Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD7663

Datum uitspraak2008-07-14
Datum gepubliceerd2008-07-21
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRechtbank Rotterdam
Zaaknummers08/2472
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter


Indicatie

Het terinzage leggen van stukken in het kader van het voorbereiden van een besluit is een feitelijke handeling.


Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM Sector Bestuursrecht Voorzieningenrechter Reg.nr.: VBC 08/2472 WILD Uitspraak naar aanleiding van het verzoek om voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht in het geding tussen X, gevestigd te Y, verzoekster, gemachtigden mr. M.J. Geus en mr. drs. D.P. Kuipers, advocaten te Den Haag, en De Consumentenautoriteit, verweerder. 1 Ontstaan en loop van de procedure Bij brief van 18 maart 2008 heeft verweerder aan verzoekster de informatie, die van verzoekster is ontvangen en die wordt meegenomen in het onderzoek dat verweerder doet naar verzoekster, toegezonden. Bij deze brief is verzoekster verzocht aan te geven welke informatie zij vertrouwelijk acht. Verweerder heeft aangegeven dat het aanmerken als vertrouwelijk betekent dat de betreffende informatie wordt verwijderd uit de stukken die bij de zaak ter inzage worden gelegd. Voorts is gesteld dat ter inzage leggen betekent dat specifiek derde belanghebbenden bij een zaak inzage in de stukken krijgen. Er is geen sprake van een algemene openbaarmaking. Bij brief van 31 maart 2008 heeft verzoekster - kort gezegd - geageerd tegen het in de voorbereidingsfase van een besluit ter inzage leggen van stukken voor (specifiek) belanghebbenden. Verzoekster heeft verweerder verzocht niet over te gaan tot ter inzage legging van het dossier of tot toezending van het rapport aan de specifiek belanghebbenden of andere derde belanghebbenden, noch deze partijen in de gelegenheid te stellen een zienswijze te geven in de voorbereiding van het eventueel te nemen besluit tegen verzoekerster. Voorts blijkt dat verzoekster eveneens ageert tegen het door verweerder als niet-vertrouwelijk aanmerken van bepaalde stukken en het niet eens is met de door verweerder gehanteerde criteria bij de beoordeling of er sprake is van vertrouwelijke stukken. Bij brief van 10 april 2008 heeft verweerder een reactie gegeven op verzoeksters brief van 31 maart 2008. Verweerder heeft hierbij het verzoek om niet over te gaan tot ter inzage legging van het dossier of tot toezending van het rapport aan de specifiek belanghebbenden of andere derde belanghebbenden, noch deze partijen in de gelegenheid te stellen een zienswijze te geven, afgewezen. Verweerder heeft verzoekster een nieuwe termijn gegeven om de vertrouwelijkheid van de toegezonden stukken nader te onderbouwen. Bij brief van 8 mei 2008 is verweerder nader ingegaan op de vertrouwelijkheid en heeft bepaalde informatie - anders dan verzoekster wenst - als niet vertrouwelijk aangemerkt. Voorts heeft verweerder een ongetekende, definitieve versie van het rapport aan verzoekster toegezonden. Verder is medegedeeld dat het rapport en de onderliggende stukken aan de juridische dienst zullen worden overgedragen. Het rapport en de onderliggende stukken zullen in de vervolgprocedure ter inzage worden gelegd voor belanghebbenden, welke in de onderhavige zaak de Consumentenbond en de Stichting Ombudsman zijn, aldus verweerder. Bij brief van 15 mei 2008 heeft verzoekster bezwaar gemaakt tegen het in de brief van 8 mei 2008 gegeven oordeel over de vertrouwelijkheid van de dossierstukken en de ter inzage legging van het rapport met onderliggende stukken aan derde belanghebbenden. Over de vertrouwelijkheid van stukken heeft nog bij brieven van 22 mei 2008 van verweerder en 4 juni 2008 van verzoekster correspondentie plaatsgevonden. Bij brief van 22 mei 2008 heeft verweerder het volledige rapport-dossier, de inventarislijst en de ongetekende definitieve versie van het rapport toegezonden. Verweerder heeft verzoekster, indien verzoekster van mening is dat in de stukken die haar niet eerder zijn toegezonden nog andere dan door verweerder gemarkeerde gegevens als vertrouwelijk aangemerkt dienen te worden, in de gelegenheid gesteld dat onder nadere motivering voor 30 mei 2008 kenbaar te maken aan verweerder. Bij brief van 22 mei 2008 heeft verzoekster tegen de brief van 10 april 2008 beroep ingesteld bij de rechtbank ’s-Gravenhage. Bij brief van 6 juni 2008 heeft de rechtbank ’s-Gravenhage het beroepschrift doorgezonden naar de rechtbank Rotterdam. Bij brief van 19 juni 2008 is dit beroepschrift door de rechtbank Rotterdam doorgezonden als bezwaarschrift naar verweerder. Bij brief van 11 juni 2008 heeft verweerder aangegeven deels tegemoet te komen aan het in de brief van 4 juni 2008 gedane verzoek om bepaalde gegevens als vertrouwelijk aan te merken. Voorts is verweerder bij deze brief deels teruggekomen van het oordeel over de vertrouwelijkheid zoals gegeven in de brief van 8 mei 2008. Verweerder heeft daarbij aangegeven dat het in de brief van 11 juni 2008 weergegeven oordeel inzake de gedane verzoeken om vertrouwelijke behandeling van bepaalde gegevens in de plaats treedt van het oordeel zoals weergegeven in de brief van 8 mei 2008. Verweerder heeft gesteld op 19 juni 2008 over te gaan tot het ondertekenen van het rapport waarna de ter inzage legging zal worden gestart. Verweerder heeft aangegeven dat verzoekster tot 19 juni 2008 in de gelegenheid wordt gesteld een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening in te dienen indien zij zich niet kan vinden in de in de brief gegeven beoordeling. Bij brief van 18 juni 2008 heeft verzoekster bezwaar gemaakt tegen de brieven van 22 mei 2008 en 11 juni 2008. Bij brief van 18 juni 2008 heeft verzoekster de voorzieningenrechter gevraagd een voorlopige voorziening te treffen, inhoudende primair het verzoek om voorlopige voorziening toe te wijzen in dier voege dat: 1) verweerder noch het rapport noch andere stukken uit het dossier aan derden ter inzage of anderszins ter beschikking mag stellen, althans niet zolang verzoeker daarover nog niet is gehoord en verweerder geen definitief besluit heeft genomen terzake van het al dan niet gegrond zijn van de stellingen in het rapport; 2) verweerder geen andere belanghebbenden dan verzoekster mag uitnodigen om in de voorbereidingsfase van het jegens verzoekster te nemen besluit een mondelinge of schriftelijke zienswijze te geven dan wel aanwezig te zijn tijdens de hoorzitting. Subsidiair is verzocht om een voorlopige voorziening toe te treffen, in dier voege dat verweerder de door verzoekster als vertrouwelijk aangemerkte gegevens als zodanig niet aan derden ter inzage of anderszins ter beschikking mag stellen, althans niet zolang verweerder naar aanleiding van het rapport en de zienswijze van verzoekster geen definitief besluit heeft genomen. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 juli 2008. Verzoekster heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde mr. drs. D.P. Kuipers, bijgestaan door Z, directeur bij verzoekster. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I.M.C. van Leeuwen en mr. E.L.M. Vos. 2 Overwegingen Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Voor zover de daartoe uit te voeren toetsing meebrengt dat de rechtmatigheid van het bestreden besluit wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter een voorlopig karakter en is dat oordeel niet bindend voor de beslissing op bezwaar of eventueel in de hoofdzaak. De voorzieningenrechter stelt vast dat bij verweerder aanhangig is het bezwaar van verzoekster tegen de brief van 10 april 2008, waarin verweerder het verzoek om niet over te gaan tot ter inzage legging van het dossier of tot toezending van het rapport aan de specifiek belanghebbenden of andere derde belanghebbenden, noch deze partijen in de gelegenheid te stellen een zienswijze te geven, heeft afgewezen. Voorts is aanhangig het bezwaar van verzoekster gericht tegen de brieven van 8 mei 2008, 22 mei 2008 en 11 juni 2008 inzake (met name) de vertrouwelijkheid van de gegevens. De voorzieningenrechter dient vervolgens allereerst vast te stellen of de brieven van 10 april 2008, 8 mei 2008, 22 mei 2008 en 11 juni 2008 besluiten in de zin van de Awb zijn. Ingevolge artikel 1:3, eerste lid van de Awb wordt onder een besluit verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. De voorzieningenrechter overweegt dat de brieven van 10 april 2008, 8 mei 2008, 22 mei 2008 en 11 juni 2008 allen zien op het ter inzage leggen van stukken. In het kader daarvan is er tevens een correspondentie gevoerd tussen verzoekster en verweerder over de vertrouwelijkheid van de stukken. Het ter inzage leggen van stukken is een feitelijke handeling die niet is gericht op een (publiekrechtelijk) rechtsgevolg. Dat verweerder in haar brieven tevens een oordeel heeft gegeven over de vertrouwelijkheid van gegevens doet daar niet aan af. Rechtsbescherming tegen dit feitelijk handelen zal aldus bij de burgerlijke rechter moeten worden gevonden. Ten aanzien van de brief van 22 mei 2008 merkt de voorzieningenrechter nog op dat deze niet meer behelst dan een uitnodiging aan verzoekster om - voor zover er bij die brief nog stukken zijn toegezonden die nog niet eerder aan haar zijn overgelegd - aan te geven welke gegevens naar haar mening als vertrouwelijk zijn aan te merken. De brieven voornoemd zien op het ter inzage leggen van de stukken en niet op een interpretatie van een wettelijk voorschrift, zodat verzoekster reeds daarom niet kan worden gevolgd in haar betoog dat in de brieven van verweerder een bestuurlijk rechtsoordeel ligt besloten. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter zullen de bezwaren van verzoekster door verweerder niet-ontvankelijk worden verklaard. De voorzieningenrechter ziet dan ook aanleiding het verzoek af te wijzen. Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding. 3 Beslissing De voorzieningenrechter, recht doende: wijst het verzoek om voorlopige voorziening af. Aldus gedaan door mr. J.H. de Wildt, voorzieningenrechter, en door deze en mr. M. Traousis – van Wingaarden, griffier, ondertekend. De griffier: De voorzieningenrechter: Uitgesproken in het openbaar op 14 juli 2008. Afschrift verzonden op: