de voorzieningenrechter in zijn vonnis in kort geding van 8 augustus 2007 reeds definitief op de vordering van [eiser] zou hebben beslist. In verband hiermee heeft [eiser] gewezen op publicaties op de website van De Telegraaf, op de website www.tvoranje.nl en op de website van [gedaagde] zelf, in verband waarmee de rechtbank verwijst naar productie 11 bij de dagvaarding. 4.15. [gedaagde] heeft niet betwist dat deze uitlatingen door hem zijn gedaan, doch heeft zich op het standpunt gesteld dat hij niet de publiciteit heeft gezocht, dat hij slechts heeft gereageerd op vragen vanuit de media, dat de uitlatingen in overeenstemming zijn met de feiten en dat het voorts noodzakelijk was met het oog op de bescherming van de belangen van derden misstanden aan de kaak te stellen. 4.16. De rechtbank stelt voorop dat in het onderhavige geval het belang dat [eiser] erbij heeft in de pers niet te worden blootgesteld aan lichtvaardige verdachtmakingen moet worden afgewogen tegen het belang dat [gedaagde] erbij heeft zich in vrijheid te kunnen uiten. Hierbij dient in aanmerking te worden genomen de aard van de uitlatingen, de context waarin ze zijn gedaan, de mate waarin de uitlatingen steun vinden in de destijds bekende feiten en de ernst van de te verwachten gevolgen voor [eiser]. Aan [eiser] kan worden toegegeven dat de uitlatingen, voor zover daarin een waardeoordeel ligt besloten over zijn persoon of over zijn handelen, schadelijk kunnen zijn voor zijn reputatie. Echter, gelet op het feit dat uit de berichten in de media duidelijk kan worden afgeleid dat de uitlatingen zijn gedaan naar aanleiding van een zakelijk conflict tussen [gedaagde] en [eiser], dat [gedaagde] bij het geven van zijn waardeoordelen niet zelf de publiciteit heeft gezocht, dat de uitlatingen overigens wel enige steun vinden in de destijds bekende feiten, en gelet op het feit dat [eiser] voor wat betreft de ernst van de voor hem in de toekomst te verwachten gevolgen onvoldoende heeft gesteld – waarbij de rechtbank aantekent dat [eiser] de beweerdelijk geleden schade van EUR 10.000,00 op geen enkele wijze heeft onderbouwd - kunnen de uitlatingen van [gedaagde] naar het oordeel van de rechtbank niet als onrechtmatig jegens [eiser] worden beoordeeld. 4.17. De rechtbank zal de zaak naar de rol van woensdag 25 juni 2008 verwijzen voor het nemen van een akte van de zijde van [eiser] voor het in het geding brengen van bedoelde gegevens met betrekking tot de voor vergoeding in aanmerking komende kosten. Vervolgens heeft [gedaagde] tot woensdag 9 juli 2008 voor het nemen van akte inhoudende uitlating producties. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden. 5. De beslissing De rechtbank 5.1. bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 25 juni 2008 voor het nemen van een akte door [eiser] zoals onder 4.17 omschreven, 5.2. houdt iedere verdere beslissing aan. Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.C. Hofman en in het openbaar uitgesproken op 14 mei 2008.?