Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD7661

Datum uitspraak2008-06-27
Datum gepubliceerd2008-07-25
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureKort geding
Instantie naamRechtbank Arnhem
Zaaknummers170636
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter


Indicatie

Vordering tot ontruiming van woonruimte. Voor gedaagde was van het begin af aan duidelijk dat hij slechts tijdelijk in de woning van eiser mocht verblijven, totdat hij andere woonruimte zou vinden. Het belang van eiser om als huurder van de woning de vrije en algehele beschikking over de woning te verkrijgen prevaleert naar het oordeel van de voorzieningenrechter boven het belang van gedaagde als bruikleennemer om nog langer in de woning te mogen verblijven.


Uitspraak

vonnis RECHTBANK ARNHEM Sector civiel recht zaaknummer / rolnummer: 170636 / KG ZA 08-327 Vonnis in kort geding van 27 juni 2008 in de zaak van [eiser], wonende te [woonplaats], eiser, procureur mr. R.E.F. Bergwerf Bok, tegen [gedaagde], wonende te [woonplaats], gedaagde, verschenen in persoon. Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden. 1. De procedure 1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit: - de dagvaarding - de mondelinge behandeling. 1.2. Ten slotte is vonnis bepaald. 2. De feiten 2.1. [eiser] is sinds 2004 huurder van de woning aan de [adres] (hierna: de woning). 2.2. Vanaf augustus 2006 verblijft [gedaagde] bij [eiser] in de woning. Omdat [gedaagde] niet meer bij zijn toenmalige vriendin kon verblijven mocht hij van [eiser], tijdelijk in de woning verblijven totdat [gedaagde] andere woonruimte zou vinden. De woning bestaat uit een woonkamer en een slaapkamer. [gedaagde] heeft de slaapkamer toebedeeld gekregen en [eiser] de woonkamer. [gedaagde] betaalt daarvoor geen vergoeding aan [eiser]. 2.3. [eiser] heeft [gedaagde] diverse malen verzocht de woning te verlaten. [gedaagde] heeft daaraan geen gehoor gegeven. 2.4. Bij brief van 2 mei 2008 heeft [eiser] via zijn procureur [gedaagde] tevergeefs gesommeerd om de woning uiterlijk 9 mei 2008 te verlaten. 2.5. Op 7 mei 2008 heeft [gedaagde] aan de woning vernielingen aangericht, waarvan [eiser] aangifte heeft gedaan bij de politie. 3. Het geschil 3.1. [eiser] vordert om [gedaagde] bij vonnis uitvoerbaar bij voorrraad, te veroordelen de woning aan de [adres] binnen 2 dagen na datum van het ten deze te wijzen vonnis, dan wel voor een door de voorzieningenrechter te bepalen datum, dan wel binnen 2 dagen na betekening van het ten deze te wijzen vonnis, te ontruimen onder medeneming van alle daarin van [gedaagde] aanwezige goederen en de betrokken woning ter vrije en algehele beschikking van eiser te stellen, met machtiging van [eiser] om, indien [gedaagde] in gebreke blijft aan het in deze te wijzen vonnis te voldoen, zelf de ontruimg te bewerkstelligen, op kosten van gedaagde desnoods met behulp van de sterke arm, met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van dit geding. 3.2. [eiser] stelt dat het verblijf van [gedaagde] in de woning zonder zijn instemming onrechtmatig is jegens hem. [eiser] stelt een spoedeisend belang te hebben [gedaagde] uit de woning te zetten omdat er een onhoudbare situatie is ontstaan. Daartoe voert hij aan dat [gedaagde] geen gevolg geeft aan zijn sommaties om de woning te verlaten, maar daarop met geweld reageert. 3.3. [gedaagde] heeft geen inhoudelijk verweer gevoerd. [gedaagde] stelt dat toewijzing van het gevorderde de facto neerkomt op ontruiming binnen een termijn van twee weken na datum van de mondelinge behandeling. Een termijn van twee weken om de woning te verlaten vindt [gedaagde] te kort. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan. 4. De beoordeling 4.1. Het spoedeisend belang van [eiser] bij de vordering in dit kort geding blijkt voldoende uit zijn stellingen. 4.2. De voorzieningenrechter leidt uit het verhandelde ter zitting en de beschikbare stukken af dat partijen met elkaar zijn overeengekomen dat [gedaagde] in augustus 2006 tijdelijk in de woning van [eiser] mocht wonen zonder daarvoor een vergoeding aan [eiser] te betalen dan wel een andere tegenprestatie te verrichten. [gedaagde] kreeg van [eiser] de (enige) slaapkamer van de woning in gebuik en [eiser] zelf beschikte over de woonkamer. Deze afspraak dient naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter gekwalificeerd te worden als een bruikleenovereenkomst ex artikel 7A:1777 BW. 4.3. Een bruikleenovereenkomst kan te allen tijde door de bruikleengever met inachtneming van een redelijke, aan de omstandigheden aangepaste, termijn opgezegd worden (zie HR 15 april 1966, NJ 1966, 302 (Sanders/Sanders). Bij de beoordeling van de vraag of bij de opzegging een redelijke termijn in acht is genomen, kunnen alle omstandigheden van het geval een rol spelen en moeten de wederzijdse belangen van partijen tegen elkaar worden afgewogen (zie HR 21 april 1995, NJ 1995, 437). 4.4. In dat kader acht de voorzieningenrechter van belang dat het voor [gedaagde] van het begin af aan duidelijk was dat hij slechts tijdelijk in de woning van [eiser] mocht verblijven, totdat hij andere woonruimte zou vinden. [eiser] heeft overigens [gedaagde] meerdere keren te kennen gegeven dat zijn vertrek gewenst was. [gedaagde] verblijft nu echter al ruim anderhalf jaar in de woning en is naar zijn eigen zeggen nog (steeds) bezig om andere woonruimte te regelen. Verder betrekt de voorzieningenrechter bij die beoordeling de omstandigheid dat het gaat om een vrij krappe woning met één woonkamer en één slaapkamer, waarvan de slaapkamer aan [gedaagde] ter beschikking is gesteld, waardoor [eiser] zelf noodgedwongen al die tijd in de woonkamer slaapt. Ook dient betrokken te worden dat [gedaagde] in de woning vernielingen heeft aangericht, waarvan [eiser] aangifte heeft gedaan en waardoor de relatie tussen partijen nog meer is verslechterd. De voorzieningenrechter acht het dan ook voldoende aannemelijk geworden dat er een onhoudbare situatie is ontstaan voor [eiser], die moet veranderen door het vertrek van [gedaagde] uit de woning binnen een redelijke termijn. Het belang van [eiser] om als huurder van de woning de vrije en algehele beschikking over de woning te verkrijgen prevaleert naar het oordeel van de voorzieningenrechter boven het belang van [gedaagde] als bruikleennemer om nog langer in de woning te mogen verblijven. Des te meer nu [gedaagde] erkent dat hij de woning moet verlaten maar enkel bezwaar heeft tegen de door [eiser] gewenste termijn van twee weken voor ontruiming, die hij daarvoor te kort vindt. 4.5. Gelet op al deze omstandigheden acht de voorzieningenrechter een termijn van één maand na betekening van dit vonnis redelijk voor ontruiming van de woning door [gedaagde]. Op grond van het vorenstaande zal de vordering van [eiser] worden toegewezen zoals hierna vermeld. 4.6. De gevorderde machtiging om de ontruiming zo nodig zelf te doen uitvoeren met behulp van de sterke arm van politie en justitie zal eveneens worden toegewezen. 4.7. [gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op: - dagvaarding € 84,44 - betaald vast recht € 63,50 - in debet gesteld vast recht € 190,50 - salaris procureur € 816,00 Totaal € 1.154,44 5. De beslissing De voorzieningenrechter 5.1. veroordeelt [gedaagde] om binnen één maand na de betekening van dit vonnis met al het zijne en al de zijnen het pand aan de [adres] te ontruimen en ontruimd te houden, 5.2. machtigt [eiser] om, indien [gedaagde] in gebreke blijft aan het bepaalde onder 5.1 te voldoen, deze ontruiming zelf te doen uitvoeren, indien nodig met behulp van de sterke arm van politie en justitie op kosten van [gedaagde], 5.3. veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 1.154,44, te voldoen aan de griffier door overmaking op rekeningnummer 19.23.25.752 ten name van Arrondissement 533 Arnhem onder vermelding van "proceskostenveroordeling" en het zaak- en rolnummer, 5.4. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad, 5.5. wijst het meer of anders gevorderde af. Dit vonnis is gewezen door mr. C.M. Wiertz-Wezenbeek en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. H. Siragedik op 27 juni 2008.