Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD7656

Datum uitspraak2008-06-18
Datum gepubliceerd2008-07-18
RechtsgebiedFaillissement
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
ZaaknummersHV 200.004.025
Statusgepubliceerd


Indicatie

Toelatingscriterium artikel 288 lid 1 aanhef en sub b en c Fw


Uitspraak

CS 18 juni 2008 Sector civiel recht Zaaknummer HV 200.004.025/01 Zaaknummer eerste aanleg 185506/FT-RK 08.195 GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH Arrest In de zaak in hoger beroep van: [X.], wonende te [woonplaats], appellant, hierna: [X.], procureur: mr. J.E. Benner. 1. Het geding in eerste aanleg Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Breda, van 27 maart 2008, waarvan de inhoud bij [X.] bekend is. 2. Het geding in hoger beroep 2.1. Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie op 3 april 2008, heeft [X.] verzocht voormeld vonnis te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, op [X.] de schuldsaneringsregeling van toepassing te verklaren. 2.2. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 9 juni 2008. Bij die gelegenheid is [X.] gehoord, bijgestaan door zijn advocaat mevrouw mr. L.E. Swart. 2.3. Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van: - de producties, overgelegd bij het beroepschrift; - het proces-verbaal van de behandeling in eerste aanleg d.d. 20 maart 2008; - de brieven met bijlagen van de procureur van [X.] d.dis 23 mei 2008 en 28 mei 2008. 3. De gronden van het hoger beroep Het hof verwijst naar de inhoud van het beroepschrift. 4. De beoordeling 4.1. [X.] heeft de rechtbank verzocht om de toepassing van de schuldsaneringsregeling uit te spreken. De totale schuldenlast bedraagt blijkens de verklaring ex artikel 285 Faillissementswet (Fw) d.d. 30 januari 2008 € 12.453,31, waaronder een schuld van € 5.119,81 bij de Kredietbank [gemeentenaam], een schuld van € 4.820,88 bij de gemeente [gemeentenaam] en een schuld van € 590,46 bij het UWV. Uit genoemde verklaring blijkt dat het minnelijke traject is mislukt. Bij vonnis waarvan beroep is het verzoek van [X.] afgewezen. 4.2.1. De rechtbank heeft daartoe op de voet van artikel 288 lid 1 sub b Fw overwogen, dat niet aannemelijk is dat [X.] ten aanzien van het ontstaan van zijn schulden te goeder trouw is geweest. 4.2.2. De rechtbank heeft dit als volgt gemotiveerd. [X.] heeft ter zitting in eerste aanleg aan de rechtbank een brief overhandigd van de gemeente [gemeentenaam] van 7 maart 2007, waaruit blijkt dat de gemeente over de periode 26 juni 2005 tot en met 31 december 2005 teveel betaalde bijstand terugvordert. Ook is de rechtbank uit deze brief gebleken dat de gemeente over de periode van 1 oktober 2005 tot 1 maart 2006 ten onrechte bijstand aan [X.] heeft verstrekt, ten onrechte omdat hij geen feitelijk adres meer had in de gemeente [gemeentenaam]. Daarnaast heeft [X.] met betrekking tot een vordering van het UWV verklaard dat de uitkering werd teruggevorderd, omdat hij geen adres meer had en dus geen recht op een uitkering. Over het ontstaan van bovengenoemde vorderingen, door de rechtbank aangeduid als fraudevorderingen, heeft [X.] aan de rechtbank geen duidelijke toelichting kunnen geven. Bovendien zijn volgens de rechtbank geen bijzondere omstandigheden aangevoerd of gebleken die aanleiding kunnen geven [X.] toe te laten tot de schuldsaneringsregeling. 4.3.1. [X.] heeft in het beroepschrift aangevoerd, dat hij ter zitting in eerste aanleg aanvullende stukken heeft ingediend, maar niet in de gelegenheid is gesteld zijn verzoek toe te lichten. Volgens [X.] zijn de vorderingen niet door fraude ontstaan. Wat betreft de vordering van de gemeente [gemeentenaam] voert hij aan dat hij een WAO-uitkering ontving, maar deze in 2005 werd ingetrokken omdat hij plotseling werd goedgekeurd. [X.] heeft daarop een bijstandsuitkering bij de gemeentelijke sociale dienst aangevraagd. Later is met terugwerkende kracht alsnog een WAO-uitkering toegekend en moest [X.] de ontvangen bijstandsuitkering terugbetalen. Op dat moment zijn de schulden ontstaan. Ook toen hij dakloos was en geen officieel adres had, heeft hij een bijstandsuitkering ontvangen. [X.] was niet op de hoogte van het feit dat hij aan de gemeente diende te laten weten dat hij geen officieel adres meer had. Voor zover terecht teruggevorderd wordt, berust deze vordering daarom volgens [X.] op een misverstand bij hem en is van fraude geen sprake. Wat betreft de vordering van het UWV voert [X.] aan, dat hij niet op de hoogte was van het feit dat hij twee maanden een aanvullende uitkering had gekregen, omdat hij nooit een bedrag op zijn eigen rekening heeft ontvangen. Op de uitkering was namelijk beslag gelegd door het LBIO in verband met betaling van alimentatie aan zijn dochter. Deze beslaglegging heeft volgens [X.] ten onrechte plaatsgevonden, omdat zijn dochter destijds bij hem inwoonde. Ook hier is geen sprake van geweest van fraude, aldus [X.], doch van een misverstand en zulks in een periode van ernstige financiële problemen en overspannenheid. 4.3.2. [X.] heeft ter zitting van het hof hieraan het volgende toegevoegd. Volgens het UWV heeft [X.] ten onrechte een uitkering ontvangen, omdat hij in 2006 twee maanden in detentie zou hebben gezeten wegens verdenking van mishandeling van zijn ex-echtgenote. In werkelijkheid heeft hij echter niet meer dan ongeveer twee weken vastgezeten in voorarrest, heeft zijn ex-echtgenote toegegeven valse aangifte van mishandeling te hebben gedaan en is hij vrijgesproken van de ten laste gelegde mishandeling. De schuld van € 662,05 aan het Openbaar Ministerie is ontstaan door het onbetaald laten van een boete van € 90,-, die hij vanwege het rijden in een ongekeurde auto opgelegd heeft gekregen. Verder voegt [X.] toe dat hij voor zijn minderjarige autistische zoon moet zorgen die bij hem woont. Zodra de gezondheid van [X.] dat toestaat, is hij van plan weer te gaan werken. 4.4. Het hof komt tot de volgende beoordeling. 4.4.1. Ingevolge artikel 288 lid 1, aanhef en sub b Fw wordt het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling slechts toegewezen indien voldoende aannemelijk is, dat de schuldenaar ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van zijn schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend, te goeder trouw is geweest. Hierbij gaat het om een gedragsmaatstaf, die mede wordt gehanteerd beoogd misbruik van de schuldsaneringsregeling tegen te gaan, waarbij de rechter met alle omstandigheden van het geval rekening kan houden. Daarbij spelen (onder meer) een rol de aard en de omvang van de vorderingen, het tijdstip waarop de schulden zijn ontstaan, de mate waarin de schuldenaar een verwijt kan worden gemaakt dat de schulden zijn ontstaan of onbetaald gelaten, het gedrag van de schuldenaar voor wat betreft zijn inspanningen de schulden te voldoen of acties zijnerzijds om verhaal door schuldeisers juist te frustreren. Voorts wordt ingevolge artikel 288 lid 1, aanhef en sub c Fw het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling slechts toegewezen indien voldoende aannemelijk is, dat de schuldenaar de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen en zich zal inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven. 4.4.2. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is aannemelijk geworden dat er bij de vorderingen van de gemeente [gemeentenaam] en het UWV geen sprake is van uitkeringsfraude, en dat [X.] niet opzettelijk niet heeft voldaan aan zijn verplichtingen die verband houden met het recht op uitkering. De gang van zaken rond deze vorderingen en de strafzaak waarin hij is vrijgesproken ondersteunen zijn stelling dat er veeleer sprake is geweest van ongelukkige samenloop van omstandigheden. Ter zitting is nog gebleken dat van de schulden uit de 285 Fw-verklaring, één schuld een verkeersboete van oorspronkelijk € 90,- betreft. Het hof zal deze boete, mede gelet op de zeer oude datum en op de beperkte omvang daarvan, buiten beschouwing laten. Al met al is het hof van oordeel dat voldoende aannemelijk is geworden dat [X.] ten aanzien van het ontstaan en/of onbetaald laten van de schulden te goeder trouw is geweest. Voorts heeft [X.] ter zitting verklaard ten volle bereid te zijn om de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren na te komen en zich in te spannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven. 4.4.3. Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd. Nu de toepassing van de schuldsaneringsregeling voor het eerst in hoger beroep wordt uitgesproken, zal het hof toepassing geven aan het bepaalde in artikel 292 lid 9 Fw. 5. De uitspraak Het hof: vernietigt het vonnis waarvan beroep; en opnieuw rechtdoende: verklaart de schuldsaneringsregeling van toepassing ten aanzien van: [X.], wonende te [postcode] [woonplaats], [adres]; bepaalt dat de griffier van dit hof onverwijld aan de griffier van de rechtbank ‘s-Hertogenbosch kennis geeft van deze uitspraak in verband met de benoeming van een rechter-commissaris en een bewindvoerder. Dit arrest is gewezen door mrs. Gründemann, De Klerk-Leenen en Pouw en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 18 juni 2008 in tegenwoordigheid van de griffier.