Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD7648

Datum uitspraak2008-07-15
Datum gepubliceerd2008-07-18
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Amsterdam
Zaaknummers23-003669-06
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bewijs doodslag met name gebaseerd op totaal beeld aan biologische sporen (bloed) van verdachte en van slachtoffer verspreid door pand en op kleding aan hand van diverse DNA-profielen (volledig, meng, onvolledig Y-chromosomaal) met te onderscheiden frequentieberekeningen (bewijswaarden).


Uitspraak

arrestnummer: parketnummer: 23-003669-06 datum uitspraak: 15 juli 2008 TEGENSPRAAK VERKORT ARREST VAN HET GERECHTSHOF TE AMSTERDAM gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 25 juli 2006 in de strafzaak onder parketnummer 13-421785-05 van het openbaar ministerie tegen [verdachte] 1. Onderzoek van de zaak Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 20 juli 2006 en op de terechtzitting in hoger beroep van 1 juli 2008. Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht. 2. Tenlastelegging Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, overeenkomstig de op de terechtzitting in eerste aanleg 20 juli 2006 op vordering van de officier van justitie toegestane wijziging tenlastelegging. Van die dagvaarding en vordering wijziging tenlastelegging zijn kopieën in dit arrest gevoegd. De daarin vermelde tenlastelegging wordt hier overgenomen. Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest het hof deze verbeterd. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad. 3. Vonnis waarvan beroep Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, nu de bewijsconstructie van het hof, mede doordat in hoger beroep nader bewijs is toegevoegd, enigszins afwijkt van de bewijsconstructie van de rechtbank. 4. Bewijsoverweging 4.1. Het hof gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. 4.1.1. Na een melding bij de politie op 8 november 2005 om 8.50 uur, is in een pand aan de Torensteeg 5 te Amsterdam het stoffelijk overschot gevonden van [slachtoffer]. Toen de politie omstreeks 8.58 uur het pand betrad, trof zij het slachtoffer aan op de vloer in de hal achter de voordeur. Geconstateerd werd dat het luik naar de kelder waar later de verdachte werd aangetroffen, en dat zich onder de wenteltrap in de hal achter de voordeur bevond, gedeeltelijk open stond omdat het werd geblokkeerd door het wiel van een omgevallen kinderfiets. Op grond van het sectierapport van patholoog A. Maes van 21 maart 2006 en het aanvullend rapport van forensisch arts D. Botter, waarin is geconcludeerd dat het slachtoffer is overleden als gevolg van veelvuldig stomp botsend geweld op haar hoofd, gelaat en hals, in combinatie met heftig samendrukkend en/of samensnoerend geweld op de hals en mondbodem (welke laatstgenoemde handelingen meest waarschijnlijk het overlijden hebben veroorzaakt), gaat het hof er vanuit dat zij door gewelddadig handelen om het leven is gekomen. De hoofdbewoonster van het pand, [hoofdbewoonster], heeft verklaard dat zij die ochtend om 7.55 uur samen met haar dochter het pand heeft verlaten en aldaar rond 8.45 uur is teruggekeerd, waarna zij in de hal achter de voordeur het slachtoffer heeft aangetroffen. Bij het verlaten van het pand op eerstgenoemd tijdstip heeft zij niets bijzonders opgemerkt en heeft zij muziek vanuit de kamer van het slachtoffer gehoord. Toen de politie op de plaats van het delict arriveerde, was de verdachte - buiten het slachtoffer - als enige persoon in het pand aanwezig. Op grond van de verklaringen van de bewoners van het pand en van het proces-verbaal van bevindingen van 25 november 20051 gaat het hof ervan uit dat in de tijd na terugkeer van [hoofdbewoonster] tot aan de komst van de politie niemand het pand via de voordeur, of op andere wijze, heeft (kunnen) verlaten. 4.1.2. De verdachte, die met medeweten en instemming van [hoofdbewoonster] sinds drie dagen in haar huis verbleef, werd om 11.19 uur door de politie aangetroffen in de kelder onder de hal, liggend op zijn matras en gekleed in een hemd, (trainings)broek, sokken en sportschoenen. Deze kleding van de verdachte is ter plaatse veiliggesteld en daarna op sporen onderzocht. Op het hemd, de broek, de sokken en op de linkerschoen zijn bloedsporen aangetroffen. Op het hemd van de verdachte zijn enkele zogenoemde overdracht- en veegsporen gevonden, bloedsporen die zijn ontstaan tijdens een (bewegend) contact tussen het hemd en een bewegend bebloed object2. Een van deze bloedsporen is bemonsterd en veiliggesteld3 ten behoeve van DNA-onderzoek. Het gaat om een bloedspoor dat is aangetroffen in nagenoeg het midden van het hemd. Uit de resultaten van het DNA-onderzoek, zoals neergelegd in het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut van 15 februari 2006, blijkt dat in de bemonstering van dat hemd een DNA-hoofdprofiel is aangetroffen dat overeenkomt met het DNA-profiel van het slachtoffer. De kans dat de DNA-kenmerken van een willekeurig gekozen persoon overeenkomen met de DNA-kenmerken behorend bij het DNA-hoofdprofiel van het bloed/celmateriaal in deze bemonstering bedraagt minder dan één op één miljard (de berekende frequentie)4. 4.1.3. Uit het onderzoek is voorts het volgende gebleken. Op de tweede verdieping van het pand aan de Torensteeg 5 zijn op een douchemat in de (gemeenschappelijke) badkamer bloedspatten aangetroffen, afkomstig van het slachtoffer5. In de (gemeenschappelijke) keuken, eveneens gelegen op de tweede verdieping, is bloed - vermengd met water - aangetroffen op een bord en een babyflesje in een afdruiprek op het aanrecht, welk bloed afkomstig is van de verdachte6. Op de overloop tussen de tweede en de eerste verdieping bevond zich een bloedspoor, afkomstig van het slachtoffer7. De wenteltrap tussen de eerste verdieping en de hal op de begane grond waar het slachtoffer is gevonden, bevatte twee bloedsporen van de verdachte8, alsmede een derde bloedspoor, waarin zich DNA-kenmerken bevonden van (minimaal) twee personen. De DNA-profielen van de verdachte en het slachtoffer komen overeenkomen met dit DNA-mengprofiel. Dit betekent dat het onderzochte bloed/celmateriaal in de bemonstering van dit derde bloedspoor afkomstig kan zijn van de verdachte en het slachtoffer. In de hal waar het slachtoffer is gevonden zijn onder meer op de muur, de vloer en op een omgevallen fiets, grote concentraties bloed van het slachtoffer aangetroffen. Op de binnenzijde van het toegangsluik naar de kelder waar de verdachte zich bij zijn aanhouding bevond is een bloedveeg, afkomstig van de verdachte, gevonden. Op de keldervloer tussen een tafel en het matras bevond zich een bloedspoor, dat afkomstig kan zijn van het slachtoffer9. Het beddengoed (laken) op het matras bevatte een bloedspoor van de verdachte10. Voorts zijn de nagels van de linkerhand van het slachtoffer bemonsterd en onderzocht. Van het mannelijk DNA in deze bemonstering is een onvolledig Y-chromosomaal DNA-profiel verkregen. Dit onvolledige Y-chromosomale DNA-profiel komt overeen met het Y-chromosomale DNA-profiel van de verdachte. Dit betekent dat de mannelijke component van het celmateriaal in deze bemonstering afkomstig kan zijn van de verdachte of van een in de mannelijke lijn aan de verdachte verwante man, of van een man die niet aan de verdachte verwant is, maar wel hetzelfde Y-chromosomale DNA-profiel heeft 11. 4.2. De onder 4.1. genoemde feiten en omstandigheden zijn voor het hof redengevend voor het bewijs dat de verdachte het slachtoffer op gewelddadige wijze ter dood heeft gebracht. Samenvattend zijn die feiten en omstandigheden: - dat de verdachte in de tijd voorafgaande aan de dood van het slachtoffer als enige in het pand aanwezig is geweest; - dat op veel plaatsen in het pand bloedsporen van hemzelf en van het slachtoffer zijn aangetroffen; - de onder 4.1.2. en 4.1.3. genoemde DNA-sporen zoals daar omschreven en gekwalificeerd. 4.3. De verdachte ontkent dat hij het slachtoffer om het leven heeft gebracht en heeft daartoe onder meer het volgende aangevoerd. Hij is die ochtend omstreeks 7.00 uur wakker geworden van het geluid van de mobiele telefoon in de kamer van een medebewoner, welke kamer is gelegen boven de kelder. De verdachte is vervolgens opgestaan en heeft in de gemeenschappelijke keuken op de tweede verdieping zijn ontbijt genuttigd. Deze verklaring is bevestigd door [hoofdbewoonster], die heeft verklaard dat zij de verdachte die ochtend vóórdat zij omstreeks 7.55 uur samen met haar dochter de woning verliet, in de keuken heeft gezien. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij van plan was na zijn ontbijt te gaan hardlopen, maar dat hij daarvan heeft afgezien omdat hij niet wist of er bij zijn terugkomst iemand thuis zou zijn die voor hem de voordeur kon openen. Naar eigen zeggen is hij in afwachting van de terugkomst van [hoofdbewoonster] weer naar de kelder gegaan en op zijn matras gaan liggen, waarna hij in slaap is gevallen en pas wakker is geworden op het moment dat de politie de kelder betrad. Het hof acht deze lezing van de verdachte niet geloofwaardig. Het slachtoffer is aangetroffen in de boven de kelder gelegen hal. Uit de positie en de verwondingen van het slachtoffer, de in de gang aangetroffen hoeveelheden bloed en de aldaar omgevallen fietsen volgt naar het oordeel van het hof dat in ieder geval een groot deel van de geweldshandelingen in die hal heeft plaatsgevonden, tussen 7.55 uur en 8.58 uur. Mede gelet op de verklaring van de verdachte, dat hij eerder die ochtend was gewekt door het geluid van een mobiele telefoon in een boven de kelder gelegen kamer, alsmede de omstandigheid dat het toegangsluik naar de kelder gedeeltelijk open stond, is het hoogst onwaarschijnlijk dat de verdachte niets heeft gehoord of gemerkt van hetgeen zich direct boven zijn hoofd in de hal heeft afgespeeld. De verdachte heeft zich gedurende het opsporingsonderzoek en het onderzoek te terechtzitting in eerste aanleg voornamelijk op zijn zwijgrecht beroepen. Hoewel hij ter terechtzitting in hoger beroep wel vragen heeft beantwoord, heeft de verdachte ook toen geen ontzenuwende verklaring gegeven voor de aanwezigheid van de aanwezigheid van bloedsporen van hemzelf en van het slachtoffer op diverse plaatsen in het pand en een bloedspoor van het slachtoffer op het hemd dat hij droeg ten tijde van zijn aanhouding in de kelder. Een mogelijke verklaring voor de bloedsporen van hemzelf zouden volgens de verdachte de wondjes kunnen zijn, die hij enige dagen geleden met kluswerkzaamheden in een ander pand zou hebben opgelopen. Het hof hecht aan deze verklaring geen geloof. De hoeveelheid van de gevonden bloedsporen en de plaatsen waarop deze zijn aangetroffen, in relatie met omvang en locatie van de sporen van het slachtoffer, ondersteunen de verklaring van de verdachte allerminst. 5. Bewezengeachte Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat hij op 8 november 2005 te Amsterdam opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet meermalen (met grote kracht) met een of meer harde voorwerpen en/of met zijn, verdachtes vuist(en) en/of hand(en) geslagen en/of gestompt en/of met zijn, verdachtes, voet(en) getrapt en/of geschopt op/tegen het hoofd en/of het gezicht en/of de hals en/of de nek en/of het lichaam van [slachtoffer] en met zijn, verdachtes, hand(en) en/of met een voorwerp de keel en/of de hals en/of de nek van [slachtoffer] dichtgedrukt en/of dichtgedrukt gehouden en/of de keel en/of de hals en/of de nek, althans het lichaam van [slachtoffer] (met kracht) tegen een muur en/of de vloer en/of een hard voorwerp geslagen en/of gedrukt en/of gedrukt gehouden, tengevolge waarvan [slachtoffer] is overleden. Hetgeen primair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken. Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezengeachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. 6. Strafbaarheid van het bewezengeachte Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezengeachte uitsluit, zodat dit strafbaar is. Het bewezengeachte levert op: doodslag. 7. Strafbaarheid van de verdachte Op grond van de inhoud van het op 5 september 2007 gedateerde de verdachte betreffende rapport van het Pieter Baan Centrum, opgesteld door C.T.M. Salet, GZ-psycholoog, M.J.T. Harmelink, psychiater i.o. en P.K.J. Ronhaar, psychiater, kan niet onomstotelijk worden vastgesteld dat de verdachte ten tijde van het hem tenlastegelegde feit lijdende was aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling en/of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens dat dit feit hem in verminderde mate kan worden toegerekend. Ook overigens is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is. 8. Oplegging van straf De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het onder primair tenlastegelegde (doodslag) veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 jaren met aftrek van voorarrest. Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder primair tenlastegelegde (doodslag) zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 12 jaren met aftrek van voorarrest Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een zeer ernstig misdrijf. Omdat verdachte dringend woonruimte nodig had kon hij enkele dagen verblijven in het pand waar ook het slachtoffer woonde. Hij heeft daar zonder enige (kenbare) aanleiding het slachtoffer op gruwelijke wijze om het leven gebracht. Uit de rapportage van het Nederlands Forensisch Instituut komt naar voren dat verdachte daarbij excessief geweld moet hebben gebruikt. Dit geweld heeft plaatsgevonden in de woning waar het slachtoffer verbleef, een plaats waar zij zich bij uitstek veilig had moeten kunnen voelen. Door toedoen van verdachte is de nabestaanden van het slachtoffer - onder wie haar familie en haar echtgenoot - onbeschrijflijk en onherstelbaar leed toegebracht, zoals ter terechtzitting in hoger beroep mede is gebleken uit de door de tante van het slachtoffer voorgehouden verklaring. Doordat enig inzicht in de motieven of beweegredenen die tot het plegen van dit gruwelijke feit hebben geleid ontbreekt, zullen de nabestaanden moeten leven met vele onbeantwoorde vragen, waardoor aan hen nog extra leed wordt toegevoegd. Meer in het algemeen geldt dat de rechtsorde in hoge mate wordt geschokt door dergelijke misdrijven. Daarnaast kunnen door een dergelijk delict gevoelens van angst en onveiligheid in de maatschappij worden versterkt. Voor het bewezengeachte feit komt slechts een gevangenisstraf van lange duur in aanmerking. Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 19 juni 2008 is hij in Nederland niet eerder strafrechtelijk veroordeeld. Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf voorts gelet op de inhoud van het over verdachte uitgebrachte hiervoor onder 7. genoemde PBC-rapport. Hoewel verdachte niet heeft willen meewerken aan enig onderzoek omtrent zijn persoon of zijn persoonlijke omstandigheden, hebben voornoemde onderzoekers op basis van observaties en verklaringen van getuigen uit het strafdossier met betrekking tot de levensgeschiedenis van verdachte, onder meer geconcludeerd dat bij verdachte sprake is van kenmerken, die passen bij een autistische stoornis. De bevindingen in dat rapport alsmede de detentieomstandigheden, die, zoals ook ter zitting van het hof is gebleken, het ondergaan van detentie voor verdachte door het isolement waarin hij om uiteenlopende redenen verkeert en het zeer beperkte bezoek dat aan hem wordt gebracht, zwaarder is dan gemiddeld, zijn voor het hof aanleiding niet de eis van de advocaat-generaal te volgen - een eis die op zich zeer wel passend is op de ernst van het bewezenverklaarde feit en de omstandigheden waaronder een en ander zich heeft voltrokken - maar een gevangenisstraf van dezelfde duur op te leggen als in eerste aanleg is opgelegd. Het hof acht derhalve een gevangenisstraf van 9 jaren passend en geboden. 9. Toepasselijke wettelijke voorschriften De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f en 287 van het Wetboek van Strafrecht. Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezengeachte. 10. Vordering van de benadeelde partij De benadeelde partij, [benadeelde partij], als bedoeld in artikel 51a van het Wetboek van Strafvordering heeft zich overeenkomstig artikel 51b van dat Wetboek in het onderhavige strafproces gevoegd met een vordering, namens haar ingediend door de gemachtigde [gemachtigde], tot vergoeding van door haar geleden schade als gevolg van het aan de verdachte tenlastegelegde. De vordering is in eerste aanleg toegewezen. De verdachte heeft deze vordering betwist, door te stellen dat hij zich niet schuldig acht aan het hem tenlastegelegde. Het hof is van oordeel dat de vordering van de benadeelde partij van zo eenvoudige aard is, dat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak. Vast is komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezengeachte strafbare feit rechtstreeks schade heeft geleden. De vordering van de benadeelde partij zal dan ook tot na te melden bedrag worden toegewezen. Het hof acht voorts termen aanwezig om, als extra waarborg voor betaling van (het toegewezen gedeelte van) de vordering van de benadeelde partij, de verdachte die naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht, de verplichting op te leggen tot betaling van na te melden bedrag aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer. 11. Beslissing Het hof: Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht. Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan zoals hierboven in de rubriek bewezengeachte omschreven. Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte primair meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij. Verklaart dat het bewezenverklaarde het hierboven vermelde strafbare feit oplevert. Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en ook de verdachte daarvoor strafbaar. Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 (negen) jaren. Beveelt dat de tijd, die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in deze zaak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht. Gelast de teruggave van de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen aan de nabestaande [nabestaande], te weten: 2.00 STK Sieraad, 2 x oorbel. Ten aanzien van de benadeelde partij : Wijst toe de vordering van de benadeelde partij en veroordeelt de verdachte om tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [benadeelde partij], een bedrag van EUR 3.652,10 (drieduizendzeshonderdtweeënvijftig euro en tien eurocent), vermeerderd met de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan deze uitspraak begroot op nihil. Legt de verdachte voorts op de verplichting tot betaling aan de Staat van een som geld, groot EUR 3.652,10 (drieduizendzeshonderdtweeënvijftig euro en tien eurocent), zulks ten behoeve van de nabestaande van het slachtoffer, [nabestaande]. Beveelt voor het geval dat noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 45 dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor vermelde verplichting niet opheft. Bepaalt dat indien (en voor zover) verdachte heeft voldaan aan één van evenvermelde betalingsverplichtingen, de andere daarmee (in zoverre) komt te vervallen. Dit arrest is gewezen door de tweede meervoudige strafkamer van het gerechtshof te Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.J.L. Mastboom, mr. J.D.L. Nuis en mr. D.J.M.W. Paridaens - van der Stoel, in tegenwoordigheid van mr. P.M. Huizenga, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 15 juli 2008. Mr. Paridaens-Van der Stoel is buiten staat het verkorte arrest mede te ondertekenen. 1 proces-verbaal 2005275255 doorgenummerde pagina’s 233 t/m 236 2 rapport NFI 13 juli 2006 blz. 16 t/m18 3 bemonsteringnummer AFB335 in rapport NFI 13 juli 2006 4 frequentieberekening: minder dan 1 op 1 miljard, zie rapport NFI 15 februari 2006, blz. 4 en 6 5 frequentieberekening: minder dan 1 op 1 miljard, zie rapport NFI 4 maart 2008 blz. 5 en 9 6 frequentieberekening: minder dan 1 op 1 miljard, zie rapport NFI 4 maart 2008 blz. 5 en 9 7 frequentieberekening: minder dan 1 op 1 miljard, zie rapport NFI 13 juli 2006 blz. 12 8 frequentieberekening: minder dan 1 op 1 miljard, zie rapport NFI 4 maart 2008 blz. 9 9 frequentieberekening: ca 1 op 700 duizend, zie rapport NFI 13 juli 2006 blz. 12 10 frequentieberekening minder dan 1 op 1 miljard 11 bij vergelijking van het onderhavige onvolledige profiel met de Y-chromosomale DNA-profielen in de wereldwijde DNA-databank is gebleken dat het onvolledige profiel van het DNA in de bemonstering bij ca 1,7 % van de mannen in deze databank voorkomt, zie rapport NFI 4 maart 2008 blz. 10 en 11