Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD7610

Datum uitspraak2008-06-25
Datum gepubliceerd2008-07-22
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Haarlem
Zaaknummers11266 / HA ZA 94-1434
Statusgepubliceerd


Indicatie

Incident. Artikel 616 Rv. Proceseconomie. Geschil over te stellen zekerheid dient voor voorzieningenrechter aanhangig te worden gemaakt. In casu toch ontvankelijk in vordering. Verweerder in het incident dient krachtens een eerder vonnis zekerheid te stellen voor de proceskosten tot betaling waarvan hij veroordeeld zou kunnen worden. Daartoe diende voor 9 april 2008 door een met goede naam en faam bekend staande Nederlandse bankinstelling een deugdelijke bankgarantie te worden gesteld, op straffe van verval van de bevoegdheid van verweerder in het incident om in de hoofdzaak voort te procederen. Nu verweerder in het incident hier niet aan heeft voldaan is zijn bevoegdheid om in de hoofdzaak voort te procederen vervallen en dient hij in de hoofdzaak in zijn vorderingen niet-ontvankelijk te worden verklaard.


Uitspraak

vonnis RECHTBANK HAARLEM Sector civiel recht zaaknummer / rolnummer: 11266 / HA ZA 94-1434 Vonnis van 25 juni 2008 in de zaak van [VERWEERDER IN HET INCIDENT], wonende te Fontvieillle, Monaco, eiser in de hoofdzaak, verweerder in het incident, procureur mr. J.P. Koets, tegen de naamloze vennootschap LANDINVEST N.V., gevestigd te gemeente Haarlemmermeer, gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in het incident, procureur mr. M. Middeldorp, advocaat mr. T.R.B. de Greve te Amsterdam. Partijen zullen hierna [verweerder in het incident] en Landinvest genoemd worden. 1. De procedure 1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit: - het vonnis in incident van 26 maart 2008 - de conclusie in de hoofdzaak houdende verval op grond van onderdeel 4.2 van het incidentele vonnis van 26 maart 2008 - de conclusie van antwoord in het incident waarbij verval wordt gevorderd op de voet van art. 4.2 van het incidenteel vonnis van 26 maart 2008. 1.2. Ten slotte is vonnis bepaald. 2. De vordering 2.1. Landinvest vordert dat de rechtbank de dagvaarding nietig zal verklaren, althans [verweerder in het incident] niet-ontvankelijk zal verklaren in zijn vorderingen, althans [verweerder in het incident] deze zal ontzeggen, steeds met veroordeling van [verweerder in het incident] in de proceskosten conform Tarief VIII ad EUR 6.771,82 (inclusief EUR 191,00 aan nasalaris procureur wegens het niet voldoen aan de proceskostenveroordeling in het vonnis in het incident van 26 maart 2008) en EUR 191,00 aan nasalaris procureur indien [verweerder in het incident] niet binnen twee weken na het wijzen van dit vonnis de proceskosten aan Landinvest voldoet, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de proceskosten- en nakostenveroordelingen. 2.2. Landinvest heeft aan haar vorderingen - samengevat - ten grondslag gelegd dat [verweerder in het incident] heeft verzuimd binnen twee weken na de datum van het vonnis in het incident van 26 maart 2008 een deugdelijke bankgarantie voor de proceskosten te stellen ten behoeve van Landinvest en dat [verweerder in het incident] ook niet binnen die termijn om verlenging van de termijn op grond van artikel 616 lid 4 Rv heeft verzocht, ten gevolge waarvan de termijn als bedoeld in onderdeel 4.2 van voormeld vonnis definitief is verlopen zodat overeenkomstig het bepaalde in onderdeel 4.2. van voormeld vonnis de bevoegdheid van [verweerder in het incident] om in de hoofdzaak voort te procederen is komen te vervallen. 2.3. [verweerder in het incident] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan. 3. De beoordeling 3.1. Tussen partijen is onder meer in geschil of [verweerder in het incident] aan Landinvest genoegzame zekerheid heeft aangeboden. Krachtens het bepaalde in artikel 616 lid 1 Rv wordt ingeval van geschil over een krachtens vonnis te stellen zekerheid, daarover in kort geding beslist door de voorzieningenrechter van de rechtbank door wie de zaak in eerste aanleg is behandeld. Blijkens de wetsgeschiedenis is de strekking van artikel 616 Rv om een bevoegde rechter voor geschillen omtrent de zekerheidstelling aan te wijzen, en brengt de aard van de materie mee dat steeds spoedeisendheid aanwezig mag worden geacht (Parl. Gesch. NBW, Wijziging Rv (Inv. 3, 5 en 6), p. 275-276). De vordering van Landinvest dient in het licht van het voorgaande, voor zover zij betrekking heeft op de genoegzaamheid van de door [verweerder in het incident] aangeboden zekerheid, naar het oordeel van de rechtbank te worden gekwalificeerd als een vordering ex artikel 223 Rv. Gelet op de vergelijkbare aard van de procedures ex artikel 223 Rv en artikel 254 Rv, acht de rechtbank het, mede gelet op belangen van proceseconomische aard, in overeenstemming met de strekking van artikel 616 lid 1 Rv om Landinvest in haar vorderingen ontvankelijk te achten, ook voor zover deze vorderingen mede betrekking hebben op de genoegzaamheid van de aangeboden zekerheid. 3.2. Krachtens het vonnis in incident van 26 maart 2008 diende [verweerder in het incident] ten behoeve van Landinvest zekerheid te stellen voor de proceskosten tot betaling waarvan hij veroordeeld zou kunnen worden, door de rechtbank bepaald op EUR 13.193,82. Daartoe diende door een met goede naam en faam bekend staande Nederlandse bankinstelling uiterlijk op woensdag 9 april 2008 een deugdelijke bankgarantie te worden gesteld, op straffe van verval van de bevoegdheid van [verweerder in het incident] om in de hoofdzaak voort te procederen. Vast staat dat [verweerder in het incident] geen bankgarantie heeft gesteld. 3.3. [verweerder in het incident] stelt dat hij niet bij machte is geweest om binnen de in het vonnis in het incident van 26 maart 2008 bepaalde termijn de vereiste bankgarantie te stellen, omdat hij in het buitenland woonachtig is en niet in Nederland bankiert. Dit verweer faalt. Uit de enkele omstandigheid dat [verweerder in het incident] niet in Nederland bankiert, volgt niet dat hij niet bij machte zou zijn tijdig de vereiste bankgarantie te stellen. Voor zover in het verweer de stelling besloten ligt dat het [verweerder in het incident] aan de benodigde tijd heeft ontbroken om de voor het stellen van een bankgarantie noodzakelijke handelingen te kunnen verrichten, wijst de rechtbank erop dat het dan in de rede had gelegen om overeenkomstig het bepaalde in artikel 616 lid 4 Rv een verzoek in te dienen tot verlenging van de termijn waarbinnen de zekerheid dient te worden gesteld, hetgeen [verweerder in het incident] heeft nagelaten. 3.4. [verweerder in het incident] stelt dat hij Landinvest op 7 april 2008 heeft benaderd met het voorstel om betaling te laten plaatsvinden op een aparte rekening, waarbij hij zou meewerken aan een regeling die Landinvest de nodige waarborgen biedt voor de zekerheidstelling. Dit zou kunnen plaatsvinden op een wijze en in een vorm die gelijk te stellen is met de eisen die doorgaans worden gesteld aan een bankgarantie. [verweerder in het incident] stelt voorts tijdig een bedrag van EUR 13.193,82 op de derdengeldenrekening van zijn advocaat te hebben overgemaakt. Een redelijke uitleg van het vonnis in het incident van 26 maart 2008 brengt met zich dat Landinvest het voorstel van [verweerder in het incident] had behoren te aanvaarden, aldus [verweerder in het incident]. Voorts brengt, naar de rechtbank de stellingen van [verweerder in het incident] begrijpt, een redelijke uitleg van artikel 6:51 BW met zich dat geoordeeld moet worden dat [verweerder in het incident] met zijn handelwijze Landinvest voldoende zekerheid heeft geboden voor de proceskosten. 3.4.1. Uit de stellingen van [verweerder in het incident] kan niet worden afgeleid of hij Landinvest een concreet voorstel heeft gedaan dat waarborgen biedt die vergelijkbaar zijn met een bankgarantie en zo ja, wat de inhoud van dit voorstel is geweest. Daargelaten dat [verweerder in het incident] zijn stelling dat hij een bedrag van EUR 13.193,82 op de derdengeldenrekening van zijn advocaat heeft gestort niet met bewijsstukken heeft gestaafd, biedt dit niet dezelfde waarborgen als het stellen van een bankgarantie door een met goede naam en faam bekend staande Nederlandse bankinstelling. Nu [verweerder in het incident] voorts verzuimt nader te onderbouwen dat hij Landinvest nochtans voldoende zekerheid heeft geboden voor de proceskosten, faalt zijn verweer ter zake. 3.5. Nu [verweerder in het incident] niet heeft voldaan aan het vonnis in incident van 26 maart 2008, is zijn bevoegdheid om in de hoofdzaak voort te procederen vervallen en dient hij in de hoofdzaak in zijn vorderingen niet-ontvankelijk te worden verklaard. Proceskosten in het incident 3.6. [verweerder in het incident] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident worden veroordeeld, begroot op EUR 452,00. Proceskosten in de hoofdzaak 3.7. [verweerder in het incident] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten in de hoofdzaak worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Landinvest worden begroot op: - vast recht 158,82 - salaris procureur 3.211,00 (1 punten × tarief EUR 3.211,00) Totaal EUR 3.369,82 De gevorderde veroordeling in de nakosten moet worden afgewezen, nu in artikel 237 lid 4 Rv voor het verhaal van deze kosten een bijzondere procedure is voorgeschreven. 4. De beslissing De rechtbank 4.1. verklaart [verweerder in het incident] niet-ontvankelijk in zijn vorderingen, 4.2. veroordeelt [verweerder in het incident] in de kosten van het incident, aan de zijde van Landinvest tot op heden begroot op EUR 452,00, 4.3. veroordeelt [verweerder in het incident] in de proceskosten in de hoofdzaak, aan de zijde van Landinvest tot op heden begroot op EUR 3.369,82, 4.4. verklaart dit vonnis voor wat betreft de onderdelen 4.2 en 4.3 uitvoerbaar bij voorraad, 4.5. wijst af het anders of meer gevorderde, Dit vonnis is gewezen door mr. P.M. Wamsteker en in het openbaar uitgesproken op 25 juni 2008.?