Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD7631

Datum uitspraak2008-05-16
Datum gepubliceerd2008-07-18
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Assen
Zaaknummers07_923
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verweerder heeft vrijstelling verleend, als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de WRO ten behoeve van uitvoering van het inrichtingsplan waterberging en natuur Roden-Norg. In het vrijstellingsbesluit noch in de overige door verweerder overgelegde stukken wordt echter nader geconcretiseerd voor welke werken er een vrijstelling wordt verleend. Zo wordt niet aangegeven welke werken nu vallen onder het inrichtingsplan, in welke omvang en op welke wijze deze gerealiseerd gaan worden en waar ze gerealiseerd gaan worden. De rechtbank overweegt daarbij dat het inrichtingsplan een zekere toekomstvisie behelst met betrekking tot het gebied dat valt onder het inrichtingsplan. Het inrichtingsplan wordt beschouwd als een beleidsplan waarin vorm wordt gegeven aan een nieuw waterbeleid. Gelet op het beleidsmatige karakter van het inrichtingsplan staat met de vaststelling en goedkeuring daarvan niet reeds vast dat de waterberging ook daadwerkelijk zal worden gerealiseerd op exact de wijze en in de omvang zoals staat omschreven in het inrichtingsplan. De rechtbank is van oordeel dat alvorens een vrijstelling verleend wordt, er uit een oogpunt van rechtszekerheid in ieder geval geen onduidelijkheid mag bestaan over de vraag waarop de vrijstelling nu precies ziet . Pas dan kunnen ook alle ruimtelijke effecten van het project, waarvoor de vrijstelling wordt verleend, voldoende in kaart worden gebracht en zal een zorgvuldige afweging van alle bij het project betrokken belangen kunnen plaatsvinden. Bedoelde belangenafweging kan in beginsel niet meer plaatsvinden indien een vrijstellingsbesluit rechtens onaantastbaar is geworden en nadien wordt opgekomen tegen bijvoorbeeld een op basis daarvan afgegeven bouw- of aanlegvergunning.


Uitspraak

RECHTBANK ASSEN Sector Bestuursrecht Kenmerk: 07/923 BESLU Uitspraak van de meervoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken d.d. 16 mei 2008 in het geding tussen [eiser], wonende te [woonplaats], eisers, en Het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Noordenveld, verweerder. I. Procesverloop Bij besluit van 4 september 2007 heeft verweerder een vrijstelling als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) aan de Landinrichtingscommissie voor de herinrichting “[woonplaats]” voor de uitvoering van de in het inrichtingsplan waterberging en natuurontwikkeling Roden-Norg opgenomen werken verleend. Eisers hebben bij brief van 31 oktober 2007 tegen dit besluit bij de rechtbank beroep ingesteld. Verweerder heeft bij brief ongedateerd, ontvangen 16 november 2007, de op de zaak betrekking hebbende stukken alsmede een verweerschrift ingezonden. Eisers hebben hiervan een afschrift ontvangen. Tevens hebben zich gemeld als belanghebbenden om als partij aan het geding deel te nemen Waterschap Noorderzijlvest en de Bestuurscommissie Herinrichting [woonplaats]. Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank op 22 februari 2008, alwaar eiser in persoon is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. J.J. Nicolaas. Voor verweerder is verschenen G.W. Kuijper, bijgestaan door A. van Guldener en J.A.H.M. van Zalm namens de Dienst Landelijk Gebied, welke de Bestuurscommissie Herinrichting [woonplaats] ondersteunt. Het Waterschap Noorderzijlvest heeft zich laten vertegenwoordigen door J.J. Feunekes. II. Motivering Feiten en omstandigheden Bij brief van 13 juni 2007 heeft de Landinrichtingscommissie voor de herinrichting “[woonplaats]” een verzoek ingediend om vrijstelling te verlenen van het bestemmingsplan voor de uitvoering van de in het inrichtingsplan waterberging en natuurontwikkeling Roden-Norg opgenomen werken. Op 12 juni 2007 heeft verweerder het voornemen om vrijstelling te verlenen aan de Landinrichtingscommissie voor de herinrichting “[woonplaats]” voor de uitvoering van de in het inrichtingsplan waterberging en natuurontwikkeling Roden-Norg opgenomen werken gepubliceerd in “De Krant”. Op 9 juli 2007 heeft Gedeputeerde Staten van de provincie Drenthe een algemene verklaring van geen bezwaar afgegeven tegen het verlenen van vrijstelling op basis van artikel 19, tweede lid, van de WRO. Eisers hebben bij brief van 18 juli 2007 hun zienswijze naar voren gebracht in het kader van het voornemen van verweerder tot het verlenen van de vrijstelling. Op 4 september 2007 heeft verweerder krachtens artikel 19, tweede lid, van de WRO vrijstelling verleend van het bestemmingsplan ten behoeve van de uitvoering van het inwerking getreden inrichtingsplan waterberging en natuur Roden-Norg. Bij besluit van 25 september 2007 heeft verweerder eisers medegedeeld dat er een vrijstelling is verleend van het bestemmingsplan aan de Landinrichtingscommissie voor de herinrichting “[woonplaats]” voor de uitvoering van het in het inrichtingsplan waterberging en natuurontwikkeling Roden-Norg opgenomen werken. Na afweging van de zienswijzen en de belangen bij het verlenen van een vrijstelling, heeft verweerder besloten dat hetgeen in de zienswijze naar voren is gebracht, niet kan leiden tot het afzien van het verlenen van een vrijstelling. Tegen dit besluit zijn eisers in beroep gekomen. Standpunten partijen Eisers geven aan overtuigd te zijn van de noodzaak voor een grote waterberging. Eisers kunnen zich echter niet vinden in dit inrichtingsplan. De variant waarbij de polder Matsloot rechtstreeks onder de boezem komt te liggen, komt volgens eisers volledig tegemoet aan de doelstelling met betrekking tot waterberging en natuur. De gevolgen van het beoogde plan houden in een permanente waterstandverhoging in de polder Matssloot, hetgeen in strijd is met de Flora- en Faunawet. Het effect op de vegetatiestructuur zal groot zijn en onder meer een sterke afname van weidevogels en wintergasten betekenen. Eisers verwachten nu schade te zullen ondervinden van een toename van ganzen en smienten op hun percelen. Tevens zijn eisers het niet eens met de waterstandverhoging tot -0,83 NAP in de polder Matsloot, nu dit naar de mening van eisers een muggenplaag zou veroorzaken bij hun woning en land. Voorts menen eisers dat de voorgenomen plaatsing van een stuw in het [woonplaats]rdiep een verhoging van de waterstand bij hun woning zal veroorzaken met alle nadelige gevolgen van dien. Zo zal de grondwaterstand in hun percelen ook hoger worden met als gevolg een verslechtering van het agrarisch gebruik van de gronden. Evenmin kunnen eisers zich vinden in de plaats waar de stuw geplaatst zal worden nu dit pal naast hun huiskavel is. Eisers zijn het tevens niet eens met het plaatsen van een drempel nabij het Leekstermeer. Tevens vinden eisers dat er niet eerder met werkzaamheden mag worden begonnen, nadat een beheerplan in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 is vastgesteld. Verweerder stelt zich op het standpunt dat er niet gehandeld wordt in strijd met de Flora- en Faunawet of de Natuurbeschermingswet 1998 (Nbw). In de huidige situatie is er al sprake van een afname van de weidevogelstand. Door de ontwikkeling van de waterberging zal deze weidevogelstand nog verder afnemen in het betreffende gebied. Het Natura 2000-gebied kent ook geen instandlatingsdoelstellingen voor weidevogels. Er zijn voor de provincie Drenthe om die reden geen mogelijkheden om op basis van de Nbw de achteruitgang van weidevogels tegen te gaan. In het kader van de MER Waterberging Herinrichting [woonplaats] is het voorkeursalternatief beoordeeld op de gevolgen voor de ontwikkelingen rondom het Leekstermeergebied. Nagegaan is of de waterberging afbreuk doet aan de waarde van het gebied als Vogelrichtlijnengebied. De conclusie is dat voor de broedvogels een positieve ontwikkeling mag worden verwacht, terwijl de onderzochte scenario’s voor de wintergasten waarschijnlijk minder rooskleurig zullen uitpakken. De precieze gevolgen van aanleg en het gebruik van het waterbergingsgebied voor Vogelrichtlijnengebied zijn daarom nader onderzocht. In het ontwerp-aanwijzingsbesluit voor het Natura 2000 –gebied “Leekstermeergebied” nummer 19 zijn de instandhoudingsdoelstellingen voor o.a. kolgans, brandgans en smient (geen weidevogels) geformuleerd. In de Nota van toelichting staat voor de genoemde drie vogelsoorten vermeld: handhaving van de huidige situatie is voldoende omdat de landelijke staat van instandhouding gunstig is. Voor de vergunningenplicht ex artikel 19, sub d, van de Nbw is een passende beoordeling uitgevoerd. Hieruit blijkt dat de functie van het gebied als rustgebied wordt behouden of versterkt. Wat betreft de foerageerfunctie is de conclusie in de verleende vergunning dat dit project een negatief effect kan opleveren ten aanzien van de soorten kolgans, brandgans en smient maar dat dit effect niet zodanig is dat de desbetreffende instandlatingsdoelstellingen worden aangetast. Op 4 september 2007 is een vergunning in het kader van de Nbw toegekend. Er zijn geen bezwaren hiertegen ingediend. Tevens is er door de Dienst Landelijk Gebied op 23 oktober 2007 een ontheffing verleend in het kader van de Flora- en Faunawet voor het uitvoeren van werkzaamheden. Voor wat betreft hetgeen is aangevoerd door eisers over een eventuele muggenplaag bij verhoging van de waterstand in de polder Matsloot is verweerder van mening dat regelmatige doorstroming en verbindingen van ondiepe watergangen noodzakelijk is om een explosieve groei van muggen te voorkomen. Seizoensschommelingen van het peil volstaan hiervoor al voor een groot deel. Dit voorkomt explosieve uitbreiding van steekmuggen en zorgt voor bereikbaarheid door natuurlijke vijanden. Overlast wordt voorts voorkomen door nieuwe natte natuur niet te dicht bij menselijke bewoning te positioneren. Een afstand van 100 meter is meestal wel voldoende en begroeiing moet van dien aard zijn dat het niet als routebegeleider kan dienen. De woning van eiser ligt op een afstand van 200 meter van de waterberging. Er zal tevens een nulmeting plaatsvinden, welke voor aanvang van de werkzaamheden klaar zal zijn. Dit onderzoek heeft inmiddels plaatsgevonden. Verweerder geeft aan dat ingestemd wordt met het voorstel van eisers om de stuw in het [woonplaats]rdiep 500 meter te verplaatsen naar het zuiden en in de buurt van het fietsbruggetje te plaatsen. De verhoging van de grondwaterstand bij de woning van eisers ten gevolge van de stuw is dan niet meer aan de orde. Menen eisers toch wateroverlast te ondervinden dan dienen ze zich te wenden tot het Waterschap. Wanneer er sprake blijkt te zijn van schade kan er een beroep worden gedaan op de nadeelcompensatieregeling Waterschap Noorderzijlvest. Voorts stelt verweerder zich op het standpunt dat voor alle Natura2000-gebieden beheerplannen moeten worden opgesteld. In een beheerplan moet worden vastgesteld hoe en wanneer de instandhoudingsdoelen zoals geformuleerd in het aanwijzingsbesluit van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, gehaald gaat worden. De aanwijzingsprocedure loopt op dit moment nog. Volgens de systematiek van de Nbw kan pas daarna het beheerplan worden vastgesteld. Er zal wel al zo spoedig mogelijk een concept-beheerplan worden opgesteld, om zo spoedig mogelijk duidelijkheid te verschaffen aan alle belanghebbenden. Toepasselijke regelgeving Artikel 19 