Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD7634

Datum uitspraak2008-06-25
Datum gepubliceerd2008-07-18
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Arnhem
Zaaknummers165434
Statusgepubliceerd


Indicatie

De kern van het geschil vormt de vraag of sprake was van een gebrekkige weg dan wel van een gevaarlijke situatie waarvoor de gemeente aansprakelijk is.


Uitspraak

vonnis RECHTBANK ARNHEM Sector civiel recht zaaknummer / rolnummer: 165434 / HA ZA 08-110 Vonnis van 25 juni 2008 in de zaak van de naamloze vennootschap AXA SCHADE N.V., gevestigd te Utrecht, eiseres, procureur mr. F.J. Boom, advocaat mr. A.P. Hovinga te Rotterdam, tegen de openbare rechtspersoon GEMEENTE SCHERPENZEEL, gevestigd te Scherpenzeel, gedaagde, procureur mr. J.M. Bosnak, advocaat mr. F.E. Uijleman te 's Gravenhage. Partijen zullen hierna Axa en de gemeente genoemd worden. 1. De procedure 1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit: - het tussenvonnis van 19 maart 2008 - het proces-verbaal van comparitie van 14 mei 2008. 1.2. Ten slotte is vonnis bepaald. 2. De feiten 2.1. Op woensdag 1 en donderdag 2 september 2004 zijn er in opdracht van de gemeente Scherpenzeel wegwerkzaamheden uitgevoerd in de gemeente Scherpenzeel aan de openbare weg De Haar. Dit is een tweerichtingsweg in een landelijk gebied buiten de bebouwde kom in de gemeente Scherpenzeel. De toegestane snelheid op die weg was (in ieder geval tot 2005) 80 kilometer per uur. 2.2. De wegwerkzaamheden bestonden uit het uitvoeren van asfalteringswerkzaamheden op diverse plekken in het wegdek en het aanleggen van een verkeersplateau. Dat verkeersplateau is op 1 september 2004 over de volle breedte van De Haar aangebracht. 2.3. In de richtlijn verkeersdrempels van het Nationaal kennisplatform voor infrastructuur, verkeer en vervoer (CROW) wordt geadviseerd om verkeersplateaus te markeren. Het verkeersplateau is niet direct gemarkeerd. Op 6 september 2004 is het verkeersplateau door middel van thermoplastisch materiaal voorzien van een definitieve markering. 2.4. Op zaterdag 4 september 2004 rond 13.45 uur reden twee touringcars op De Haar. Tijdens het passeren van het verkeersplateau is een passagier uit de eerste bus, [betrokkene], van haar zitplaats losgekomen. Zij heeft bij het terugvallen een fractuur in haar lendewervel opgelopen. 2.5. Ten tijde van het ongeval was op De Haar in ieder geval een A1bord geplaatst waarop stond dat de maximum toegestane snelheid 30 kilometer per uur was. Na het ongeval is op diezelfde dag tussen 17.00 en 18.00 uur door een medewerker van de gemeente witte noodmarkering aangebracht op de beide hellingsvlakken van het verkeersplateau. 2.6. Axa is de WAM-verzekeraar van de touringcarorganisatie. Axa heeft aansprakelijkheid erkend en aan [betrokkene] een schadebedrag uitgekeerd van € 65.846,35. 3. Het geschil 3.1. Axa vordert dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis de gemeente zal veroordelen om aan Axa te betalen € 68.464,35, vermeerderd met de wettelijke rente over een bedrag van € 65.864,35 vanaf 4 september 2004, althans vanaf 2 november 2004, althans vanaf de dag der dagvaarding en over € 2.600,-- vanaf de dag van de dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening en met veroordeling van de gemeente in de kosten van het geding. 3.2. Aan die vordering legt Axa ten grondslag dat de gemeente aansprakelijk is voor de door [betrokkene] geleden schade omdat – door het ontbreken van markering ten tijde van het ongeval en bij afwezigheid van voldoende waarschuwingsborden – sprake was van een gebrekkige weg (6:174 BW) dan wel van gevaarzettend handelen (6:162 BW). Axa wil op die grond de schade die zij aan [betrokkene] heeft vergoed op de gemeente verhalen op grond van artikel 6:10 jo. 6:102 BW. Naast de hoofdsom bestaat de vordering uit buitengerechtelijke kosten (€ 2.600,--). 3.3. De gemeente betwist dat zij aansprakelijk is op grond van artikel 6:174 BW dan wel artikel 6:162 BW. Subsidiair beroept zij zich op de ‘tenzij-formule’ van artikel 6:174 BW, betwist zij dat sprake is van causaal verband tussen het voorval en het letsel, voert zij aan dat sprake is van eigen schuld zijdens de touringcarorganisatie, dan wel van medeschuld en ten slotte bestrijdt zij de omvang van de schade. 4. De beoordeling 4.1. De kern van het geschil vormt de vraag of sprake was van een gebrekkige weg dan wel van een gevaarlijke situatie waarvoor de gemeente aansprakelijk is. 4.2. Axa beantwoordt die vraag bevestigend. Daarbij gaat zij, onder verwijzing naar diverse getuigenverklaringen, uit van de situatie dat ten tijde van het ongeval het verkeersplateau niet gemarkeerd was en er slechts één bord was geplaatst waarop werd aangegeven dat de toegestane maximumsnelheid 30 kilometer per uur was. Daarnaast was sprake van reparaties aan de weg waarbij de kleur van de reparaties van het wegdek gelijk was aan de kleur van het verkeersplateau waardoor dat plateau niet te onderscheiden was van de reparaties in het wegdek. Ten slotte, zo stelt Axa, is het zeer ongebruikelijk om een verkeersplateau te plaatsen op een weg buiten de bebouwde kom met een toegestane snelheid van 80 kilometer per uur. 4.3. De gemeente bestrijdt dat sprake was van een gebrekkige weg dan wel van gevaarzettend handelen. Weliswaar was het verkeersplateau ten tijde van het ongeval nog niet gemarkeerd, maar, zo volgt ook uit de dagrapporten van de gemeente, zowel op 1 als 2 september 2004, dus vóórdat het ongeval had plaatsgevonden, zijn diverse borden geplaatst. Op een afstand van 50 meter van het plateau was een bord geplaatst met het opschrift ‘verkeerssituatie gewijzigd’. Daarna volgde een J38 bord waarop een verkeersdrempel was afgebeeld. Op circa 30 meter afstand van het verkeersplateau waren een J16 bord (werk in uitvoering) en een A1 bord (maximumsnelheid 30 km/uur) geplaatst. Onder het A1 bord was een geel knipperlicht bevestigd en was een rechthoekig bord met de tekst ‘drempel’ geplaatst. Aan beide zijden van het verkeersplateau was een roodwit gekleurd schrikhek in de berm geplaatst. Verder wijst de gemeente er op dat het een rechte weg betrof en dat het voorval plaatsvond bij daglicht zodat de borden en het verkeersplateau, juist vanwege het kleurverschil, goed te zien waren. 4.4. De rechtbank stelt voorop dat in het algemeen op de gemeente, die moet zorgen dat een openbare weg in goede staat verkeert, de plicht rust ervoor te zorgen dat de toestand van de weg de veiligheid van personen en zaken niet in gevaar brengt. Hieruit vloeit voort dat, wanneer de gemeente ter fysieke ondersteuning van verkeersmaatregelen een weg zodanig inricht dat deze zonder beveiligingsmaatregelen gevaar oplevert voor personen of zaken, zij door deugdelijke beveiligingsmaatregelen, zoals waarschuwingen, ervoor zorg behoort te dragen dat de veiligheid van personen en zaken voldoende gewaarborgd blijft, waarbij de gemeente mede in aanmerking heeft te nemen dat niet alle verkeersdeelnemers steeds de nodige voorzichtigheid en oplettendheid zullen betrachten. Indien deze veiligheid niet voldoende kan worden gewaarborgd, dient de gemeente van een zodanige inrichting van de weg af te zien (vgl. HR 20 maart 1992, NJ 1993, 547). 4.5. Wanneer veronderstellenderwijs zou worden uitgegaan van de door Axa geschetste feitelijke situatie, kan niet worden gezegd dat de gemeente aan deze voornoemde op haar rustende plicht heeft voldaan. De enige waarschuwing bestond in die situatie uit een A1 bord (‘30 km/u’). Niet alleen wijst dit bord onvoldoende specifiek op de verkeerssituatie die de verkeersdeelnemer tegemoet treedt, ook bestaat bij het aanbrengen van slechts één bord het risico dat een minder oplettende verkeerdeelnemer dit bord over het hoofd ziet. Gegeven het feit dat, hetgeen de gemeente ook niet bestrijdt, het passeren van een verkeerdrempel met een te hoge snelheid tot gevaarlijke verkeerssituaties kan leiden waarbij letsel kan ontstaan, oordeelt de rechtbank dat onder de door Axa geschetste omstandigheden sprake was van een gebrekkige weg dan wel van gevaarzettend handelen. 4.6. Wanneer echter veronderstellenderwijs wordt uitgegaan van de door de gemeente gestelde feitelijke situatie, moet worden geoordeeld dat de gemeente wel heeft voldaan aan haar onder 4.4. genoemde verplichting. Immers, onder die omstandigheden werden verkeersdeelnemers op 50 meter afstand van de drempel gewaarschuwd dat sprake was van een gewijzigde verkeerssituatie en, verderop, dat er een drempel (verkeersplateau) was geplaatst. Vervolgens op 30 meter afstand voor de drempel, werd erop gewezen dat sprake was van werk in uitvoering, dat de maximaal toegestane snelheid 30 kilometer per uur was en dat er een verkeersdrempel was aangebracht. Bij die borden was ook nog een geel knipperlicht geplaatst en ter plaatse van de drempel was ten slotte een roodwit gekleurd schrikhek in de berm geplaatst. Ook de minder oplettende en minder voorzichtige verkeersdeelnemer kan het in die situatie niet ontgaan dat er een verkeerssituatie op komst is waarvoor het verkeersgedrag moet worden aangepast. Niet alleen wordt in algemene zin gewaarschuwd voor een op komst zijnde verkeerssituatie, ook wordt zowel in woord als beeld uitgedrukt dat er een verkeersdrempel is geplaatst. Het verkeerslicht en de schikhekken hebben daarnaast nog een dermate waarschuwend effect, dat een verkeersdeelnemer extra alert moet worden. Dit geldt nog te meer voor een buschauffeur die beroepsmatig aan het verkeer deelneemt en daarbij de verantwoordelijkheid draagt voor de veiligheid van zijn passagiers. Het enkele feit dat er nog geen (nood-)markering op het verkeersplateau was aangebracht, doet, gelet op alle overige waarschuwingstekens waarbij ook expliciet werd gewaarschuwd voor de aanwezigheid van een drempel, aan het voorgaande niet af. 4.7. Dat de gemeente uit kosten- en planningsoverwegingen de markering niet aansluitend aan het gereedkomen van de drempel heeft laten aanbrengen maar pas vijf dagen later, doet aan het voorgaande niet af. De stelling van Axa dat kostenoverwegingen nooit een rol mogen spelen wanneer het gaat om veiligheidsmaatregelen gaat in haar algemeenheid te ver, zij het dat de gemeente in een dergelijke situatie in de tijdsspanne tot het aanbrengen van de markering de weggebruiker wel op andere wijze voldoende moet waarschuwen. 4.8. Het komt er dus op aan hoe de situatie ter plaatse was op 4 september 2004 rond 13.45 uur. Op Axa, die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feitelijke situatie, rust, nu de gemeente die situatie gemotiveerd heeft bestreden, de bewijslast van de (door haar gestelde) feiten en omstandigheden waaruit blijkt dat sprake was van een gebrekkige weg dan wel van gevaarzettend handelen van de gemeente. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen komt het daarbij vooral aan op het bewijs van de aan- of afwezigheid van waarschuwingstekens en bebording ten tijde van het voorval. Op grond van de door Axa in het geding gebrachte stukken, waaronder verklaringen van passagiers en omwonenden, acht de rechtbank dat bewijs nog niet geleverd. Axa wordt dan ook tot bewijslevering toegelaten. 4.9. Vooruitlopend op de uitkomst van de bewijslevering overweegt de rechtbank het volgende. De gemeente heeft, voor het geval de aansprakelijkheid zou komen vast te staan, betoogd dat (conclusie van antwoord onder 5 en 6) sprake is van eigen schuld van de chauffeur van de eerste bus. Daartoe voert zij aan dat - gegeven het feit dat [betrokkene] uit haar stoel is ‘gelanceerd’ zoals Axa heeft gesteld en gegeven de door de gemeente gestelde aanwezige bebording en waarschuwingstekens - de chauffeur zijn weggedrag niet voldoende aan de verkeerssituatie heeft aangepast en kennelijk met een te hoge snelheid het verkeersplateau is gepasseerd. Daarbij komt dat, hoewel het destijds nog niet verplicht was voor passagiers om gordels te dragen, het op de weg van de chauffeur had gelegen om passagiers in verband met hun veiligheid te wijzen op de mogelijkheid van het dragen van een gordel. Gelet op het feit dat [betrokkene] uit haar stoel is ‘gelanceerd’, is het de vraag of de chauffeur de passagiers hierop heeft gewezen, aldus de gemeente. Axa heeft gemotiveerd bestreden dat de chauffeur te hard heeft gereden. Hij zou 20 kilometer per uur hebben gereden en niet valt in te zien wat hij anders had moeten doen, aldus de toelichting van de raadsman van Axa ter zitting. Op de gemeente, die zich beroept op de rechtsgevolgen van haar stelling dat de chauffeur van de eerste bus zijn weggedrag onvoldoende heeft aangepast, rust, nu Axa dit gemotiveerd heeft bestreden, de bewijslast van de (door haar gestelde) feiten en omstandigheden waaruit blijkt dat de chauffeur zijn weggedrag onvoldoende heeft aangepast. Op grond van de in het geding gebrachte stukken acht de rechtbank dat bewijs nog niet geleverd. De gemeente wordt dan ook uit proceseconomisch oogpunt thans reeds tot bewijslevering toegelaten, waarbij het de rechtbank praktisch voorkomt dat de getuigen over beide bewijsthema’s in één ronde worden gehoord, te beginnen met de door Axa in de enquête desgewenst te horen getuigen. 4.10. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden. 5. De beslissing De rechtbank 5.1. draagt Axa op feiten en omstandigheden te bewijzen waaruit blijkt dat sprake was van een gebrekkige weg dan wel van gevaarzettend handelen van de gemeente, 5.2. draagt de gemeente op feiten en omstandigheden te bewijzen waaruit blijkt dat de chauffeur van de eerste bus zijn weggedrag onvoldoende heeft aangepast, 5.3. bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 9 juli 2008 voor uitlating door Axa en de gemeente of zij bewijs willen leveren door het overleggen van bewijsstukken, door het horen van getuigen en / of door een ander bewijsmiddel, 5.4. bepaalt dat Axa en de gemeente, indien zij geen bewijs door getuigen willen leveren maar wel bewijsstukken willen overleggen, die stukken direct in het geding moeten brengen, 5.5. bepaalt dat Axa en de gemeente, indien zij getuigen willen laten horen, de getuigen en de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten op vrijdagen in de maanden juli tot en met oktober 2008 direct moeten opgeven, waarna dag en uur van de getuigenverhoren zullen worden bepaald, 5.6. bepaalt dat de getuigenverhoren zullen plaatsvinden op de terechtzitting van mr. S.C.P. Giesen in het paleis van justitie te Arnhem aan de Walburgstraat 2-4, 5.7. bepaalt dat alle partijen uiterlijk twee weken voor het eerste getuigenverhoor alle beschikbare bewijsstukken aan de rechtbank en de wederpartij moeten toesturen, 5.8. houdt iedere verdere beslissing aan. Dit vonnis is gewezen door mr. S.C.P. Giesen en in het openbaar uitgesproken op 25 juni 2008.