Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD7635

Datum uitspraak2008-07-11
Datum gepubliceerd2008-07-18
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Arnhem
Zaaknummers05/523897-07
Statusgepubliceerd


Indicatie

De rechtbank Arnhem heeft op 11 juli 2008 een 48-jarige man veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden en de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging ter zake brandstichting terwijl daarvan levensgevaar voor een ander te duchten is en terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is. Verdachte heeft brand gesticht aan een woning door daar benzine door de brievenbus van de voordeur te gieten en dit brandversnellend middel vervolgens aan te steken, terwijl hij wist dat er mensen in de woning aanwezig waren. De woning bevond zich in een rij woningen gelegen in een woonwijk. Door de brandstichting is schade ontstaan aan de woning. Alhoewel de raadsman gepleit heeft voor klinische behandeling van verdachte, acht de rechtbank oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging noodzakelijk.


Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM Sector strafrecht Meervoudige kamer Promis II Parketnummer : 05/523897-07 Datum zitting : 27 juni 2008 Datum uitspraak : 11 juli 2008 Tegenspraak In de zaak van de officier van justitie in het arrondissement Arnhem tegen: naam : [verdachte], geboren op : [geboortedatum] te [geboorteplaats], adres : [adres], plaats : [woonplaats]. thans gedetineerd in P.I. Arnhem - HvB Arnhem Zuid, Ir. Molsweg 5 Arnhem. Raadsman : mr. F.G.W.M. Huijbers, advocaat te Nijmegen. 1. De inhoud van de tenlastelegging Aan verdachte is tenlastegelegd dat: hij op of omstreeks 21 december 2007 te Nijmegen opzettelijk brand heeft gesticht in een woning, in elk geval aan de voordeur van een woning, gelegen aan of nabij het perceel [adres], immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk benzine gegoten door de brievenbus en/of over een krant en/of over de voordeur en/of (vervolgens) met een aansteker een vlam heeft gebracht bij die benzine, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met met voornoemde voordeur en/of krant en/of die benzine, althans met (een) brandbare stof(fen), terwijl daarvan gemeen gevaar voor voornoemde woning en/of de daarin aanwezige goederen en/of de voor die woning geplaatste fiets, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de zich in voornoemde woning bevindende personen, in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te duchten was; 2. Het onderzoek ter terechtzitting De zaak is laatstelijk op 27 juni 2008 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte verschenen. Verdachte is bijgestaan door mr. F.G.W.M. Huijbers, advocaat te Nijmegen. Als benadeelde partij heeft zich schriftelijk in het geding gevoegd en is ter terechtzitting verschenen [benadeelde partij]. De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, en voorts tot oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege. De officier van justitie heeft voorts verzocht dat de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] tot een bedrag van € 3.872,50 wordt toegewezen, waarbij tevens is gevorderd dat er een schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd tot dit bedrag, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 49 dagen hechtenis. Verdachte en zijn raadsman hebben het woord ter verdediging gevoerd. 3. De beslissing inzake het bewijs Er is sprake van een bekennende verdachte zoals bedoeld in artikel 359, derde lid, Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen: - de verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting d.d. 27 juni 2008; - een in wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van verhoor, inhoudende de verklaring van verdachte (p. 73-75) - een in wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van verhoor, inhoudende de verklaring van de aangever/getuige [benadeelde partij] (p. 37-40); - een in wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van verhoor, inhoudende de verklaring van de getuige A.M.L. [getuige] (p. 68-69); - een in wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van onderzoek door de technische recherche (p. 43-45). Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat: hij op 21 december 2007 te Nijmegen opzettelijk brand heeft gesticht in een woning, gelegen aan de [adres], immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk benzine gegoten door de brievenbus en/of over een krant en over de voordeur en vervolgens met een aansteker een vlam gebracht bij die benzine, terwijl daarvan gemeen gevaar voor voornoemde woning en/of de daarin aanwezige goederen en de voor die woning geplaatste fiets, en levensgevaar voor de zich in voornoemde woning bevindende personen, te duchten was; Hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken. De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. 4a. De kwalificatie van het bewezenverklaarde Het bewezenverklaarde levert op: Ten aanzien van feit 1: Opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan levensgevaar voor een ander te duchten is en Opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is 4b. De strafbaarheid van het feit Het feit is strafbaar. 5. De strafbaarheid van verdachte Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluiten. 6. De motivering van de sanctie(s) Bij de beslissing over de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met: - de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan; - de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op: • de justitiële documentatie betreffende verdachte, gedateerd 23 mei 2008; • een pro justitia rapport van drs. J.P.M. van der Leeuw, klinisch psycholoog/psychotherapeut, gedateerd 24 maart 2008, betreffende verdachte; • een pro justitia rapport van dr. A.J.A. Kaasenbrood, psychiater, gedateerd 31 maart 2008, betreffende verdachte; • een maatregelrapport van IrisZorg Justitiële Verslavingszorg, gedateerd 3 april 2008, betreffende verdachte; • brieven van drs. J.P.M. van der Leeuw, klinisch psycholoog/psychotherapeut, en dr. A.J.A. Kaasenbrood, psychiater, houdende de antwoorden op aanvullende vragen van de raadsman van verdachte, beide gedateerd 29 april 2008. De rechtbank overweegt in het bijzonder het navolgende. Verdachte heeft brand gesticht aan een woning door daar benzine door de brievenbus van de voordeur te gieten en dit brandversnellend middel vervolgens aan te steken, terwijl hij wist dat er mensen in de woning aanwezig waren, waardoor onder meer schade aan de voordeur, de kozijnen en een fiets die buitenstond is ontstaan. De woning bevond zich in een rij woningen gelegen in een woonwijk. De officier van justitie heeft een gevangenisstraf van 12 maanden onvoorwaardelijk, met aftrek van de in voorlopige hechtenis doorgebrachte tijd, en terbeschikkingstelling met dwangverpleging geëist. De raadsman heeft verzocht om een lagere onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen dan geëist en af te zien van oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling, en in plaats daarvan verdachte een klinische behandeling te laten ondergaan bij een dubbeldiagnose-kliniek, gericht op het afkicken en behandelen van middelengebruik. De raadsman heeft hiertoe aangevoerd dat hij uit de deskundigenrapportages opmaakt dat het met name gaat om het tegengaan van verdachtes cocaïneverslaving en dat zich dan ook, na de behandeling hiervan, geen psychosen meer zullen voordoen bij verdachte, omdat deze drugsgerelateerd zouden zijn. Ook zouden het gevaar en het recidiverisico niet voldoende door de deskundigen zijn onderbouwd om de maatregel op te leggen. De rechtbank is van oordeel dat voor de feiten zoals bewezenverklaard een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats is. De rechtbank gaat daarbij uit van vergelijkbare rechterlijke uitspraken. Niet alleen heeft verdachte door te handelen als bewezenverklaard schade veroorzaakt aan goederen, maar bovenal levensgevaar veroorzaakt voor aangever en zijn gezinsleden, die zich ten tijde van de brandstichting in de woning bevonden. Voorts heeft verdachte ook gevaar veroorzaakt voor personen en goederen die zich bevonden in de omliggende woningen. Brand in de eigen woning is een van de meest bedreigende zaken die mensen kunnen meemaken. De persoonlijke veiligheid is in het geding op een plek waar een ieder zich veilig behoort te kunnen voelen. Een brandstichting heeft een enorme impact op de veiligheidsbeleving. In dit geval des te meer nu de aangever en zijn gezin in de woning aanwezig waren. Verdachte was hiervan op de hoogte. Er is geen sprake van relevante justitiële documentatie. Uit de hierna aan te halen rapportages blijkt dat verdachte sterk verminderd toerekeningsvatbaar is. Het feit is gepleegd terwijl verdachte onder invloed was van middelen. De rechtbank ziet gelet op het hiervoor overwogene dan ook geen aanleiding om een lagere gevangenisstraf op te leggen dan door de officier van justitie geëist, ook niet in het licht van de nieuwe regeling van de voorwaardelijke invrijheidstelling. In voormeld deskundigenrapport van drs. J.P.M. van der Leeuw is het volgende opgenomen. “(…) VI Diagnostische overwegingen. (…) Allereerst is er sprake van psychotische problematiek. Betrokkene verkeert (nog steeds) in de waan dat het slachtoffer in het ten laste gelegde feit, hem op een seksuele en agressieve manier belaagt. (…) Tevens is er sprake van verslavingsproblematiek. Er is sprake van misbruik dan wel afhankelijkheid van cocaïne, heroïne, cannabis, medicijnen en alcohol. (…) Naast de verslavingsproblematiek is er sprake van psychosociale en maatschappelijke problematiek. (…) Qua persoonlijkheidsorganisatie is er sprake van een borderline structuur met een sterke neiging tot dissociatie en vervreemding. Dit betekent dat betrokkene een uitermate kwetsbare persoon is die onder invloed van stress al snel decompenseert. Dit kan zich dan vervolgens uiten in psychotische problematiek en/of in agressieve acting-out. (…) VII Forensisch psychologische beschouwing (…) Aan de pathologie van betrokkene is nog niets veranderd en vele hulpverleningspogingen in het verleden hebben evenmin ertoe kunnen leiden dat de complexe problematiek van betrokkene verbeterde. Er is indien gekeken wordt naar de levensloop van betrokkene zelfs sprake van een dalende levenslijn met bestendiging zoniet exacerbatie van zijn problematiek. Het recidiverisico is derhalve zeer groot en gezien de vele mislukte hulpverleningspogingen in het verleden en het gebrek aan probleembesef bij betrokkene is er slechts het advies van een gedwongen langdurig hulpverleningstraject mogelijk. De nog immer aanwezige paranoïde waan van betrokkene waarin het slachtoffer het gehate object is, veroorzaakt dat het recidiverisico bijzonder groot is. VIII Beantwoording van de vraagstelling. (…) Op grond van de beschreven problematiek is betrokkene sterk verminderd toerekeningsvatbaar te houden voor het tenlastegelegde. (…)” In voormeld deskundigenrapport van dr. A.J.A. Kaasenbrood is het volgende opgenomen. “(…) VII Beantwoording van de vraagstelling. (…) 2. Is onderzochte lijdende aan een ziekelijke stoornis en/of gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens en zo ja, hoe is dat in diagnostische zin te omschrijven? Middelenafhankelijkheden en misbruik, psychose door middelen, vermoeden op persistente dementie door middelen, persoonlijkheidsstoornis NAO met veel borderlinetrekken, matige begaafdheid/dd zwakzinnigheid licht. (…) 3. Hoe was dit ten tijde van het tenlastegelegde? Gedurende het tenlastegelegde was betrokken psychotisch en had hij fors cocaïne en alcohol gebruikt bij een dagelijkse dosis symmeron. Bovengenoemde persoonlijkheidstrekken, matige begaafdheid en neuropsychologische functiestoornissen hebben op de in VI geschetste wijze aan het tenlastegelegde bijgedragen. (…) Welke conclusie met betrekking tot de toerekeningsvatbaarheid is op grond hiervan te adviseren? Sterk verminderd. (…) 7a. Welke aanbevelingen van gedragsdeskundige en van andere aard zijn te doen voor intervensties op deze factoren en condities en hun eventuele onderlinge beïnvloeding en binnen welk juridisch kader zou dit gerealiseerd kunnen worden? (…) Gezien de hulpverleningsgeschiedenis van betrokkene ziet rapporteur dit niet in een voorwaardelijk kader gebeuren. Daarvoor zijn er te veel pogingen in het verleden geëindigd met het eenzijdig staken van de hulpverlening door betrokkene, tegen advies. Rapporteur adviseert dan ook een TBS. (…)” De raadsman heeft aanvullende vragen gesteld aan beide voornoemde deskundigen. Een van deze vragen aan de psychiater luidt: “8. U adviseert het opleggen van de TBS-maatregel en vervolgens een behandeling van de stoornissen in het gebruik van middelen volgens de regels van de kunst. Behandeling van andere aandoeningen is alleen aangewezen indien uit andere diagnostiek blijkt dat deze behandeling noodzakelijk is. Betekent dit dat TBS alleen noodzakelijk is om de verslaving in een gedwongen kader te kunnen behandelen om op die manier de psychoses onder controle te krijgen?” Het antwoord op deze vraag van de deskundige dr. A.J.A. Kaasenbrood luidt: “8. De TBS is nodig om de noodzakelijke behandeling voor betrokkene te kunnen uitvoeren. Die behandeling zal gericht zijn op het terugbrengen van het recidiverisico en zal zoveel interventies omvatten als noodzakelijk blijkt. Het is mogelijk dat met het behandelen van de stoornissen in het middelengebruik de psychosen verder ‘wegblijven’ en de behandeling dus samenvalt met het behandelen van de stoornis in het middelengebruik, maar waarschijnlijk is dit niet. (…)” De rechtbank neemt deze conclusie over en maakt deze tot de hare. De rechtbank is van oordeel dat verdachte zoals tenlastegelegd duidelijk gevaarzettend heeft gehandeld en het gevaar dat hij in de toekomst ook dergelijke handelingen kan plegen daarmee een gegeven is. De rechtbank wijst hierbij op het herhalingsrisico dat door de deskundigen in voldoende mate is onderbouwd. De rechtbank wijst hierbij naar de rapportage van de deskundige Van der Leeuw, psycholoog/psychotherapeut (zie ook hierboven) waarin deze onder het kopje “Forensisch psychologische beschouwing” stelt dat ”de nog immer aanwezige paranoïde waan van betrokkene waarin het slachtoffer het gehate object is, veroorzaakt dat het recidiverisico bijzonder groot is. Omdat de betrokkene zich ook grotendeels onttrekt aan behandeling is er een grote kans op voortzetting van de waan die tenslotte gevaarzettend is.” Met betrekking tot de maatregel van terbeschikkingstelling is de rechtbank van oordeel dat uit de rapportages van de deskundigen en Iriszorg voldoende blijkt dat verdachte zich heeft onttrokken aan eerdere behandelingen en dat slechts een behandelingsmogelijkheid in een gedwongen onvoorwaardelijk TBS-kader dient plaats te vinden. Beide deskundigen hebben in hun eerste rapportage en ook in de aanvullende rapportage, waarbij zij antwoord geven op vragen van de raadsman, aangegeven dat behandeling niet in een voorwaardelijk kader kan geschieden gelet op deze eenzijdige onttrekkingen aan hulpverlening door verdachte. Behandeling kan slechts in het kader van de terbeschikkingstelling worden gegarandeerd en elke andere vorm is gecontra-indiceerd. Met een klinische behandeling van alleen het gebruik van middelen kan niet worden volstaan. De rechtbank is van oordeel, overeenkomstig hetgeen ook psychiater Kaasenbrood aanvullend heeft geconcludeerd, dat de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege nodig is om de noodzakelijke behandeling voor betrokkene te kunnen uitvoeren. Die behandeling zal gericht zijn op het terugbrengen van het recidiverisico en zal zoveel interventies omvatten als noodzakelijk blijkt. Het is mogelijk dat met het behandelen van stoornissen in het middelengebruik de psychosen verder ‘wegblijven’ en de behandeling dus samenvalt met het behandelen van het middelengebruik, maar waarschijnlijk is dat niet. Ook psycholoog Van der Leeuw stelt aanvullend dat er sprake is van verslavingsproblematiek, cognitieve problematiek en maatschappelijke problematiek. Tot slot is ook Iriszorg van oordeel dat alleen een behandeling in het kader van terbeschikkingstelling geïndiceerd is. Een enkele behandeling voor verslaving is bij betrokkene niet aangewezen. Op grond van bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat de ernst van het feit, te weten een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vijftien jaar is gesteld, de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling eisen. Nu voldaan is aan de wettelijke voorwaarden zal de rechtbank de ter beschikkingstelling gelasten en bevelen dat de ter beschikking gestelde van overheidswege zal worden verpleegd, daar het bewezenverklaarde delict een misdrijf is dat een ernstig gevaar oplevert voor of een krenking is van de lichamelijke integriteit van een of meer personen. De rechtbank is van oordeel dat de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven film (beeldmateriaal van beveiligingscamera’s tankstation Texaco) aan de rechthebbende zal moeten worden teruggegeven 6a. De beoordeling van de civiele vordering(en), alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel De benadeelde partij heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering, strekkende tot vergoeding van geleden schade. De rechtbank heeft kennis genomen van de door [benadeelde partij] en diens gemachtigde ingediende vordering tot schadevergoeding. Ter zitting heeft [benadeelde partij] de vordering toegelicht en aangeven dat het een gedeelte van de door hem geleden materiële schade betreft, die niet door zijn verzekeraar is vergoed, en immateriële schade geleden door hemzelf, zijn partner en zijn dochtertje. De rechtbank is van oordeel dat de vorderingen ten aanzien van [benadeelde partij] zelf en zijn dochtertje, voor wie hij als wettelijk vertegenwoordiger gerechtigd is in rechte op te treden, ontvankelijk zijn. Ten aanzien van de vordering van zijn partner, mevrouw [getuige], is de rechtbank van oordeel dat deze vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard nu niet gebleken is dat de gemachtigde van [benadeelde partij] ook gemachtigd is voor haar op te treden. De rechtbank zal de vordering van mevrouw [getuige] om die reden niet-ontvankelijk verklaren. Mogelijk kan zij haar vordering via de civiele rechter verhalen. De rechtbank acht aannemelijk dat de benadeelde partij [benadeelde partij] ten gevolge van het strafbare feit schade heeft geleden omdat er schade in en buiten de woning aan goederen is toegebracht. Een groot deel daarvan is door de verzekering vergoed en slechts een bedrag van € 122,50 resteert, dat niet is vergoed. De immateriële schade groot € 1250,- per persoon, geleden door [benadeelde partij] en diens dochter is onderbouwd met een medische verklaring die ten aanzien van. [benadeelde partij] inhoudt dat hij 7 minuten in de rook heeft gestaan en een zeer mild inhalatietrauma heeft gehad. Zijn dochter heeft 3 minuten in de rook doorgebracht en heeft eveneens een mild inhalatietrauma gehad. Het gebeurde heeft merkbare gevolgen gehad in het dagelijks functioneren van de slachtoffers; ook heeft het een gevoel van onveiligheid teweeg gebracht. De raadsman van verdachte heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank terzake van de hoogte van het toe te wijzen bedrag. Een bedrag zoals door de slachtoffers gevorderd komt de rechtbank redelijk en billijk voor. De rechtbank stelt de materiële schade vast op een bedrag van € 122,50 en begroot de immateriële schade van [benadeelde partij] op een bedrag van € 1250,- en van diens dochter eveneens op dat bedrag. De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen. De rechtbank ziet geen reden om deze maatregel niet op te leggen. De raadsman heeft dit bepleit, omdat verdachte na de beëindiging van de maatregel van terbeschikkingstelling zijn geld nodig heeft om een nieuw bestaan op te bouwen. De rechtbank is van oordeel dat niet uit te sluiten is dat na ommekomst van de maatregel er wel degelijk ruimte en gelegenheid bestaat voor verdachte om aan zijn betalingsverplichtingen die voortvloeien uit de onderhavige strafzaak te voldoen. 7. De toegepaste wettelijke bepalingen De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 27, 36f, 37a, 37b en 157 van het Wetboek van Strafrecht. 8. De beslissing De rechtbank, rechtdoende: Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan. Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij. Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4. Verklaart verdachte hiervoor strafbaar. Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) maanden. Beveelt overeenkomstig het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht dat de tijd, door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, geheel in mindering zal worden gebracht. Gelast dat veroordeelde ter beschikking wordt gesteld en beveelt dat hij van overheidswege zal worden verpleegd. Gelast de teruggave van de inbeslaggenomen goederen aan de rechthebbende. De beslissing op de vordering van de benadeelde partij A.M.L. [getuige]: Verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering. De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]: Wijst de vordering van de benadeelde partij toe. - Veroordeelt de veroordeelde tegen kwijting aan [benadeelde partij], wonende te [adres], te betalen € 1.372,50 (zegge duizend driehonderdtweeënzeventig euro en vijftig cent). - Veroordeelt de veroordeelde tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vooralsnog begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken. Maatregel van schadevergoeding ad € 1.372,50, subsidiair 27 dagen hechtenis. - Legt op aan veroordeelde de verplichting aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij], wonende te [adres], te betalen € 1.372,50, (zegge duizend driehonderdtweeënzeventig euro en vijftig cent), bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 27 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. - Bepaalt daarbij dat, indien en voor zover de veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij] het daarmee corresponderende gedeelte van de civielrechtelijke verplichting van veroordeelde om aan de benadeelde partij te betalen komt te vervallen en dat indien en voor zover veroordeelde aan de benadeelde partij heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen. De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij], optredend in zijn hoedanigheid als wettelijk vertegenwoordiger voor zijn dochter: Wijst de vordering van de benadeelde partij toe. - Veroordeelt de veroordeelde tegen kwijting aan [benadeelde partij], optredend in hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van zijn dochter [naam], wonende te [adres], te betalen € 1.250,00 (zegge duizend tweehonderdvijftig euro). - Veroordeelt de veroordeelde tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vooralsnog begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken. Maatregel van schadevergoeding ad € 1.250,00, subsidiair 25 dagen hechtenis. - Legt op aan veroordeelde de verplichting aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij], optredend in hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van diens dochter [naam], wonende te [adres], te betalen € 1.250,00, (zegge duizend tweehonderdvijftig euro), bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 25 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. - Bepaalt daarbij dat, indien en voor zover de veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij], optredend in hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van diens dochter het daarmee corresponderende gedeelte van de civielrechtelijke verplichting van veroordeelde om aan de benadeelde partij te betalen komt te vervallen en dat indien en voor zover veroordeelde aan de benadeelde partij heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen. Aldus gewezen door: mr. A.M. van Gorp, rechter als voorzitter, mr. C.N. Dijkstra, vicepresident, mr. A.G. Broek-de Stigter, rechter, in tegenwoordigheid van mr. G.L.M. Verstegen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 11 juli 2008.