van de wet op de ruimtelijke ordening (WRO), voor zover van toepassing, luidt: “1. De gemeenteraad kan, behoudens het gestelde in het tweede en derde lid, ten behoeve van de verwezenlijking van een project vrijstelling verlenen van het geldende bestemmingsplan, mits dat project is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing en vooraf van gedeputeerde staten de verklaring is ontvangen, dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben. Onder een goede ruimtelijke onderbouwing wordt bij voorkeur een gemeentelijk, intergemeentelijk of regionaal structuurplan verstaan. Indien er geen structuurplan is of wordt opgesteld, wordt bij de ruimtelijke onderbouwing in elk geval ingegaan op de relatie met het geldende bestemmingsplan, dan wel wordt er gemotiveerd waarom het te realiseren project past binnen de toekomstige bestemming van het betreffende gebied. De gemeenteraad kan de in de eerste volzin bedoelde vrijstellingsbevoegdheid delegeren aan burgemeester en wethouders. 2. Burgemeester en wethouders kunnen vrijstelling verlenen van het bestemmingsplan in door gedeputeerde staten, in overeenstemming met de inspecteur, aangegeven categorieën van gevallen. Gedeputeerde staten kunnen daarbij tevens bepalen onder welke omstandigheden vooraf een verklaring van gedeputeerde staten dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben, is vereist. Het bepaalde in het eerste lid met betrekking tot een goede ruimtelijke onderbouwing is van overeenkomstige toepassing. (..).” Artikel 19a van de WRO luidt: “1. Het vrijstellingsbesluit, bedoeld in artikel 19, eerste en tweede lid, bevat een beschrijving van het betrokken project, de ruimtelijke onderbouwing en de afwegingen die aan het verlenen van vrijstelling ten grondslag liggen. Artikel 15, derde lid, is van overeenkomstige toepassing. 2. De gemeenteraad of in voorkomend geval burgemeester en wethouders beslissen zo spoedig mogelijk, doch in elk geval binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag tot vrijstelling als bedoeld in artikel 19, of toepassing zal worden gegeven aan het vierde lid. 3. Indien besloten wordt geen toepassing te geven aan het vierde lid wordt de vrijstelling geweigerd. 4. Op de voorbereiding van het besluit omtrent de vrijstelling is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing, met dien verstande dat: a. zienswijzen naar voren kunnen worden gebracht door een ieder; b. in afwijking van artikel 3:18, eerste en tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht, burgemeester en wethouders beslissen binnen vier weken nadat de termijn voor het naar voren brengen van zienswijzen is verstreken, indien geen verklaring van geen bezwaar is vereist.” Artikel 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht, voor zover van belang, luidt: “1. Degene aan wie het recht is toegekend tegen een besluit beroep op een administratieve rechter in te stellen, dient alvorens beroep in te stellen tegen dat besluit bezwaar te maken, tenzij het besluit: a. op bezwaar of in administratief beroep is genomen, b. aan goedkeuring is onderworpen, c. de goedkeuring van een ander besluit of de weigering van die goedkeuring inhoudt, of d. is voorbereid met toepassing van afdeling 3.4.” Beoordeling Ter beoordeling van de rechtbank ligt de vraag voor of de door verweerder verleende vrijstelling, als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de WRO ten behoeve van uitvoering van het inrichtingsplan waterberging en natuur Roden-Norg terecht en op juiste gronden is verleend. Tussen partijen is niet in geschil, en de rechtbank neemt dit als een vaststaand gegeven aan, dat de uitvoering van het inrichtingsplan ten behoeve van de daarin opgenomen werken in het kader van de waterberging in strijd is met het vigerende bestemmingsplan. Onder het vigerende bestemmingsplan is de bestemming van het gehele gebied namelijk louter “natuur”. De rechtbank stelt voorop dat is voldaan aan de formele vereisten voor het verlenen van een vrijstelling als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de WRO. In dit verband wordt erop gewezen dat er een verklaring van geen bezwaar is afgegeven door Gedeputeerde Staten. Voorts wordt het volgende overwogen. Ingevolge artikel 19, tweede lid, van de WRO, voor zover van belang, kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen in door Gedeputeerde Staten, in overeenstemming met de inspecteur, aangegeven categorieën van gevallen. Het bepaalde in het eerste lid, met betrekking tot een goede ruimtelijke onderbouwing is van overeenkomstige toepassing. Ingevolge het eerste lid, voor zover van belang, wordt onder een goede ruimtelijke onderbouwing bij voorkeur een gemeentelijk, intergemeentelijk of regionaal structuurplan verstaan. Indien er geen structuurplan is of wordt opgesteld, wordt bij de ruimtelijke onderbouwing in elk geval ingegaan op de relatie met het geldende bestemmingsplan, dan wel wordt er gemotiveerd waarom het te realiseren project past binnen de toekomstige bestemming van het betreffende gebied. De eisen die worden gesteld aan deze ruimtelijke onderbouwing zijn zwaarder naarmate de inbreuk van het project op het geldende planologische regime groter is. Het project bestaat in dit geval uit de uitvoering van de werken opgenomen in het inrichtingsplan waterberging en natuur Roden-Norg. Het plan tot waterberging is volgens partijen in strijd met het vigerende bestemmingsplan. Met betrekking tot de vereisten voor een goede ruimtelijke onderbouwing overweegt de rechtbank dat daarbij sprake moet zijn van: - een weergave van de ruimtelijke effecten van het project, waarvoor de vrijstelling wordt verleend, op het desbetreffende gebied; en - een visie op de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling van het betrokken gebied, waarbinnen het project moet passen. De rechterlijke toetsing van de door verweerder gegeven ruimtelijke onderbouwing dient naar het oordeel van de rechtbank terughoudend te zijn. Hierbij moet bedacht worden dat aan verweerder bij de invulling hiervan een zekere ruimte toekomt. De beoordeling dient zich te beperken tot de vraag of de gegeven ruimtelijke onderbouwing naar haar aard en inhoud en de wijze van totstandkoming in redelijkheid in rechte kan worden gehandhaafd. In dit licht bezien, overweegt de rechtbank ten aanzien van de hiervoor genoemde criteria het volgende. Door verweerder is ter zitting aangegeven dat de ruimtelijke onderbouwing wordt gevormd door het Provinciaal Omgevingsplan en het gemeentelijk beleid, in de zin van de toelichting bij het ontwerp facetbestemmingsplan waterberging en natuurontwikkeling herinrichting Roden/Norg. In het project wordt een combinatie van waterberging en natuur gerealiseerd. Het inrichtingsplan heeft primair tot doel een waterberging te realiseren in Noord-Drenthe, op het grondgebied van de polders Matsloot/Roderwolde en Leutingewolde, gelegen in de omgeving van het Leekstermeer. Daarnaast beoogt het plan invulling te geven aan de ontwikkeling en versterking van de in het gebied aanwezige natuurwaarden. Door verweerder wordt vrijstelling verleend van het bestemmingsplan “Buitengebied Roden herziening A” ter realisering van alle in het inrichtingsplan opgenomen werken, nu als bestemming in het vigerende bestemmingsplan “natuur” is opgenomen en niet tevens “waterberging”. De rechtbank stelt vast dat een facetbestemmingsplan in ontwerp is, wat zou betekenen dat het thans geldende bestemmingsplan op één facet (onderdeel) wordt herzien. Inhoudende dat de functie van het betreffende gebied waarop het inrichtingsplan ziet, zal veranderen in een bestemming waterberging en natuurgebied. Het nieuwe bestemmingsplan volgt zogenoemd het betreffende inrichtingsplan. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het inrichtingsplan in zoverre dan ook past binnen het door verweerder beoogde toekomstige ruimtelijke ontwikkeling van het betrokken gebied. De rechtbank stelt voorts vast dat de vrijstelling ziet op de uitvoering van het inrichtingsplan waterberging en natuur Roden-Norg en dat voor alle in het inrichtingsplan opgenomen werken een vrijstelling wordt verleend. In het vrijstellingsbesluit noch in de overige door verweerder overgelegde stukken wordt echter nader geconcretiseerd voor welke werken er een vrijstelling wordt verleend. Zo wordt niet aangegeven welke werken nu vallen onder het inrichtingsplan, in welke omvang en op welke wijze deze gerealiseerd gaan worden en waar ze gerealiseerd gaan worden. De rechtbank overweegt daarbij dat het inrichtingsplan een zekere toekomstvisie behelst met betrekking tot het gebied dat valt onder het inrichtingsplan. Het inrichtingsplan wordt beschouwd als een beleidsplan waarin vorm wordt gegeven aan een nieuw waterbeleid. Gelet op het beleidsmatige karakter van het inrichtingsplan staat met de vaststelling en goedkeuring daarvan niet reeds vast dat de waterberging ook daadwerkelijk zal worden gerealiseerd op exact de wijze en in de omvang zoals staat omschreven in het inrichtingsplan. Ter zitting is vorenstaande ook onderschreven, nu daar duidelijk naar voren is gekomen dat er nog aanpassingen zullen plaatsvinden met betrekking tot het aanleggen van in ieder geval stuwen, sloten en gemalen. Zo heeft verweerder inmiddels ingestemd met het voorstel van eisers om de stuw in het [woonplaats]rdiep 500 meter te verplaatsen naar het zuiden. De rechtbank is van oordeel dat alvorens een vrijstelling verleend wordt, er uit een oogpunt van rechtszekerheid in ieder geval geen onduidelijkheid mag bestaan over de vraag waarop de vrijstelling nu precies ziet . Pas dan kunnen ook alle ruimtelijke effecten van het project, waarvoor de vrijstelling wordt verleend, voldoende in kaart worden gebracht en zal een zorgvuldige afweging van alle bij het project betrokken belangen kunnen plaatsvinden. Hoewel verweerder nu bijvoorbeeld meent dat de verhoging van de grondwaterstand bij de woning van eisers ten gevolge van de verplaatsing van de stuw niet meer aan de orde is, blijft nu buiten beeld welke effecten deze verplaatsing van de stuw overigens kan hebben, terwijl hiervoor al wel reeds een vrijstelling is verleend. Bij vorenstaande merkt de rechtbank volledigheidshalve op dat bedoelde belangenafweging in beginsel niet meer kan plaatsvinden indien een vrijstellingsbesluit rechtens onaantastbaar is geworden en nadien wordt opgekomen tegen bijvoorbeeld een op basis daarvan afgegeven bouw- of aanlegvergunning. De rechtbank is, gelet op het vorenoverwogene, dan ook van oordeel dat het vrijstellingsbesluit de rechterlijke toets niet kan doorstaan. Daarnaast overweegt de rechtbank gelet op hetgeen door eisers is aangevoerd, om proceseconomische redenen nog als volgt. Eisers zijn het niet eens met de waterstandverhoging tot -0,83 NAP in de polder Matsloot, nu dit naar de mening van eisers een muggenplaag zou veroorzaken bij hun woning en land. Door verweerder is hierover overwogen dat het waterschap voldoende randvoorwaarden heeft opgenomen in het plan om een muggenproblematiek te voorkomen. Regelmatige doorstroming en verbindingen van ondiepe watergangen is noodzakelijk om een explosieve groei van muggen te voorkomen. Seizoensschommelingen van het peil volstaan hiervoor al voor een groot deel. Dit voorkomt explosieve uitbreiding van steekmuggen en zorgt voor bereikbaarheid door natuurlijke vijanden. Overlast wordt voorts voorkomen door nieuwe natte natuur niet te dicht bij menselijke bewoning te positioneren. Een afstand van 100 meter is meestal wel voldoende en begroeiing moet van dien aard zijn dat het niet als routebegeleider kan dienen. Wanneer er echter toch rekening gehouden moet worden met een aanmerkelijke kans op meer muggen in het gebied, kan dit worden meegenomen bij de detaillering en uitwerking van het gebied. Ter zitting heeft J. Meinders, voormalig afdelingshoofd bij het Waterschap, namens eisers nog enige vraagtekens gesteld bij de technische uitvoering van de voorgestelde oplossingen ter voorkoming van de muggenplaag. Door de vertegenwoordigers van de Dienst Landelijk Gebied, naar wiens standpunt verweerder heeft verwezen, is daarop voorts aangegeven dat er geen muggenplaag zal plaatsvinden bij doorlopend water. Echter hoe dit gerealiseerd gaat worden is naar het oordeel van de rechtbank onduidelijk gebleven. De rechtbank is dan ook van oordeel dat nu een concrete invulling ontbreekt van de te nemen maatregelen om een muggenplaag te voorkomen, verweerder onvoldoende heeft onderbouwd dat eisers belangen niet worden aangetast. Verweerder heeft dan ook geen blijk gegeven van een zorgvuldige belangenafweging bij de verlening van de vrijstelling. Door verweerder is tevens aangevoerd dat in het kader van het voorkomen van wateroverlast met betrekking tot het agrarisch gebruik van eisers percelen er eventuele compenserende maatregelen genomen kunnen worden. Niet duidelijk is voor welke compenserende maatregelen nu een vrijstelling is verleend en in hoeverre eisers belangen zijn afgewogen, anders dan dat er compenserende maatregelen zouden worden getroffen en er anders een beroep op de regeling Nadeelcompensatie kan worden gedaan. Ook om deze reden is naar het oordeel van de rechtbank het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd. Door eisers is voorts tevens aangevoerd dat er geen vrijstelling verleend had mogen worden, nu het effect van het inrichtingsplan op de vegetatiestructuur groot zal zijn en onder meer een sterke afname van weidevogels en wintergasten zal betekenen. Er is volgens eisers sprake van strijd met de Flora- en Faunawet. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder terecht overwogen dat op 4 september 2007 reeds een vergunning in het kader van de Nbw is toegekend en daartegen geen bezwaren zijn ingediend. Gelet op de vergunningverlening in het kader van de Nbw heeft er reeds een passende beoordeling plaatsgevonden van de door eisers aangevoerde belangen met betrekking tot de instandhouding van de genoemde vogelsoorten. Eisers hebben echter nagelaten om tegen de vergunningverlening op te komen, terwijl nu juist deze bezwaren van eisers aan de orde hadden kunnen komen in het kader van de vergunningverlening op grond van de Nbw. De rechtbank neemt tevens in overweging dat er reeds een ontheffing is verleend in het kader van de Flora- en Faunawet. De vraag of ontheffingen op grond van de Flora- en Faunawet nodig zijn en zo ja, of deze ontheffingen kunnen worden verleend, komt in beginsel aan de orde in de procedure op grond van de Flora- en Faunawet. Het staat eisers dan ook vrij om bij eventuele procedures in het kader van ontheffingen op grond van de Flora- en Faunawet hun bezwaren naar voren te brengen. Gelet op het bovenstaande bestaat er dan ook geen reden voor de rechtbank om aan de juistheid van de door verweerder gegeven motivering te twijfelen. Door verweerder wordt nu niet ontkend dat door de ontwikkeling van de waterberging de weidevogelstand nog verder zal afnemen in het betreffende gebied. Het Natura 2000-gebied kent echter geen instandlatingsdoelstellingen voor weidevogels. Er zijn voor de provincie Drenthe om die reden geen mogelijkheden om op basis van de Nbw de achteruitgang van weidevogels tegen te gaan. Gelet op de instandhoudingsdoelstellingen voor