Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD7643

Datum uitspraak2008-07-02
Datum gepubliceerd2008-07-18
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Arnhem
Zaaknummers158780
Statusgepubliceerd


Indicatie

Vrachtwagenchauffeur lijdt na betrokkenheid bij dodelijk verkeersongeval aan PTSS en vordert van verzekeraar o.a. vergoeding van arbeidsvermogen- en pensioenschade. De rechtbank is voornemens een deskundige te benoemen om de omvang van die schade te berekenen.


Uitspraak

vonnis RECHTBANK ARNHEM Sector civiel recht zaaknummer / rolnummer: 158780 / HA ZA 07-1228 Vonnis van 2 juli 2008 in de zaak van [eiser], wonende te [woonplaats], eiser, procureur mr. F.J. Boom, advocaat mr. J.G. Keizer te Amsterdam, tegen de naamloze vennootschap RVS SCHADEVERZEKERINGEN N.V., gevestigd te Ede, gedaagde, procureur mr. R.P. Elzas, advocaat mr. A.M. van Rijsewijk te Rotterdam. Partijen zullen hierna [eiser] en RVS genoemd worden. 1. De procedure 1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit: - het tussenvonnis van 14 november 2007 - twee aktes in het geding brengen van producties ten behoeve van de comparitie - het proces-verbaal van comparitie van 27 februari 2008. 1.2. Ten slotte is vonnis bepaald. 2. De feiten 2.1. Op 28 september 2001 heeft een verkeersongeval plaatsgevonden in Sint Odiliënberg, gemeente Montfort. Daarbij waren betrokken [eiser], rijdende in een vrachtauto en [betrokkene], rijdende in een personenauto. De bestuurster van de personenauto, die bij RVS een WAM-verzekering had afgesloten, heeft, toen zij vanaf de Berhardlaan de kruising met de provinciale weg N293 (een voorrangsweg) opreed, geen voorrang verleend aan [eiser], die op de provinciale weg voor haar van links naderde. De beide inzittenden van de personenauto zijn ter plaatste overleden. 2.2. RVS heeft bij brief van 11 november 2002 de aansprakelijkheid voor het ontstaan van het ongeval aan de zijde van haar verzekerde erkend. 2.3. [eiser] heeft zich op de dag van het ongeval tot de huisarts gewend. In de huisartsenkaart (productie 11 bij akte) staat onder meer: ‘28/09/01 (…) Ongeval meegemaakt met vrachtwagen,waarbij 2 oudere dames werden aangereden. Zelf geen letsel. Advies: slachtofferhulp/rust. 07/06/02 (…) Arbodienst ivm ongeval met dodelijke afloop. Klachten: slecht slapen, gespannen en te nerveus om te rijden. Het beroep van chauffeur uitoefenen lukt niet meer. Vk. Psychologie. (…)’ 2.4. Enkele weken na het ongeval heeft [eiser] zijn werk als vrachtwagenchauffeur bij [werkgeefster] hervat. Van 16 november 2001 tot en met 21 december 2001 is hij daarbij begeleid door BOV (traumabegeleiding), thans VVCR. In het rapport van begeleiding van de eerste sessie staat onder meer: ‘(…) 16 november 2001 (…) De eerste week na het ongeval is hij thuis gebleven. Toen hij weer moest gaan rijden kwam de emotionele reactie. (…) Er zijn steeds herbelevingen, het moment van de aanrijding zit hem op het netvlies. Slapen gaat slecht. (…) In 2002 is [eiser] nogmaals begeleid door VVCR. 2.5. Op 6 mei 2002 heeft [eiser] zijn werkzaamheden als vrachtwagenchauffeur gestaakt. 2.6. [eiser] is, na doorverwijzing door de bedrijfsarts, van 12 juni 2002 tot en met 19 september 2002 onder behandeling geweest van drs. [naam psychologe], psychologe. In haar brief van 6 januari 2003 (productie 3 bij dagvaarding) aan de huisarts van [eiser] heeft zij onder meer geschreven: ‘Patiënt bracht bij het intakegesprek de volgende chronische klachten naar voren: slaapproblemen, prikkelbaarheid, zwakke concentratie, overmatige waakzaamheid, overdreven schrikreacties, recidiverende herinneringen aan het ongeluk, pogingen om gedachten/situaties die aan het ongeluk herinneren te vermijden, gevoelens van vervreemding van anderen, beperkt uiten van affect, en verlies van vertrouwen in de toekomst. De klachten zijn na het traumatische ongeval dat patiënt, op 28 september 2001 is overkomen, ontstaan. Patiënt is na het ongeval voor traumabegeleiding bij de BOV/TLD aangemeld om de angst om weer met de vrachtwagen te rijden te overwinnen. Tot drie keer toe heeft patiënt vervolgens geprobeerd zijn werk als chauffeur te hervatten. De collega’s viel op dat patiënt ontoereikend controle over de vrachtwagen had. Patiënt was, ondanks traumabegeleiding, door psychische klachten onvoldoende in staat om veilig op de vrachtwagen te rijden. Nadat ik de diagnose stelde op posttraumatische stress-stoornis – PTSS – koos ik in overleg met patiënt voor een kortdurend eclectische behandeling met het beoogde resultaat klachtenvermindering en werkhervatting. (…) Patiënt is sinds het ongeval nauwelijks in staat om in een auto te rijden. Tijdens het autorijden ziet hij overal beelden van mogelijke verkeersongelukken die kunnen gebeuren. De angst dat patiënt weer bij een aanrijding betrokken raakt, kan hij moeilijk loslaten. Gedragstherapeutische oefeningen om de personenwagen te besturen geven onbevredigend resultaat. (…) Gaandeweg de gesprekken werd patiënt zich er steeds meer van bewust dat hij zijn baan als vrachtwagenchauffeur niet kan hervatten. De flash backs tijdens het autorijden zijn een symptoom van PTSS dat nog steeds niet opgelost is. Het beroep van vrachtwagenchauffeur houdt ongevallenrisico’s in het verkeer in, een risico dat patiënt emotioneel gezien niet meer kan dragen, ongeacht de consequenties van werkeloosheid en/of eventuele omscholing. Ik heb patiënt dientengevolge naar de bedrijfsarts terugverwezen om de mogelijkheid van omscholing te bespreken. (…)’. 2.7. [naam bedrijfsarts], bedrijfsarts bij Arbo unie heeft in een brief aan de belangenbehartiger van [eiser] van 5 februari 2003 geschreven (productie 4 bij dagvaarding): ‘Bijgaand zend ik u een kopie van de probleemanalyse van de heer [eiser]. Betrokkene is arbeidsongeschikt geacht ten aanzien van het deelnemen aan het verkeer in een vrachtwagen (beroepsmatig). (…).’ In de betreffende probleemanalyse staat onder meer: ‘(…) Gewijzigde conclusie Blijft problemen ondervinden bij deelname aan autoverkeer, al is het maar naast de bestuurder. Inmiddels arbeidsdeskundig onderzoek vanuit het UWV plaatsgevonden. (…).’ 2.8. [naam verzekeringsarts], verzekeringsarts bij het UWV, heeft in haar rapport van 17 februari 2003 (productie 4 bij dagvaarding) onder meer geschreven: ‘Anamnese: Belanghebbende geeft aan dat hij weliswaar baat heeft gehad bij de traumabegeleiding maar dat reïntegratie in zijn eigen werk niet meer lukt. Hij heeft met tussenpauzes getracht om in zijn werk terug te keren en niet met een goed resultaat. Hij voelt zich niet veilig meer in het verkeer. Als hij voor zichzelf rijdt, rijdt hij langzaam en is hij super alert. Hij rijdt alleen maar korte afstanden. Dit kost hem veel energie. (…) 3. Diagnose (…) Spanningsklacht, gerelateerd aan deelname met auto aan het verkeer. 4. Beschouwing Algemeen: Belanghebbende is een thans 40 jarige man die zijn werkzaamheden als vrachtwagenchauffeur staakte i.v.m. spanningsklachten ontstaan na een dodelijk ongeval waarbij hij betrokken was zonder daar overigens de veroorzaker van te zijn geweest. Belanghebbende heeft traumabegeleiding en anderszins psychologische begeleiding gevolgd. Desondanks is het hem niet gelukt om terug te keren in zijn eigen werk. Deelname aan het verkeer gaat met dusdanige spanning gepaard, ook indien hij privé auto rijdt dat hij daarvoor alsnog als arbeidsongeschikt dient te worden beschouwd. Gezien de duur van de problematiek en de begeleiding die geboden is, wordt er op korte termijn geen verandering in de medische situatie van belanghebbende verwachten. (…) 5. Conclusie Bij het onderzoek werden afwijkende bevindingen vastgesteld. Deze bevindingen zijn een rechtstreeks gevolg van een ziekte of gebrek. Belanghebbende is niet in staat om werkzaamheden te verrichten die intensieve deelname aan het verkeer met zich meebrengen. Behoudens deze beperking zijn er geen beperkingen voor arbeid te geven. (…)’. 2.9. [naam psychologe] heeft in een brief van 23 december 2007 (productie 16 bij akte) nog geschreven: “(…) Bij de heer [eiser] was destijds duidelijk sprake van een post traumatisch stressstoornis gerelateerd aan het verkeersongeval waarbij twee doden vielen. Aangezien de Korte Eclectische Psychotherapie (KEP) een zeer geschikte behandelmethode voor bij PTSS is, werd voor deze therapie gekozen. (…) Bij de heer [eiser] zijn de PTSS klachten na behandeling afgenomen. De randvoorwaarden zoals de onzekerheid of hij zijn baan als vrachtwagenchauffeur weer kon hervatten, wat uiteraard financiële onzekerheid gaf, speelde destijds echter nog. (…)’. 2.10. Via het UWV is [eiser] een reïntegratietraject gestart bij Plexus (thans: À Deux). In de diverse rapportages (productie 15 bij akte) staat onder meer: Rapport 14 november 2002 “(…) Rapporteur stelt voor om primair een persoonlijkheid en beroepskeuzeonderzoek uit te voeren. (…) Na afronding van dit onderzoek stelt rapporteur voor om jobmarketing in te zetten, waarbij cliënt aan de hand van onder meer de gegevens verkregen uit het persoonlijkheid en beroepsinteresse onderzoek, intensief begeleid en aangestuurd wordt in zijn zoektocht naar passende functies. (…)”. Rapport 27 oktober 2003 (…) De motivatie van cliënt is bijzonder goed te noemen. Hij is recent ‘cum laude’ geslaagd voor het theoretische deel van de opleiding en heeft hierbij een bijzonder goede indruk achtergelaten bij zowel zijn docenten als medestudenten. (…) Het traject verloopt goed, er is echter vastgesteld dat de kansen van cliënt op de arbeidsmarkt duidelijk beter kunnen zijn indien cliënt een aantal extra modules gaat volgen. (…) Rapport 23 juli 2004 “(…) Cliënt is per 7 juni jl. gestart in een proefplaatsing bij Mosatech te Eijsden. Laatstgenoemde is een bouwkundige bureau. Cliënt is hier aan de slag gegaan als Cad-tekenaar. Deze proefplaatsing zal duren tot 1 oktober aanstaande. De reden voor een proefplaatsing is gelegen in het feit dat cliënt intern wordt opgeleid. (…) Op donderdag 22 juli jongstleden heeft een voortgangsgesprek plaatsgevonden met werkgever, cliënt en ondergetekende inzake het functioneren van client en de mogelijkheden voor een contract. In het gesprek werd meteen al duidelijk dat de werkgever zeer tevreden is. Cliënt functioneert goed en kan het tempo alsook de werkzaamheden goed aan. (…) Cliënt en werkgever zijn overeengekomen dat cliënt per 1 oktober een half jaar contract krijgt aangeboden. Als deze periode ook naar beider tevredenheid verloopt, zal deze daarna worden omgezet in een contract voor onbepaalde tijd. (…) 2.11. [eiser] werkt thans nog steeds, voor 40 uur per week, bij Mosatech Ingenieursbureau, als CAD-tekenaar. 2.12. Uit de overgelegde huisartsenkaart blijkt dat [eiser] zich vóór het ongeval – op 20 april 1993, 7 februari 2000, 19 februari 2001 – en daarna – op 5 september 2003 – meerdere malen bij de huisarts heeft gemeld wegens rugklachten. De huisarts heeft dit ook nog bevestigd in een brief van 19 juli 2006 (productie 13 bij akte). 2.13. Uit een brief van fysiotherapeut [naam fysiotherapeut] van 13 december 2006 (productie 12 bij akte) blijkt dat [eiser] in maart 2001 en september 2003 bij hem onder behandeling is geweest wegens lumbago [rechtbank: lage rugpijn]. Na de laatste behandelingen was [eiser] volgens [naam fysiotherapeut] klachtenvrij zodat de behandeling is stopgezet. 2.14. RVS heeft in totaal € 22.500,-- aan voorschotten voldaan en € 4.585,75 aan buitengerechtelijke kosten. 3. Het geschil 3.1. [eiser] heeft gevorderd dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis: 1. Terzake de tot en met 31 december verschenen schade wegens verlies aan verdienvermogen/arbeidscapaciteit RVS zal veroordelen om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 21.406,--, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 4.241,92 vanaf 31 december 2002, over € 8.027,58 vanaf 31 december 2003 en over € 9.137,40 vanaf 31 december 2004 tot de dag der algehele voldoening; 2. Terzake de toekomstige schade wegens verlies aan verdienvermogen/arbeidscapaciteit vanaf 1 januari 2005 RVS zal veroordelen om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 173.219,--, welk bedrag dient te worden vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 1 januari 2005 tot aan de dag der algehele voldoening; 3. RVS zal veroordelen om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 7.000,-- vanwege immateriële schade, welk bedrag dient te worden vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf de datum van dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening; 4. Terzake de door [eiser] gemaakte kosten buiten rechte, RVS zal veroordelen te betalen een bedrag van € 7.807,65, welk bedrag dient te worden vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf de datum van dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening; 5. Terzake de door [eiser] gemaakte kosten in verband met vervoer/reizen en aanschaf medicatie, RVS zal veroordelen te betalen het bedrag van € 267,45, welk bedrag dient te worden vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf de datum van dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening; 6. RVS zal veroordelen in de kosten van het onderhavige geding. 3.2. Ter onderbouwing van zijn vordering heeft [eiser] - samengevat - aangevoerd dat hij als gevolg van het ongeval een posttraumatische stressstoornis heeft ontwikkeld. Daardoor is hij niet meer in staat zijn oude werk als vrachtwagenchauffeur uit te oefenen maar heeft hij een andere, minder goed betaalde baan moeten aanvaarden en lijdt hij arbeidsvermogens- en pensioenschade (vordering onder 1 en 2). Daarnaast lijdt hij als gevolg van het ongeval immateriële schade (vordering onder 3), materiële schade in verband met reiskosten en medicijnen (vordering onder 5) en heeft hij buitengerechtelijke kosten gemaakt (vordering onder 4). 3.3. RVS voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan. 4. De beoordeling 4.1. De kern van het geschil vormt de vraag of RVS aansprakelijk is voor de in deze procedure door [eiser] gevorderde schade en, zo ja, wat de omvang van de schade is. De rechtbank zal allereerst ingaan op een aantal algemene geschilpunten en daarna op de diverse schadeposten. Grondslag vordering 4.2. [eiser] baseert zijn vordering, zo blijkt ook uit zijn toelichting daarop ter comparitie, op onrechtmatig handelen van de verzekerden van RVS, bestaande uit het ten onrechte niet verlenen van voorrang. Als gevolg daarvan heeft hij een posttraumatische stressstoornis (hierna: PTSS) ontwikkeld waardoor hij – onder meer – niet meer in staat is zijn werk als vrachtwagenchauffeur uit te oefenen, aldus [eiser]. 4.3. De rechtbank overweegt allereerst dat [eiser] aan zijn vordering dus niet ten grondslag legt, zoals RVS kennelijk veronderstelt, onrechtmatig handelen doordat bij hem door het waarnemen van door een onrechtmatige daad veroorzaakte dood of door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen daarvan een zodanige shock teweeg is gebracht, dat daaruit geestelijk letsel voortvloeit (vgl. HR 22 februari 2002, NJ 2002, 240; Shockschade-arrest). Op hetgeen RVS voortbordurend op die onjuiste veronderstelling heeft betoogd, zal dan ook niet verder worden ingegaan. 4.4. Op zichzelf betwist RVS niet dat haar verzekerde door geen voorrang aan [eiser] te verlenen onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld en dat de daardoor veroorzaakte schade door haar als WAM-verzekeraar moet worden vergoed. Dit zal dan ook bij de verdere beoordeling tot uitgangspunt worden genomen. PTSS en causaliteit 4.5. RVS bestrijdt wel dat [eiser] lijdt aan een PTSS, dat de PTSS het gevolg is van het ongeval, dat de PTSS als ongevalsgevolg aan RVS kan worden toegerekend en dat de PTSS tot gevolg heeft dat [eiser] zijn werk als vrachtwagenchauffeur niet meer kan uitoefenen. 4.6. Vastgesteld wordt dat [eiser] zich direct na het ongeval tot de huisarts heeft gewend die hem, naar aanleiding van de klachten die hij heeft geuit, slachtofferhulp/rust heeft geadviseerd. Nadien, op 7 juni 2002, heeft hij zich nogmaals tot de huisarts gewend met klachten over slecht slapen, gespannenheid en te nerveus zijn om te rijden. Na het ongeval heeft [eiser] zich laten begeleiden door BOV (zie 2.4.). Die begeleiding is uiteindelijk niet geslaagd. In de eerste helft van 2002 heeft [eiser] zijn werkzaamheden gestaakt omdat hij niet meer in staat was in de vrachtwagen te rijden. In het rapport van BOV wordt melding gemaakt van een emotionele reactie op het weer moeten rijden, herbelevingen en slecht slapen. Vergelijkbare klachten heeft [eiser] na het ongeval, zo blijkt uit de diverse rapporten, geuit tegen [naam psychologe], [naam verzekeringsarts] en [naam bedrijfsarts]. Er is dus een consistent klachtenbeeld op basis waarvan [naam psychologe] de diagnose PTSS heeft gesteld. Op zichzelf is juist dat dat klachtenbeeld en de daarop gebaseerde diagnose zijn gestoeld op eigen (subjectieve) mededelingen van [eiser], maar dit is in zekere mate inherent aan psychische aandoeningen als de onderhavige. Nu het echter, zoals gezegd, gaat om een consistent klachtenbeeld en RVS niet heeft gesteld dat de diagnose PTSS niet met dat klachtenbeeld strookt, ziet de rechtbank in dit geval geen aanleiding om aan die diagnose te twijfelen. Dat uit de rapportage van [naam psychologe] niet blijkt of zij acht heeft geslagen op het medische dossier acht de rechtbank niet van wezenlijk belang omdat niet is gebleken, en RVS dat ook niet heeft gesteld, dat zich in het in deze procedure overgelegde dossier informatie bevindt die afbreuk doet aan de aannemelijkheid van de gestelde diagnose. Ook het feit dat de diagnose niet van een psychiater afkomstig is, doet hieraan in dit geval - zonder nadere toelichting die ontbreekt - niet af. 4.7. Dat de diverse behandelaars de oorzaak van de klachten zoeken in het ongeval spreekt, gelet op de aard van de klachten (onder meer rijangst) en het moment waarop deze zijn ontstaan (korte tijd na het ongeval, zij het met tussenpozen), voor zich. In de overgelegde medische stukken valt ook geen aanknopingspunt te vinden, hetgeen RVS ook niet heeft aangevoerd, op grond waarvan moet worden aangekomen dat [eiser], het ongeval weggedacht, ook een PTSS zou hebben ontwikkeld. Dat de PTSS het gevolg is van het ongeval, acht de rechtbank dan ook voldoende aannemelijk. 4.8. RVS heeft aangevoerd dat de schade ten gevolge van PTSS in een te ver verwijderd verband staat met het ongeval zodat deze haar niet kan worden toegerekend. Het gaat in zekere zin om a-typisch letsel, te weten uitsluitend psychische schade (en geen lichamelijke) als gevolg van een auto-ongeval. De aard van de aansprakelijkheid rechtvaardigt echter een ruime toerekening, ook wanneer de schade zich anders - namelijk uitsluitend op geestelijk vlak en niet (ook) op lichamelijk vlak - manifesteert dan in de normale lijn der verwachtingen ligt. Deze schade is ook voorzienbaar en de stoornis hangt nauw samen met de aanrijding zelf en niet alleen met de confrontatie met de gevolgen ervan. Dit blijkt vooral uit het feit dat [eiser], zo blijkt uit diverse stukken, zich bewust is van het gevaar van de vrachtwagen als zwaar en potentieel dodelijk materieel. De schade die verband houdt met de PTSS zal dan ook als gevolg van het ongeval worden toegerekend aan RVS. RVS heeft nog aangevoerd dat niet is voldaan aan het relativiteitsvereiste, maar dat beroep gaat niet op. De geschonden norm – in dit geval tot verlenen van voorrang – strekt immers tot voorkoming van aanrijdingen. Vast staat dat [eiser] als gevolg van het verzuim van RVS’ verzekerde om voorrang te verlenen bij een aanrijding betrokken is geweest en dat hij als gevolg daarvan een PTSS heeft opgelopen waardoor hij zijn beroep niet meer kan uitoefenen. Daarop stuit het beroep op artikel 6:163 BW af. 4.9. Ten onrechte bestrijdt RVS dat niet is gebleken dat [eiser] zijn werk als vrachtwagenchauffeur niet meer zou kunnen hervatten. Uit de rapporten van onder meer [naam psychologe] en [naam verzekeringsarts] komt duidelijk naar voren dat – hoewel de therapie van [naam psychologe] enige verbetering heeft gebracht – [eiser] niet in staat is zijn oude werk als vrachtwagenchauffeur uit te oefenen. Dat het aanvankelijke doel van de behandelingen van [naam psychologe] en de eerdere begeleiding door het BOV is geweest dat [eiser] weer aan de slag zou gaan als vrachtwagenchauffeur doet hieraan niet af. Duidelijk is dat, ondanks alle inspanningen van de kant van [eiser], dat doel niet is bereikt. De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de conclusies van [naam psychologe] en [naam verzekeringsarts] op dit punt en zal er bij de verdere beoordeling dus ook van uit gaan dat [eiser] niet meer in staat is zijn werk als vrachtwagenchauffeur uit te oefenen. Schadebeperking 4.10. RVS betwist – voor het geval komt vast te staan dat [eiser] schade heeft geleden – dat [eiser] heeft voldaan aan de op hem rustende schadebeperkingsplicht. [eiser] heeft zich volgens haar niet of onvoldoende laten behandelen ter voorkoming van verdere schade. Voor zover hij zich al heeft laten behandelen, is het naar haar mening de vraag of die behandelingen op juiste en effectieve wijze zijn uitgevoerd. De rechtbank acht deze verwijten van RVS aan het adres van [eiser] en zijn behandelaars onterecht. [eiser] is enkele weken na het ongeval weer aan de slag gegaan, heeft zich tot tweemaal toe in vele sessies intensief laten begeleiden door het BOV en heeft hulp gezocht bij een psycholoog. Uit de diverse overgelegde rapportages blijkt dat [eiser] er alles aan gelegen was om te reïntegreren in zijn oude functie en dat hij zich er uiteindelijk met moeite bij heeft neergelegd dat dit niet haalbaar en verantwoord was. Niet valt in te zien dat [eiser] zich anders heeft gedragen dan van een redelijk handelend mens onder de gegeven omstandigheden mag worden gevergd. Wat betreft de door [naam psychologe] toegepaste therapie heeft zij in een nadere reactie op RVS’ bezwaren uiteengezet dat de uitgevoerde behandeling juist wel geschikt was en ook vruchten heeft afgeworpen, zij het niet in die mate dat [eiser] zijn oude werk weer kon hervatten. RVS heeft daarop, hoewel zij daartoe ter zitting voldoende in de gelegenheid is gesteld, niet nader gereageerd terwijl zij tegenover die uiteenzetting van [naam psychologe] niet kon volstaan met de enkele volharding bij haar stelling dat er een ongeschikte therapie is toegepast. De rechtbank gaat daarom voorbij aan deze stelling RVS, zonder dat aan bewijs daarvan wordt toegekomen. 4.11. Verder heeft RVS gesteld dat zij in haar belangen is geschaad doordat [eiser] haar onvoldoende heeft betrokken bij het door het UWV begeleide reïntegratietraject. RVS meent daardoor geen invloed te hebben kunnen uitoefenen op het verkrijgen van een dienstbetrekking voor [eiser] die de mogelijkheid biedt om hetzelfde salarisniveau te verkrijgen als in de oude functie. Daarbij heeft [eiser], door een baan te aanvaarden voor minder uren en tegen een lager salaris, zijn arbeidscapaciteit niet ten volle benut, aldus RVS. RVS heeft, zo blijkt uit de verklaring van Cramer ter zitting, op zichzelf geen bezwaar tegen de door [eiser] gevolgde opleiding tot CAD-tekenaar. Zij betoogt echter dat wanneer zij eerder erbij zou zijn betrokken, [eiser] een beter betaalde baan in deze branche zou hebben bemachtigd. 4.12. Wat er ook zij van de wijze waarop [eiser] RVS bij de reïntegratie heeft betrokken, dat bemoeienis van RVS tot een beter betaalde baan zouden hebben geleid in de branche waarvoor [eiser] (met instemming van RVS) was opgeleid (CAD-tekenen), heeft RVS op geen enkele wijze onderbouwd. Weliswaar heeft zij (in een ander kader) vacatures overgelegd voor CAD-tekenaars, maar dit betreft allemaal vacatures ver buiten de regio waar [eiser] woonachtig is. Van [eiser] kan redelijkerwijs niet worden gevergd dat hij gaat verhuizen ten behoeve van een (iets) beter betaalde baan. RVS heeft dit laatste overigens ook niet aangevoerd. De rechtbank deelt voorts evenmin de opvatting van RVS dat [eiser] zijn arbeidscapaciteit thans niet ten volle benut. Daargelaten of van [eiser] kan worden gevergd dat hij in een kantoorbaan meer uren werkt dan de reguliere 40-urige werkweek, RVS heeft geenszins aannemelijk gemaakt dat er in die branche banen beschikbaar zijn voor structureel meer dan 40 uur. RVS heeft ter zitting aangevoerd dat zij [eiser] later nog begeleiding naar een andere werkplek heeft aangeboden. Diens verplichting tot schadebeperking gaat echter niet zo ver dat van hem kan worden gevergd dat hij daarop moet ingaan en zijn vaste dienstbetrekking bij een werkgever die in hem heeft geïnvesteerd, bij wie [eiser] het naar zijn zin heeft en bij wie hij naar behoren functioneert, moet opgeven. RVS heeft ook niet concreet gesteld of er reeds een andere werkplek voorhanden is of was en, zo ja, of de daarvoor geldende arbeidsvoorwaarden wezenlijk beter zijn of waren. Uit het voorgaande volgt dat [eiser] niet is tekortgeschoten in de op hem rustende schadebeperkingsplicht. Arbeidsvermogens- en pensioenschade 4.13. [eiser] vordert de - door de [naam vennootschap] berekende (productie 7 bij dagvaarding) - arbeidsvermogens- en pensioenschade die hij lijdt doordat hij, kort gezegd, in zijn huidige functie minder verdient dan voorheen als vrachtwagenchauffeur en doordat hij in zijn huidige functie geen betaalde overuren kan maken, hetgeen hij als vrachtwagenchauffeur wel deed en zou zijn blijven doen. RVS heeft de daarbij gehanteerde uitgangspunten betwist. 4.14. Bij de berekening van deze schade moet in kaart worden gebracht wat [eiser], het ongeval weggedacht en rekening houdend met goede en kwade kansen, naar een redelijke verwachting aan netto inkomen en pensioenopbouw zou hebben gegenereerd en wat hij feitelijk aan netto inkomen en pensioenopbouw genereert en nog zal genereren. Het eventuele negatieve verschil hiertussen vormt [eiser]s schade. Hypothetische situatie 4.15. Uit de berekening van [betrokkene] volgt wat betreft de uitgangspunten in de hypothetische situatie dat [eiser] is uitgegaan van een dienstverband bij [werkgeefster] met een bruto jaarsalaris inclusief vakantietoeslag van € 24.748,93, een bruto kerstuitkering van € 624,16 per jaar, 20 uren overwerk per week ad € 13.132,08 bruto per jaar (130% 46 werkweken per jaar), een overschot van de toegekende verblijfsvergoeding van € 862,50 netto per jaar op basis van 46 werkweken per jaar. Ten slotte is [eiser] er van uitgegaan dat hij in de hypothetische situatie tot zijn 65e als vrachtwagenchauffeur werkzaam zou zijn geweest en dat hij pensioen zou blijven opbouwen bij [werkgeefster]. 4.16. RVS bestrijdt dat [eiser] – het ongeval weggedacht – gemiddeld 20 overuren per week zou zijn gaan maken. Allereerst is niet gebleken dat [eiser] vóór het ongeval overuren maakte. Weliswaar heeft zijn vroegere werkgever verklaard (productie 5 bij dagvaarding) dat wanneer er voldoende werkzaamheden zouden zijn, het de bedoeling was dat [eiser] zo’n 15-20 overuren zou maken en dat, gelet op de huidige ontwikkelingen, dat bewaarheid zou zijn. Het is echter de vraag, volgens RVS, of het daarvan gekomen zou zijn omdat dit afhankelijk is van het voorhanden werk en de eigen wil van [eiser]. Daarbij komt dat [eiser] met rugklachten kampte en kampt, waardoor hij geen 60 uur per week zou hebben kunnen werken. Ten slotte is volgens de Arbeidstijdenwet overwerk slechts in beperkte mate en bovendien slechts incidenteel en niet structureel toegestaan, aldus RVS. 4.17. Uit vrijwel elke salarisstrook die [eiser] bij akte (productie 18) heeft overgelegd, blijkt dat [eiser] in de jaren voor het ongeval tot vlak voor het ongeval overuren heeft gemaakt die werden vergoed tegen 130% en soms 150%. Slechts een enkele keer ging het daarbij echter om het aantal overuren waarvoor [eiser] thans vergoeding vordert (20 uur per week). Weliswaar heeft zijn voormalige werkgever verklaard dat het de bedoeling was dat [eiser] zo’n 15 tot 20 uren aan overwerk zou gaan maken in verband met een verandering in de werkverdeling (van een ploegendienst naar zelfstandig rijden), maar het is de vraag of dit ook van de grond zou zijn gekomen. In dat verband is mede relevant dat uit de huisartsenkaart en de verklaring van de fysiotherapeut is gebleken dat [eiser] met enige regelmaat met lage rugklachten kampt(e), een bij vrachtwagenchauffeurs meer voorkomend probleem. Ter zitting heeft [eiser] zelf ook verklaard dat hij op zijn tijd bij zware inspanning last had van zijn rug en dat het wel slijtage zal zijn. De rechtbank acht aannemelijk dat deze rugklachten bij een 60-urige werkweek zouden zijn gaan opspelen waardoor hij dit niet zou kunnen volhouden. Rekening houdend met de goede en kwade kansen brengt een redelijke verwachting naar het oordeel van de rechtbank dan ook mee dat [eiser] vanaf 2002 gemiddeld 10 overuren per week zou zijn gaan maken die zouden worden vergoed tegen 130%, rekeninghoudend met – door RVS niet bestreden – 46 werkweken per jaar. 4.18. RVS acht het ook niet waarschijnlijk dat [eiser] tot zijn 65e als vrachtwagenchauffeur werkzaam zou zijn geweest. Zij wijst op de rugklachten, die een bekend probleem zijn onder vrachtwagenchauffeurs, en op de statistieken (productie 5 bij conclusie van antwoord) waaruit, samengevat, volgt dat van alle in het beroepsgoederenvervoer (in dienstverband) werkzame personen slechts 10% in de leeftijdscategorie 55-65 valt. [eiser] heeft hieraan niets toegevoegd of afgedaan. Gegeven zijn rugklachten en de statistische gegevens moet het er, rekening houdend met goede en kwade kansen, voor worden gehouden dat [eiser] tot zijn 55e jaar werkzaam zou zijn gebleven als vrachtwagenchauffeur en daarna zou zijn uitgevallen wegens rugklachten. Bij de berekening van het hypothetische inkomen moet voor de periode daarna tot het 65e jaar er van worden uitgegaan dat [eiser] een beroep zou kunnen doen op de daarvoor geldende sociale voorzieningen (WAO), gemeten naar de thans daarvoor geldende regelgeving, behoudens concrete op handen zijnde wijzigingen van de betreffende sociale voorziening. Ten slotte moet er in de hypothetische situatie van worden uitgegaan dat [eiser] vanaf zijn 65e met pensioen zou zijn gegaan en aanspraak zou hebben gehad op AOW, aangevuld met opgebouwd pensioen. 4.19. RVS betwist dat [eiser] bij [werkgeefster] recht had op een kerstuitkering en een verblijfsvergoeding en zij wijst er daarbij op dat een verblijfsvergoeding geen inkomen is. Uit de loonstroken blijkt dat [eiser] inderdaad een verblijfsvergoeding ontving. Ter zitting heeft hij toegelicht dat hij van die vergoeding wel eens wat kocht, maar dat hij in de cabine een kookpitje en een koelkastje had en voor zichzelf kookte. Dit heeft RVS niet bestreden en gelet daarop is op zichzelf aannemelijk dat [eiser] structureel overhield van zijn verblijfsvergoeding van € 125,-- per vier weken. Feitelijk betreft het in zoverre een aanvulling op zijn inkomen. Het gevorderde bedrag van € 862,50 netto per jaar, dat is gebaseerd op 46 werkweken per jaar, komt de rechtbank niet onredelijk en voldoende aannemelijk voor. Dat [eiser] in aanmerking kwam en zou komen voor een kerstvergoeding ter hoogte van het gevorderde bedrag blijkt uit de toepasselijke CAO (bijlage bij productie 7 bij dagvaarding). Ook met deze brutovergoeding moet dus rekening worden gehouden. 4.20. Uit het voorgaande volgt dat in de hypothetische situatie er van moet worden uitgegaan dat [eiser] tot zijn 55e levensjaar jaarlijks € 24.748,93 bruto inclusief vakantietoeslag zou hebben verdiend. Daarnaast zou hij een kerstvergoeding van € 624,16 bruto per jaar, een verblijfsvergoeding van € 862,50 netto per jaar en inkomen uit 10 uren overwerk per week tegen 130% gedurende 46 werkweken per jaar hebben genoten. Verder moet er van worden uitgegaan dat [eiser] van zijn 55e tot zijn 65e aanspraak kon maken op daarvoor geldende sociale arbeidsongeschiktheidsvoorzieningen, gemeten naar de thans daarvoor geldende regelgeving, behoudens concrete op handen zijnde wijziging van de desbetreffende voorziening. Vanaf zijn 65e zou [eiser] met pensioen zijn gegaan en aanspraak hebben kunnen maken op AOW aangevuld met opgebouwd pensioen. Ten slotte moet er van worden uitgegaan dat [eiser] tot zijn 55e jaar pensioen zou hebben opgebouwd bij [werkgeefster]. Voor de periode daarna tot zijn 65e jaar zal aan een te benoemen deskundige worden gevraagd in hoeverre [eiser] op grond van de toepasselijke CAO aanspraak zou hebben kunnen maken op pensioenopbouw tijdens zijn arbeidsongeschiktheid. De deskundige zal daarbij moeten uitgaan van de thans op dat punt geldende regelgeving, behoudens concrete op handen zijnde wijzigingen van de desbetreffende voorziening. Feitelijke situatie 4.21. In de feitelijke situatie is [eiser], zo volgt uit de berekening van [betrokkene], vanaf 2005 uitgegaan van een bruto jaarsalaris inclusief vakantietoeslag van € 18.144,00 oplopend tot € 23.328,00 bruto per jaar, inclusief vakantietoeslag in 2013, in welk jaar hij de maximale anciënniteit zal bereiken, zo volgt uit een brief van zijn werkgever (productie 21 bij akte). [eiser] is op enig moment (dat door een te benoemen deskundige op basis van de door [eiser] te verstrekken informatie nog exact moet worden bepaald) pensioen gaan opbouwen bij Mosatech. 4.22. RVS heeft ook in dit verband aangevoerd – onder verwijzing naar vacatures voor CAD-tekenaars – dat [eiser] elders meer kan verdienen, zodat niet van het inkomen dat hij bij Mosatech verdient moet worden uitgegaan. De rechtbank heeft hierover echter al eerder beslist (rov. 4.12.) en zij verwijst daarnaar. De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de verklaring van de werkgever wat betreft de maximale anciënniteit zodat er van zal worden uitgegaan dat het inkomen van [eiser] in de komende jaren, tot 2013, zal stijgen tot € 23.328,00, waarna het verondersteld wordt gelijk te blijven. 4.23. Uit het voorgaande volgt dat in de feitelijke situatie vanaf 2005 moet worden uitgegaan van een inkomen van € 18.144,00 bruto per jaar inclusief vakantietoeslag, oplopend tot € 23.328,00 bruto per jaar inclusief vakantietoeslag in 2013. [eiser] zal de deskundige moeten voorzien van al zijn loonstroken en jaaropgaven over de jaren 2005 tot en met 2008. Over het feitelijke inkomen dat [eiser] vanaf 2002 tot en met 2004 genoot, bestaat geen discussie zodat kan worden uitgegaan van de door [betrokkene] genoemde (zie calculatiebijlage 1 van 1 bij productie 7) consumptieve inkomens van € 20.287,82 (2002), € 16.792,40 (2003) en € 15.710,85 (2004). Ten slotte moet er rekening mee worden gehouden (hetgeen [betrokkene] ten onrechte niet heeft gedaan) dat [eiser] op enig (door de deskundige te achterhalen) moment pensioen is gaan opbouwen bij Mosatech. Deskundige 4.24. De rechtbank is voornemens een deskundige (actuarieel rekenkundige) te benoemen om de totale arbeidsvermogens- en pensioenschade te berekenen. Partijen mogen zich uitlaten over de persoon van de deskundige en de te stellen vragen, met inachtneming van hetgeen hiervoor is en hierna wordt beslist over de bij de berekening te hanteren uitgangspunten. Voor de toekomstige schade gelden voorshands de volgende uitgangspunten: kapitalisatiedatum zo dicht mogelijk gelegen bij het moment van rekenen door de deskundige, rekenrente 3%, rekening houden met de statistische sterftekansen en met de eventuele vermogensrendementsheffing. Nu vaststaat dat RVS aansprakelijk is en dat [eiser], ook na verdiscontering van de reeds betaalde voorschotten, aanspraak heeft op nadere schadevergoeding, ziet de rechtbank aanleiding om (het voorschot op) de kosten van de deskundige voor rekening te brengen van RVS. Immateriële schade 4.25. [eiser] vordert € 7.000,-- aan immateriële schadevergoeding. Ter onderbouwing hiervan wijst hij er op dat hij als gevolg van het ongeval aan een PTSS lijdt, waardoor hij zijn oude beroep niet meer kan uitoefenen en ook overigens niet meer in staat is actief aan het verkeer deel te nemen. Onder verwijzing naar het Shockschade-arrest betoogt RVS dat er geen grond bestaat voor een immateriële schadevergoeding, maar dat stuit af op hetgeen de rechtbank hiervoor heeft beslist (4.3.). 4.26. Artikel 6:106 sub b bepaalt dat voor nadeel dat niet in vermogensschade bestaat, de benadeelde recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding indien de benadeelde op andere wijze in zijn persoon is aangetast. Die aantasting kan onder meer bestaan uit het toebrengen van geestelijke stoornissen, mits sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. Een PTSS geldt als een in de psychiatrie erkend ziektebeeld zodat moet worden geoordeeld dat [eiser] in zijn persoon is aangetast en aanspraak kan maken op vergoeding van immateriële schade. 4.27. Wat betreft de hoogte van het smartengeld is van belang dat [eiser] vanwege de PTSS zijn werk als vrachtwagenchauffeur, dat zijn lust en leven was, heeft moeten opgeven. Uit de diverse rapporten blijkt verder dat de PTSS een grote negatieve invloed op zijn gemoedstoestand heeft gehad met alle gevolgen van dien op (onder meer) zijn privé-leven. Het gevorderde bedrag acht de rechtbank echter aan de hoge kant. Mede gelet op de bedragen die rechters in Nederland vergelijkbare gevallen hebben toegekend en rekening houdend met het voorgaande, acht de rechtbank een smartengeldvergoeding van € 4.000,-- passend. Overige materiële schade 4.28. [eiser] vordert - onder verwijzing naar een eigen onderbouwing (productie 22 bij akte) - de vervoerskosten wegens bezoek aan diverse artsen en de kosten wegens aanschaf van medicijnen. De kosten bedragen € 256,-- respectievelijk € 11,45. RVS heeft deze vordering bestreden wegens gebrek aan onderbouwing. 4.29. De rechtbank gaat aan dat verweer voorbij. Alleen al uit de diverse rapportages blijkt zonder meer dat [eiser] allerlei artsen en hulpverleners heeft bezocht in verband met de gevolgen van het ongeval. Het behoeft geen betoog dat daarmee vervoerskosten gemoeid zijn geweest. De hoogte daarvan komt de rechtbank redelijk en waarschijnlijk voor. Hetzelfde geldt voor de kosten wegens aanschaf van medicatie. Dit deel van de vordering zal dan ook worden toegewezen. Buitengerechtelijke kosten 4.30. [eiser] vordert buitengerechtelijke kosten, bestaande uit door de [naam vennootschap] verrichte werkzaamheden. De totale kosten bedragen € 12.393,40 waarvan € 4.585,75 is voldaan zodat € 7.807,65 ter voldoening resteert. RVS heeft hiertegen aangevoerd dat de kosten van [betrokkene] de dubbele redelijkheidstoets niet kunnen doorstaan en dat er geen noodzaak bestond om reeds voor de aanvang van de procedure een schadeberekening te laten maken, aldus RVS. 4.31. Een deel van de buitengerechtelijke kosten heeft betrekking op de door [betrokkene] gemaakte berekening van de totale geleden schade. Aan de hand van de overgelegde facturen (productie 8 bij dagvaarding) kan dit deel worden vastgesteld op € 2.800,--. Dit deel van de gevorderde buitengerechtelijke kosten zal worden toegewezen. Weliswaar is de berekening eenzijdig opgesteld terwijl er geen overeenstemming bestond over alle daarbij te hanteren uitgangspunten. Dit laat onverlet dat de berekening merendeels strookt met hiervoor genomen beslissingen en de berekening daarnaast voor de tot dusver gegeven beslissingen in de zaak een nuttige informatiebron heeft gevormd, met name bij het in kaart brengen van de arbeidsvermogens- en pensioenschade. Een ander deel van de gevorderde buitengerechtelijke kosten kan worden herleid tot (zo volgt uit de overgelegde stukken) door [betrokkene] gevoerde correspondentie met onder meer hulpverleners en (oud)werkgevers van [eiser] in verband met de vaststelling van de (hoogte van de) schade en de reïntegratie. Deze kosten behoren voor rekening van RVS te komen. De rechtbank stelt de kosten in verband met deze werkzaamheden vast op de helft van het resterende bedrag aan gevorderde buitengerechtelijke kosten, hetgeen afgerond neerkomt op € 2.500,--. In totaal zal dus € 5.300,-- aan buitengerechtelijke kosten worden toegewezen. Rente/verrekening voorschotten 4.32. Tegen de door [eiser] gevorderde rente heeft RVS geen verweer gevoerd. Wel heeft zij in dit verband opgemerkt dat uitgekeerde voorschotten (zie 2.14.) moeten worden betrokken in de schade- en renteberekening. Aldus zal geschieden. Aan de te benoemen deskundige zal worden verzocht de totale aan [eiser] uit te keren schadevergoeding te berekenen, rekening houdend met de uitgekeerde voorschotten. Daartoe is nodig dat de partijen zich in de te nemen akte (zie 4.24.) ook uitlaten over de data waarop de betalingen van de voorschotten hebben plaatsgevonden. Voor de diverse schadeposten zal de deskundige worden verzocht de volgende ingangsdata te hanteren: - verschenen schade wegens verlies van arbeidsvermogen: steeds met ingang van 1 januari van het jaar volgend op het jaar waarin de schade is geleden; - toekomstige schade wegens verlies van arbeidsvermogen: met ingang van de kapitalisatiedatum; - smartengeld: met ingang van 28 september 2001, de dag van het ongeval; - overige materiële schade en buitengerechtelijke kosten: met ingang van 20 juli 2007, de datum van dagvaarding. Fiscale garantie 4.33. De in het lichaam van de dagvaarding aangekondigde vordering ter zake van een belastinggarantie is niet in het petitum opgenomen. Tegen de gevorderde fiscale garantie heeft RVS echter op zichzelf geen bezwaar gemaakt zodat die (toch) zal worden toegewezen en in het te wijzen eindvonnis zal worden opgenomen in het dictum. Met het oog hierop wordt RVS verzocht zich in de te nemen akte ook uit te laten over de tekst van de als productie 5 bij dagvaarding overgelegde belastinggarantie. Slot 4.34. De zaak wordt verwezen naar de rol van 30 juli 2008 voor een akte uitlating gelijktijdig aan de zijde van beide partijen als bedoeld in rov. 4.24. en daarnaast nog voor RVS als bedoeld in rov. 4.33.. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden. 5. De beslissing De rechtbank verwijst de zaak naar de rol van 30 juli 2008 voor akte aan de zijde van [eiser] en RVS als bedoeld in rov. 4.34. houdt iedere verdere beslissing aan. Dit vonnis is gewezen door mr. A.E.B. ter Heide, mr. C.M.E. Lagarde en mr. S.C.P. Giesen en in het openbaar uitgesproken op 2 juli 2008. cc: SG