Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD7640

Datum uitspraak2008-07-16
Datum gepubliceerd2008-07-18
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Utrecht
Zaaknummers187916/ HA ZA 04-2654
Statusgepubliceerd


Indicatie

Aandelenlease.


Uitspraak

vonnis RECHTBANK UTRECHT Sector handels- en familierecht zaaknummer / rolnummer: 187916 / HA ZA 04-2654 Vonnis van 16 juli 2008 in de zaak van [eiser], wonende te [woonplaats], eiser, procureur mr. C. Beijer, tegen de naamloze vennootschap AEGON BANK N.V., ho.d.n. Spaarbeleg, gevestigd te Nieuwegein, gedaagde, procureur mr. J.M. van Noort. Partijen zullen hierna [eiser] en Spaarbeleg genoemd worden. 1. De procedure 1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit: - het tussenvonnis van 20 februari 2008 - de akte van Spaarbeleg - de antwoordakte van [eiser]. 1.2. Ten slotte is vonnis bepaald. 1.3. Bij het hiervoor onder 1.1 genoemde tussenvonnis van 20 februari 2008 heeft de rechtbank Spaarbeleg in de gelegenheid gesteld om de op de achterzijde van het inschrijfformulier afgedrukte samenvatting van de algemene voorwaarden in het geding te brengen, eventueel met een korte toelichting op die productie, en vervolgens [eiser] in de gelegenheid gesteld om bij antwoordakte kort op de akte van Spaarbeleg te reageren. De rechtbank heeft er daarbij nadrukkelijk op heeft gewezen dat partijen zich in hun akte hiertoe dienen te beperken en dat hen geen gelegenheid wordt geboden om nieuwe of aanvullende stellingen in te nemen. Partijen hebben zich echter niet aan deze instructie gehouden. De rechtbank slaat slechts acht op de door Spaarbeleg overgelegde samenvatting van de algemene voorwaarden en op hetgeen partijen hierover hebben opgemerkt. De rechtbank gaat voorbij aan hetgeen partijen overigens hebben aangevoerd in de door hen genomen akten. 1.4. De rechter, ten overstaan van wie de comparitie van partijen is gehouden, heeft dit vonnis niet kunnen wijzen vanwege het feit dat zij thans niet meer bij deze rechtbank werkzaam is. 2. Inleiding 2.1. Spaarbeleg is een financiële instelling die overeenkomsten sluit met betrekking tot financiële producten, waaronder het zogenaamde SprintPlan. Bij een SprintPlan-overeenkomst wordt gedurende een periode van vijf jaar belegd met een door Spaarbeleg verstrekte lening. Met het geleende bedrag worden voor de belegger participaties aangekocht in het Spaarbeleg Garantiefonds. De participaties worden op naam van de Stichting Spaarbeleg BeleggingsGiro (door de jaren heen soms anders genaamd) gesteld die deze voor rekening en risico van de cliënt gaat houden. Na afloop van de looptijd van de overeenkomst worden de participaties in het Garantiefonds verkocht en wordt de lening afgelost. Het SprintPlan-product kent een gegarandeerde einduitkering (de zogenaamde garantiewaarde) waarmee het geleende bedrag kan worden terugbetaald. 2.2. Deze rechtbank heeft in verband met de SprintPlan-overeenkomsten in de afgelopen jaren reeds vonnis gewezen in een tweetal collectieve acties tegen Spaarbeleg, aanhangig gemaakt door de Gedupeerden SprintPlan (GeSp) (vonnis van 22 december 2004, NJF 2005/60) en door de Vereniging Consument & Geldzaken (vonnis van 4 januari 2006, NJF 2006/152), alsmede in diverse procedures die door individuele deelnemers aan het SprintPlan tegen Spaarbeleg zijn aangespannen. In deze vonnissen is bij de opsomming van de feiten steeds uitgebreid geciteerd uit het door Spaarbeleg aan de deelnemers van het SprintPlan verstrekte informatiemateriaal, waaronder het zogenaamde ‘welkomstpakket. 2.3. In de onderhavige zaak heeft de rechtbank in het tussenvonnis van 20 februari 2008 reeds verwezen naar het arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 15 november 2007 (LJN BB 7971) en naar de overweging van het Gerechtshof dat het door Spaarbeleg aan de deelnemers toegezonden ‘welkomstpakket’ met informatie betreffende het SprintPlan pas door de deelnemer is ontvangen nadat de SprintPlan-overeenkomst reeds tot stand was gekomen. De rechtbank volgt het Hof Amsterdam in zijn oordeel betreffende het moment van tot stand komen van de SprintPlan-overeenkomst. De inhoud van dat welkomstpakket zal daarom buiten beschouwing worden gelaten bij de beoordeling van wat de deelnemer op het moment van het aangaan van de SprintPlan-overeenkomst wist of kon weten over de aard en werking van het SprintPlan. Dit betekent dat de deelnemer voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst enkel beschikte over de informatie zoals die bleek uit mogelijk op voorhand verstrekte informatie over het SprintPlan en uit het voorgedrukte inschrijfformulier, met op de achterzijde de samenvatting van de algemene voorwaarden. Voor zover [eiser] van deze samenvatting geen kennis heeft genomen voordat hij tot ondertekening is overgegaan, komt dat voor zijn rekening en risico. Van [eiser] mocht - zeker in het licht van de op de voorzijde opgenomen verklaring dat hij bekend was en zich akkoord verklaarde met de voorwaarden van het SprintPlan - verwacht worden dat hij zich afvroeg met welke voorwaarden hij zich akkoord verklaarde, en of hij deze reeds had gelezen, alvorens de SprintPlan-overeenkomst aan te gaan. Verder staat op basis van de door [eiser] ter comparitie afgelegde (en onweersproken) verklaring vast dat [eiser] voorafgaande aan de totstandkoming van de overeenkomst heeft beschikt over ‘folders over het SprintPlan die hij regelmatig in de bus kreeg’. 2.4. De rechtbank acht de vonnissen die zij in verband met de SprintPlan-overeenkomsten heeft gewezen en die (bijna) allemaal zijn gepubliceerd op (in ieder geval) rechtspraak.nl, eveneens inmiddels bekend bij de advocaten die namens hun cliënten tegen Spaarbeleg procederen. Voor zover de rechtbank van oordeel is dat op stellingen en verweren die in deze procedure worden aangevoerd, in één of meer van haar eerdere vonnissen reeds is beslist, zal zij bij de motivering van haar oordeel over deze stellingen en verweren volstaan met een verwijzing naar deze eerdere vonnissen. 3. De feiten 3.1. [eiser] heeft na het insturen van het Inschrijfformulier, met op de achterzijde een samenvatting van de algemene voorwaarden, van Spaarbeleg een Certificaat ontvangen. 3.2. Het door [eiser] afgesloten SprintPlan had een looptijd van 1 december 1999 tot en met 30 november 2004. [eiser] heeft ter uitvoering van de overeenkomst 60 maandtermijnen van EUR 90,76 (NLG 200,00) aan Spaarbeleg voldaan. [eiser] heeft na afloop van de overeenkomst geen uitkering van Spaarbeleg ontvangen. 4. Het geschil 4.1. De vordering van [eiser] luidt na eiswijziging als volgt: (a) te bepalen dat Spaarbeleg [de rechtbank leest “Spaarbeleg”waar [eiser] spreekt over “Aegon”, nu de rechtbank eerstgenoemde benaming hanteert] jegens [eiser] toerekenbaar tekort is geschoten/haar precontractuele zorgplicht heeft geschonden en/of onrechtmatig heeft gehandeld en mitsdien aansprakelijk is voor de hierdoor opgetreden schade; mitsdien vanwege blijvend schuldeisersverzuim de in het geding zijnde overeenkomst (contract 073.72.17.893) te ontbinden; en te bepalen dat Spaarbeleg jegens [eiser] aansprakelijk is voor en deswege gehouden is tot vergoeding van de schade die [eiser] heeft geleden of nog zal lijden uit hoofde van de verplichting voor Spaarbeleg tot ongedaanmaking van de door haar van [eiser] ontvangen prestaties; (b) dat primair de hiervoor onder (a) bedoelde schade bestaat uit hetgeen door [eiser] tot en met heden aan Spaarbeleg is betaald, dan wel een ander bedrag door uw Rechtbank te Utrecht in goede Justitie nader te bepalen, vermeerderd met alle door Spaarbeleg opgevorderde kosten en renten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding dan wel het instellen dezer eis tot de dag van algehele voldoening; c) dat subsidiair de in het geding zijnde overeenkomst (contract 073.72.17.839) tussen [eiser] en Spaarbeleg wordt vernietigd of nietig verklaard wegens dwaling en/of misbruik van omstandigheden althans dat deze wordt ontbonden, te verklaren voor recht dat deze is ontbonden, een en ander met de veroordeling van Spaarbeleg tot terugbetaling aan [eiser] van datgene wat Spaarbeleg n.a.v. deze overeenkomst betaald is, te vermeerderen met de wettelijke rente per datum afboeking, tot de dag der algehele voldoening hiervan; d) te verklaren voor recht dat wegens in strijd met de Wet op het consumentenkrediet (art 9) in samenhang met art. 3: 40 lid 2 BW de in het geding zijnde overeenkomst van partijen nietig is. e) Spaarbeleg te veroordelen te betalen een bedrag van € 250,00 te vermeerderen met btw ([eiser] als natuurlijk persoon geen btw kan verrekenen), zijnde de door de [eiser] gemaakte buitengerechtelijke kosten ter behartiging van onderhavige procedure, met daarnaast veroordeling van Spaarbeleg in de kosten van deze procedure. 4.2. Spaarbeleg voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan. 5. De beoordeling 5.1. De rechtbank stelt voorop dat de vordering van [eiser] niet volledig duidelijk is. Gelet op de bewoordingen van de vordering voor en na wijziging van eis, en gelet op het feit dat bij de aanduiding van de verschillende onderdelen van de vordering een ondergeschikte en nevengeschikte aanduiding door elkaar zijn gebruikt, begrijpt de rechtbank de vordering aldus dat [eiser] voor verschillende grondslagen heeft gekozen zonder daarbij een dwingende volgorde op het oog te hebben gehad. De rechtbank zal de vorderingen in een door haar te bepalen volgorde behandelen. Nietigheid wegens strijd met Wck 5.2. De rechtbank ziet in de uitspraak van het Hof Amsterdam van 15 november 2007 (LJN BB7971), gezien het belang van de rechtseenheid, op dit punt aanleiding het Hof te volgen in haar oordeel dat de SprintPlan-overeenkomst geen krediettransactie is in de zin van artikel 1 aanhef en onder a Wck. Het Hof Arnhem heeft op 4 december 2007 (LJN BB9779) overeenkomstig geoordeeld. Nu de Wck niet van toepassing is, is reeds daarom geen sprake van nietigheid van de SprintPlan-overeenkomst vanwege mogelijke strijdigheid met een of meer bepalingen van die wet. Daarom wordt de vordering van [eiser], voor zover gebaseerd op de stelling dat de SprintPlan-overeenkomst nietig is wegens strijd met de Wck, afgewezen. Vernietiging op grond van dwaling 5.3. [eiser] heeft een beroep gedaan op dwaling met de stelling dat hij dacht dat het SprintPlan een spaarproduct was en dat Spaarbeleg onvoldoende heeft gewezen op het risico dat de inleg verloren kon gaan. Ter comparitie heeft [eiser] nog aangevoerd dat hij uit de term “Garantiewaarde” heeft begrepen dat de inleg gegarandeerd werd terugbetaald. 5.4. De rechtbank heeft reeds in diverse vonnissen, recent nog in haar vonnis van de meervoudige kamer van 24 januari 2007 (LJN AZ7231), geoordeeld dat deelnemers aan het SprintPlan uit de door Spaarbeleg verstrekte schriftelijke informatie zelfs bij oppervlakkige lezing niet kunnen en mogen afleiden dat het SprintPlan een spaarproduct was. Bij oplettende bestudering van de informatie hadden zij bovendien kunnen en moeten begrijpen dat het SprintPlan inhield dat zij maandelijks een bedrag aan rente zouden betalen over een bij Spaarbeleg afgesloten lening en dat Spaarbeleg vervolgens met deze lening voor rekening en risico van hen participaties zou kopen in het GarantieFonds. De rechtbank nam de tekst van de Algemene Voorwaarden hierbij als uitgangspunt. Echter, in navolging van het arrest van het Hof Amsterdam van 15 november 2007 (LJN BB7971) is de rechtbank thans van oordeel dat deze Algemene Voorwaarden geen deel uitmaken van de overeenkomst. Uitgegaan dient te worden van de informatie die [eiser] heeft ontvangen voorafgaand aan de totstandkoming ervan, te weten de samenvatting van de Algemene Voorwaarden op de achterzijde van het inschrijfformulier en de onder 2.3 bedoelde ‘folders’. De inhoud van de folders is niet komen vast te staan, maar voor de beoordeling is dat ook niet van (doorslaggevend) belang. Immers, in de samenvatting van de Algemene Voorwaarden op de achterzijde van het inschrijfformulier staat al met zoveel woorden vermeld dat het door de deelnemer betaalde maandbedrag rente is over de aankoopsom van de voor hem of haar gekochte (fracties van) participaties en dat de aankoopsom wordt gefinancierd door Spaarbeleg. Ook staat vermeld dat na afloop van een SprintPlan-contract een eindafrekening plaatsvindt en dat Spaarbeleg aan de deelnemer alsdan betaalt het bedrag dat na de einddatum wordt uitgekeerd op de alsdan voor de deelnemer gehouden (fracties van) participaties, verminderd met de voor het SprintPlan-contract geldende aankoopsom en verder verminderd met al hetgeen de deelnemer alsdan uit hoofde van het SprintPlan-contract aan Spaarbeleg verschuldigd mocht zijn. Tot slot is vermeld dat als het eindsaldo bij de eindafrekening negatief is, de deelnemer verplicht is tot bijbetaling van het negatieve saldo. Uit deze informatie heeft [eiser] kunnen en moeten afleiden dat van een spaarproduct geen sprake was, dat het risico bestond dat de inleg verloren ging en dat de inleg niet gegarandeerd werd terugbetaald. 5.5. Van [eiser] mocht worden verwacht dat hij het voormelde informatiemateriaal heeft gelezen en met de nodige aandacht heeft bestudeerd. [eiser] heeft ter comparitie aangegeven de informatie globaal te hebben gelezen, maar niet te hebben bestudeerd. Indien [eiser] dientengevolge heeft gedwaald omtrent de inhoud van de overeenkomst, omdat hij dacht dat hij ging sparen, dan moet deze dwaling naar het oordeel van de rechtbank voor zijn eigen rekening blijven. Het beroep op dwaling wordt dan ook afgewezen. Vernietiging op grond van misbruik van omstandigheden 5.6. Om aan te kunnen nemen dat sprake is van misbruik van omstandigheden is onder andere vereist dat Spaarbeleg wist of moest begrijpen dat [eiser] door de door hem gestelde onervarenheid tot het sluiten van de overeenkomst werd bewogen. Van een dergelijke kenbaarheid is de rechtbank evenwel niet gebleken. De overeenkomst is tot stand gekomen kennelijk zonder dat er enig inhoudelijk contact tussen partijen heeft plaatsgevonden. [eiser] heeft volstaan met het inzenden van een inschrijfformulier en Spaarbeleg met het toezenden van het welkomstpakket. Nu niet gesteld kan worden dat alleen onervaren consumenten zullen worden bewogen tot het afsluiten van een SprintPlan op de wijze zoals in dit geval is geschied, kan niet worden geconcludeerd dat Spaarbeleg wist of moest begrijpen dat zijn onervarenheid [eiser] bewoog tot het inzenden van het inschrijfformulier en dat dit Spaarbeleg van het sluiten van de overeenkomst had behoren te weerhouden. Het beroep op misbruik van omstandigheden faalt derhalve. Ontbinding wegens toerekenbare tekortkoming door schending van de zorgplicht 5.7. Deze rechtbank heeft in haar vonnis van 18 oktober 2006, LJN AZ0660, geoordeeld dat zij schending van de zorgplicht door Spaarbeleg niet langer zal kwalificeren als een toerekenbare tekortkoming, doch enkel als een onrechtmatige daad. De rechtbank heeft dit oordeel nadien in diverse andere vonnissen met betrekking tot het SprintPlan herhaald. De rechtbank ziet geen aanleiding om nu anders te oordelen. Deze vordering wordt daarom afgewezen. Onrechtmatig handelen wegens schending zorgplicht 5.8. [eiser] heeft gesteld dat Spaarbeleg heeft gehandeld in strijd met haar zorgplicht door hem niet volledig te informeren over de aard en de omvang van de risico’s (meer in het bijzonder het risico dat hij na ommekomst van de overeenkomst zijn volledige inleg kwijt zou zijn) die hij met de overeenkomst aanging. Daarnaast stelt hij dat Spaarbeleg in strijd met haar zorgplicht heeft gehandeld door na te laten om te informeren naar zijn inkomens- en vermogenspositie en naar zijn beleggingservaring en beleggingsdoelstellingen. Mitsdien is Spaarbeleg op grond van onrechtmatige daad verplicht de door hem dientengevolge geleden schade te vergoeden, aldus [eiser]. 5.9. De rechtbank heeft reeds in diverse uitspraken (onder meer 22 december 2004, NJF 2005/60; 4 januari 2006, NJF 2006/152; 24 januari 2007, LJN AZ7231) geoordeeld dat op Spaarbeleg een bijzondere zorgplicht rust, waarvan de omvang wordt bepaald door de resultante van twee verplichtingen, te weten het verstrekken van informatie aan en het inwinnen van informatie bij de potentiële deelnemer, en tevens dat Spaarbeleg aan de op haar, in het kader van deze zorgplicht, rustende verplichtingen niet heeft voldaan. Zo heeft Spaarbeleg onvoldoende gewezen op het risico dat de opbrengst van het SprintPlan lager dan het totaal van de door deelnemer betaalde maandtermijnen, en zelfs nihil kon zijn. Spaarbeleg had, zeker nu zij ervoor heeft gekozen om het SprintPlan aan te bieden aan een breed, niet gesegmenteerd publiek, dienen te verifiëren of de deelnemer uit het door Spaarbeleg verstrekte informatiemateriaal het bestaan van dit risico had begrepen en of het SprintPlan wel beantwoordde aan de beleggingsdoelstelling van deze individuele deelnemer. De combinatie van elementen van een geldlening en elementen van een belegging, die in de SprintPlan-overeenkomst onlosmakelijk met elkaar zijn verbonden, maken dat de rechtbank in tegenstelling tot het Hof Amsterdam (15 november 2007, LJN BB7971) van oordeel blijft dat de zorgplicht zich niet slechts uitstrekt tot de inkomens- en vermogenspositie van een deelnemer, maar tevens tot diens beleggingsdoelstelling en -ervaring. 5.10. Ook in het onderhavige geval komt de rechtbank tot het oordeel dat Spaarbeleg haar zorgplicht jegens [eiser] heeft geschonden. Zoals reeds in eerdere vonnissen is geoordeeld, diende de potentiële deelnemer de informatie uit de verschillende toegezonden bescheiden (de onder 2.3 bedoelde folders en de samenvatting van de Algemene Voorwaarden) te combineren en enkele denkstappen te maken om de risico’s geheel te kunnen doorgronden. Spaarbeleg heeft niet bij [eiser] geverifieerd of hij al die denkstappen had gemaakt om het SprintPlan-product op haar merites te kunnen beoordelen en om te beoordelen of het SprintPlan wel beantwoordde aan de beleggingsdoelstelling van [eiser]. Hetgeen Spaarbeleg hierover verder heeft aangevoerd, kan niet tot een ander oordeel leiden. causaal verband 5.11. De rechtbank gaat voorbij aan de stelling van Spaarbeleg dat het causaal verband tussen de schending van de zorgplicht en de door [eiser] gestelde schade ontbreekt. [eiser] heeft ter comparitie aangevoerd dat zijn doel met het SprintPlan was het sparen voor een aanvullend pensioen. Hij heeft tevens verklaard dat hij nooit aan het SprintPlan begonnen zou zijn als hem duidelijk was geweest dat er aan het SprintPlan risico’s verbonden waren. In het licht van de doelstelling van [eiser] acht de rechtbank voldoende aannemelijk dat [eiser] met het SprintPlan geen financiële risico’s wilde lopen in de vorm van het kwijtraken van de inleg, en dat hij dit product derhalve niet zou hebben afgesloten als Spaarbeleg aan haar zorgplicht had voldaan. 5.12. De omstandigheid dat [eiser] vóór het onderhavige SprintPlan een Koersplan bij Spaarbeleg heeft afgesloten, maakt dat niet anders. Spaarbeleg heeft niet gesteld dat de risico’s van dat product vergelijkbaar waren met die van het SprintPlan, noch dat ook bij het Koersplan werd belegd met geleend geld. In zoverre kan derhalve niet worden geconcludeerd dat uit het afsluiten van het KoersPlan volgt dat [eiser] ook bij naleving van de zorgplicht door Spaarbeleg de SprintPlan-overeenkomst zou hebben gesloten. schade 5.13. De stelling van Spaarbeleg dat het verlies van de maandelijks verrichte betalingen (zijnde de rente over de lening) niet als schade kan worden aangemerkt, is door de rechtbank in voorgaande vonnissen (waaronder 24 januari 2007, LJN AZ7231) steeds verworpen. De rechtbank gaat ook nu aan die stelling voorbij. In de arresten van het Hof Amsterdam van 1 maart 2007 (LJN AZ9722), 16 augustus 2007 (LJN BB1855) en 15 november 2007 (LJN BB7971) alsmede in het recente arrest van het Hof Arnhem van 1 april 2008 (LJN BC9484), ziet de rechtbank onvoldoende aanleiding anders te oordelen dan zij tot nu toe heeft gedaan. Zoals hiervoor is overwogen, is voldoende aannemelijk dat de overeenkomst niet tot stand zou zijn gekomen indien de verplichtingen uit hoofde van de zorgplicht zouden zijn nagekomen. Voorop staat dat de overeenkomst wordt gekenmerkt door het gegeven dat de deelnemer een belegging aangaat die met geleend geld wordt gefinancierd. De lening wordt uitsluitend aangegaan met het oog op die financiering; het staat de deelnemer niet vrij om het geleende geld zelf, of aan een ander doel te besteden. De lening staat dus niet op zich zelf maar maakt een onlosmakelijk onderdeel uit van het door Spaarbeleg aangeboden product. Indien de overeenkomst niet tot stand zou zijn gekomen, zou de deelnemer dus ook het onderdeel daarvan dat uit de rentedragende lening bestaat niet zijn aangegaan. De zorgplicht ziet mede op het waarschuwen voor de mogelijkheid dat de over de lening te betalen rente met de opbrengst van de belegging niet zal worden terugverdiend en dus verloren zal gaan, althans op het verifiëren of de deelnemer het product zodanig heeft doorgrond dat hij zich bewust was van die mogelijkheid. Dat uit de over het product verstrekte informatie wel kan worden afgeleid dat (ook) sprake is van geleend geld, maakt nog niet dat de deelnemer het risico van het verloren gaan van de rente zonder meer had kunnen of behoren te begrijpen. Hieruit volgt dat de rechtbank blijft bij haar oordeel dat de rente in beginsel als schade tengevolge van het aan Spaarbeleg verweten onrechtmatig handelen voor vergoeding in aanmerking dient te komen. Bevestiging van dit oordeel vindt de rechtbank in de uitspraak van de Commissie van Beroep DSI van 27 januari 2005 (gewezen door prof. mr. A.S. Hartkamp, mr. J.B. Fleers, mr. S.P.G. van Hooijdonk, mr. F.H.J. Mijnssen, mr. G.St. Panjer, mr. A. Rutten-Roos en A. Vastenhouw) en in het arrest van het Hof Amsterdam van 24 mei 2007 (LJN BA5684). eigen schuld 5.14. In voorgaande vonnissen betreffende het SprintPlan heeft de rechtbank een beroep van Spaarbeleg op eigen schuld bij de deelnemer al verscheidene keren gehonoreerd (onder meer 18 oktober 2006, LJN AZ0660; 29 november 2006, LJN AZ3654). De rechtbank heeft bij deze beslissingen steeds van belang geacht dat de deelnemer er bij oplettende bestudering van het informatiemateriaal niet zonder meer ervan uit had mogen gaan dat het SprintPlan als een spaarproduct kon worden gezien en dat hij/zij, bij twijfel, zich nader had dienen te informeren. 5.15. De eigen schuld die de deelnemer heeft aan het ontstaan van zijn of haar schade door geen nader onderzoek naar het product SprintPlan in te stellen alvorens de overeenkomst te sluiten wordt door de rechtbank afgezet tegen de zorgplicht die op Spaarbeleg rustte. Bij die beoordeling wordt vooropgesteld dat een financiële instelling als Spaarbeleg zich behoort te realiseren dat producten als de onderhavige - die breed in de markt zijn gezet om ook de onervaren beleggers te bewegen tot het beleggen in uiterst koersgevoelige producten - beleggers aantrekt die zich van de risico’s van beleggen onvoldoende bewust zijn en/of het zich, gezien hun vermogens- en /of inkomenspositie in relatie tot hun uitgavenpatroon, niet kunnen veroorloven in dergelijke risicovolle producten te beleggen en dat Spaarbeleg hiermee bij het sluiten van de overeenkomst rekening dient te houden. 5.16. Tegen deze achtergrond is de rechtbank van oordeel dat als uitgangspunt geldt dat de schade die een deelnemer als gevolg van een schending van de zorgplicht heeft geleden, voor een groter deel voor rekening dient te komen van Spaarbeleg dan voor rekening van de deelnemer. Concreet betekent dit dat in beginsel 60% van de schade voor rekening van Spaarbeleg blijft. Bij het vaststellen van dit uitgangspunt heeft de rechtbank - samenvattend - rekening gehouden met het feit dat het SprintPlan, anders dan de meeste andere aandelenlease-producten, een voorziening behelst ter voorkoming van een restschuld, en daarom een lager risico kent, maar ook dat de informatie over de inhoud van het SprintPlan en de daaraan verbonden risico’s (door de versnipperde wijze van aanbieden hiervan) moeilijker te doorgronden is dan bij de meeste andere aandelenlease-producten het geval is. 5.17. Voor de vaststelling van de mate van eigen schuld zijn daarnaast de specifieke omstandigheden van het geval van belang, zoals: - de omvang van de risico’s die de deelnemer heeft genomen; - de leeftijd van de deelnemer bij het sluiten van de overeenkomst; - de vermogens- en inkomenspositie van de deelnemer; - de opleiding en/of (beleggings)ervaring van de deelnemer; - de informatie die de deelnemer in het concrete geval over het SprintPlan heeft ontvangen; - de rol van een eventuele tussenpersoon. Deze omstandigheden zullen door de rechtbank, in onderlinge samenhang bezien en voor zover door partijen belicht, in ieder concreet geval worden gewogen. 5.18. Ten aanzien van [eiser] zijn de volgende omstandigheden van belang. Ten tijde van het afsluiten van het SprintPlan was [eiser] 51 jaar oud. Hij beschikte over een MULO-diploma en een praktijkdiploma Boekhouden op MBO-niveau. Hij was destijds werkzaam als kwaliteitsmeter voor het UWV. Uit de overgelegde financiële gegevens moet worden afgeleid dat [eiser] in 1999 een bruto-jaarinkomen had van NLG 62.518,00 (EUR 28.369,43). Zijn vermogen bestond eind 1999 uit een eigen woning met een WOZ-waarde van NLG 243.000,00 en (blijkens de overgelegde hypotheekaktes) een hypotheek van NLG 240.000,00. Voorts beschikte [eiser] volgens eigen zeggen over een appartement met een overwaarde van NLG 17.500,00, en spaarloonregelingen ter waarde van NLG 4.000,00. De informatie waarover [eiser] ten tijde van het afsluiten van het SprintPlan beschikte, bestond zoals gezegd uit de onder 2.3 bedoelde folders en de samenvatting van de Algemene Voorwaarden. 5.19. De rechtbank ziet in de bovenstaande omstandigheden - zoals die waren ten tijde van het afsluiten van de overeenkomst - geen aanleiding om naar boven, noch naar onder af te wijken van haar hiervoor weergegeven uitgangspunt voor de schadeverdeling. 5.20. Anders dan Spaarbeleg stelt, is voor de toewijsbaarheid van wettelijke rente geen ingebrekestelling vereist, nu sprake is van onrechtmatig handelen. De door [eiser] gevorderde verklaring voor recht terzake van de wettelijke rente komt derhalve voor toewijzing in aanmerking voor zover deze ziet op 60 % van de door [eiser] uit hoofde van de overeenkomst aan Spaarbeleg betaalde bedragen, en wel (zoals gevorderd) vanaf de dag van dagvaarding tot de dag van volledige betaling. Voor het overige 5.21. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke (incasso-)kosten zal - mede gelet op de door deze rechtbank gevolgde aanbevelingen van het Rapport Voor-werk II - worden afgewezen. [eiser] heeft immers niet gesteld dat kosten zijn gemaakt die betrekking hebben op verrichtingen die meer omvatten dan een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een (niet aanvaard) schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. De kosten waarvan [eiser] vergoeding vordert, moeten dan ook worden aangemerkt als betrekking hebbend op verrichtingen waarvoor de proceskostenveroordeling wordt geacht een vergoeding in te sluiten. 5.22. De rechtbank overweegt dat Spaarbeleg zich verzet tegen het uitvoerbaar bij voorraad verklaren van het vonnis, omdat sprake is van een mogelijk restitutierisico. Spaarbeleg heeft echter nagelaten haar belang met feiten te onderbouwen. Mede daarom zal ervan uit gegaan worden dat het belang van [eiser] bij het op dit moment uitvoering geven aan het vonnis zwaarder weegt dan het belang van Spaarbeleg bij behoud van de bestaande toestand totdat op het rechtsmiddel is beslist. Het vonnis zal uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard (voor zover rechtens mogelijk). 5.23. Spaarbeleg zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op: - dagvaarding EUR 83,78 - overige explootkosten 0,00 - vast recht 241,00 - getuigenkosten 0,00 - deskundigen 0,00 - overige kosten 0,00 - salaris procureur 1.130,00 (2,5 punten × tarief EUR 452,00) Totaal EUR 1.454,78 De kosten van het herstelexploit blijven als nodeloos gemaakte kosten voor rekening van [eiser]. 6. De beslissing De rechtbank 6.1. verklaart voor recht dat Spaarbeleg onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld door in strijd te handelen met de op haar rustende zorgplicht, en aansprakelijk is voor de dientengevolge door [eiser] geleden schade, 6.2. verklaart voor recht dat Spaarbeleg gehouden is de onder 6.1 bedoelde schade te vergoeden, bestaande uit 60% van de door [eiser] aan Spaarbeleg in verband met het SprintPlan betaalde bedragen, vermeerderd met 60% van de daarover vanaf de dag van dagvaarding (7 december 2004) tot de dag van voldoening verschuldigde wettelijke rente, 6.3. veroordeelt Spaarbeleg in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op EUR 1.454,78, 6.4. verklaart onderdeel 6.3 van dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad, 6.5. wijst het meer of anders gevorderde af. Dit vonnis is gewezen door mr. C.A.M. van Straalen-Coumou en in het openbaar uitgesproken op 16 juli 2008. w.g. griffier w.g. rechter