o.a. kolgans, brandgans en smient (geen weidevogels) blijkt uit de Nota van toelichting dat voor de genoemde drie vogelsoorten, handhaving van de huidige situatie voldoende is, omdat de landelijke staat van instandhouding gunstig is. Voorts blijkt dat de functie van het gebied als rustgebied wordt behouden of versterkt. Wat betreft de foerageerfunctie is de conclusie in de verleende vergunning dat dit project een negatief effect kan opleveren ten aanzien van de soorten kolgans, brandgans en smient maar dat dit effect niet zodanig is dat de desbetreffende instandlatingsdoelstellingen worden aangetast. Hetgeen door eisers voorts is aangevoerd kan hier nu niet aan af doen. Door eisers is tevens aangevoerd dat zij schade zullen ondervinden door een toename van ganzen op hun perceel en dat ook de ganzenschade moet vallen onder de regeling Nadeelcompensatie. De rechtbank stelt vast dat ter zitting door de heer Feunekes is aangeven, namens het Waterschap, dat voor deze eventuele schade tevens een beroep kan worden gedaan op deze regeling, tenzij een andere regeling, op grond waarvan een vergoeding van de geleden schade kan worden verkregen, van toepassing is. De rechtbank ziet geen grond daar anders over te oordelen, zodat deze grief van eisers wordt verworpen. Tevens hebben eisers zich op het standpunt gesteld dat er niet eerder met werkzaamheden mag worden begonnen, nadat een beheerplan in het kader van de Nbw is vastgesteld. De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht heeft gemeend dat het hebben van een beheerplan als zodanig een middel is om de doelrealisatie te structureren, maar het beoogde einddoel hier niet van afhankelijk is. Met de verleende vergunning in het kader van de Nbw is de toetsing gedaan of de voorgenomen activiteiten in strijd zijn met het ontwerp-aanwijzigingsbesluit. De rechtbank is uit het dossier gebleken dat er inmiddels wel een procedure loopt met betrekking tot de totstandkoming van het beheerplan in het kader van artikel 19a van de Nbw, zodat eisers argumenten in het kader van het beheerplan wellicht in deze procedure aan de orde kunnen worden gesteld. Gelet op het vooroverwogene is het beroep gegrond. Het besluit zal worden vernietigd wegens strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank acht termen aanwezig verweerder op grond van artikel 8:75 Awb te veroordelen in de kosten die eisers in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs hebben moeten maken, welke kosten in verband met het Besluit proceskosten bestuursrecht zullen worden begroot op € 644 ,- als kosten van rechtsbijstand en € 7,74 als reiskosten van eiser voor het bijwonen van de zitting. Tevens zal verweerder het door eisers betaalde griffierecht van € 143,- dienen te vergoeden. Beslist wordt als volgt. III. Beslissing De rechtbank: - verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit; - draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen; - veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers ten bedrage van € 651,74 en bepaalt dat de gemeente Noordenveld deze kosten, alsmede het door eisers betaalde griffierecht ad € 143,- aan hen dient te vergoeden. Tegen deze uitspraak kunnen partijen, alsmede iedere andere belanghebbende, hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State te 's-Gravenhage. Het hoger beroep dient ingesteld te worden door het indienen van een beroepschrift bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019 te 2500 EA 's-Gravenhage binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier. Aldus gegeven door mr. T.F. Bruinenberg, voorzitter en mrs. L. Mulder en T. Knoop, leden, uitgesproken in het openbaar op 16 mei 2008 door mr. T.F. Bruinenberg, in tegenwoordigheid van mr. H.E. Melissen, griffier. mr. H.E. Melissen mr. T.F. Bruinenberg Afschrift verzonden op: