Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD7683

Datum uitspraak2008-07-15
Datum gepubliceerd2008-07-22
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/4453 WAZ
Statusgepubliceerd


Indicatie

Weigering WAZ-uitkering toe te kennen. Aanpassingen CBBS. Alle door CBBS aangebrachte signaleringen dienen van een afzonderlijke toelichting te worden voorzien. Alsnog deugdelijke onderbouwing gegeven.


Uitspraak

06/4453 WAZ Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: appellant), tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo van 17 juli 2006, 04/996 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: [Betrokkene] (hierna: betrokkene) en appellant. Datum uitspraak: 15 juli 2008 I. PROCESVERLOOP Appellant heeft hoger beroep ingesteld. Namens betrokkene heeft J. ter Welle, werkzaam bij Countus, accountants en adviseurs te Zwolle, een verweerschrift ingediend. Bij brief van 10 maart 2008 heeft appellant een vraagstelling van de Raad beantwoord en een rapport van de bezwaararbeidsdeskundige N. van Rhee van 27 februari 2008 in het geding gebracht. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 juni 2008. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.J. Gerritsen. Voor betrokkene is verschenen Ter Welle, voornoemd. II. OVERWEGINGEN 1. Bij besluit van 7 januari 2004 heeft appellant geweigerd om betrokkene in aanmerking te brengen voor een uitkering ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ), op de grond dat hij op en na 14 maart 2004 minder dan 25% arbeidsongeschikt was. Appellant heeft het tegen dit besluit namens betrokkene gemaakte bezwaar bij besluit van 29 september 2004, hierna: het bestreden besluit, ongegrond verklaard. 2.1. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak, met bepalingen omtrent de vergoeding van proceskosten en griffierecht, het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en appellant opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van de uitspraak. 2.2. De rechtbank heeft overwogen dat het bestreden besluit op een deugdelijke medische grondslag berust. Ten aanzien van de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit heeft de rechtbank onder verwijzing naar haar uitspraken van 13 januari 2006 (LJN: AU9706 en AU9709) overwogen dat ook in het onderhavige geval bij de geautomatiseerde vergelijking van beoordelingspunten van de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) met de daarmee overeenkomende punten van de functiebelasting markeringen ontbreken waar deze wel hadden moeten verschijnen. Het gaat om de situatie dat voor een beoordelingspunt van de FML de normaalwaarde geldt en de functie een bijzondere belasting kent op het overeenkomende punt van de functiebelasting. Bij wijze van voorbeeld heeft de rechtbank erop gewezen dat voor betrokkene op het punt ‘zien’ (FML-rubriek 2, nummer 1) de normaalwaarde geldt, terwijl in de functie van productiemedewerker industrie op het overeenkomende punt een bijzondere belasting geldt. Het resultaat functiebeoordeling toont hier echter geen markering. Ook op een groot aantal andere FML-beoordelingspunten geldt de normaalwaarde en bestaat er een bijzondere belasting op de daarmee overeenkomende punten van de functiebelasting, zonder dat een markering verschijnt. Daaruit vloeit volgens de rechtbank voort dat de geautomatiseerde vergelijking in dit geval onvoldoende zekerheid biedt of betrokkene op de punten die worden vergeleken geschikt is voor de geselecteerde functies. Voorts dient naar het oordeel van de rechtbank bij ieder niet-matchend beoordelingspunt te worden toegelicht of de geselecteerde functies ook op dat punt geschikt zijn. 3. Appellant is in hoger beroep opgekomen tegen het hiervoor weergegeven oordeel van de rechtbank en acht de passendheid van de bij de schatting in aanmerking genomen functies toereikend gemotiveerd. 4.1. Gezien het hoger beroepschrift van appellant alsmede het verhandelde ter zitting is het hoger beroep beperkt tot de door appellant opgeworpen arbeidskundige grieven. 4.2. Met betrekking tot het door appellant gehanteerde Claimbeoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) verwijst de Raad allereerst naar zijn uitspraken van 9 november 2004, onder meer LJN: AR4717, zijn uitspraken van 12 oktober 2006, onder meer LJN: AY9971, zijn uitspraken van 23 februari 2007, onder meer LJN: AZ9153 en zijn uitspraak van 6 april 2007, LJN: BA2860. 4.3. De Raad heeft - kort gezegd - overwogen dat het CBBS in beginsel rechtens aanvaardbaar is te achten als ondersteunend systeem bij de bepaling van (de mate van) arbeidsongeschiktheid, maar dat het een aantal onvolkomenheden vertoont en dat, zolang het CBBS niet wordt aangepast, zwaardere eisen worden gesteld aan de motivering van schattingsbesluiten. In reeds lopende zaken zal het bestreden besluit dienen te worden vernietigd indien niet uiterlijk bij de beslissing op bezwaar aan die eisen wordt voldaan. In het geval dat in de loop van de procedure in eerste aanleg of in hoger beroep een besluit op bezwaar dat vóór 1 juli 2005 is genomen, alsnog wordt voorzien van de ontbrekende toelichting, onderbouwing of motivering, kan er aanleiding zijn om de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten. 4.4. Met betrekking tot het aangepaste CBBS is de Raad tot de slotsom gekomen dat met de aangebrachte aanpassingen de aan het CBBS klevende, in zijn evengenoemde uitspraken van 9 november 2004 beschreven, onvolkomenheden in voldoende mate zijn opgeheven. In dit verband heeft de Raad overwogen het voldoende aannemelijk te achten dat het aangepaste CBBS, zowel bij matchende als bij niet-matchende beoordelingspunten, mogelijke overschrijdingen in geselecteerde functies van de belastbaarheid van een verzekerde onderkent en signaleert. Dit zal zich doorgaans kunnen voordoen indien hij of zij door de verzekeringsarts beperkt wordt geacht ten opzichte van de normaalwaarde of indien in een functie een belasting wordt gevraagd die meer bedraagt dan de normaalwaarde. 4.5. In zijn uitspraak van 1 februari 2008, LJN: BC3237, heeft de Raad overwogen dat onvoldoende aanknopingspunten bestaan om dit oordeel niet langer juist te achten vanwege het gebruik in het CBBS van het begrip bijzondere belasting. 4.6. Voor de Raad staat voldoende vast dat in gevallen waarin de betrokkene beperkt wordt geacht op een bepaald aspect, het zich voordoen van een bijzondere belasting in een functie op datzelfde aspect ertoe leidt dat die functie, zo deze niet automatisch door het systeem is verworpen, op het resultaat eindselectie steeds van een signalering wordt voorzien, ten teken van een mogelijke overschrijding van de belastbaarheid van de betrokkene op het betreffende punt. 4.7. Eveneens staat voldoende vast dat in gevallen waarin de betrokkene op een bepaald aspect niet beperkt wordt geacht en dus belastbaar wordt geacht op het niveau van de normaalwaarde, het zich voordoen in een functie van een bijzondere belasting op datzelfde aspect, mede gegeven de aan het begrip bijzondere belasting in het CBBS toegekende specifieke betekenis, in het algemeen niet betekent dat sprake is van een mogelijke, ten onrechte niet gesignaleerde, overschrijding van de belastbaarheid van de betrokken verzekerde, zijnde de normaalwaarde. 4.8. Voor de opvatting dat het CBBS vanwege het aspect bijzondere belastingen - nog steeds - mank gaat aan een structurele onvolkomenheid bestaat dan ook geen grond. 4.9. Wat betreft de signaleringen met een G heeft de Raad overwogen dat alle door het CBBS-systeem op de functiebelasting aangebrachte signaleringen van een afzonderlijke toelichting dienen te worden voorzien, waarbij tevens geldt dat in voorkomende gevallen, afhankelijk van de zich voordoende feiten en omstandigheden, voorafgaand overleg met de verzekeringsarts noodzakelijk zal zijn. Het door appellant ingenomen standpunt dat het systeem de werkwijze ondersteunt waarbij in voorkomende gevallen nadere motivering door de (bezwaar)arbeidsdeskundige achterwege kan worden gelaten, dat het systeem inzichtelijk is en daarmee ook de werkwijze om bepaalde signaleringen niet nader te motiveren aanvaardbaar is, kan de Raad dan ook niet onderschrijven. 4.10. Bezwaararbeidsdeskundige N. van Rhee heeft in de in rubriek I genoemde rapportage van 27 februari 2008, aangevuld met rapportages van 27 maart en 8 mei 2008, de aan de schatting ten grondslag gelegde functies in het licht van voormelde uitspraken van de Raad van 12 oktober 2006 besproken. Van Rhee heeft alle in die functies voorkomende signaleringen alsnog van een - naar het oordeel van de Raad toereikende - toelichting voorzien. 4.11. De vaststelling dat het bestreden besluit eerst is voorzien van een deugdelijke onderbouwing nadat de beslissing op bezwaar was genomen leidt de Raad tot de conclusie dat de rechtbank, zij het op andere gronden, het bestreden besluit terecht heeft vernietigd, maar dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit, met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), geheel in stand kunnen worden gelaten. 5. De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Awb appellant te veroordelen in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 644,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak, behoudens voor zover appellant daarbij is opgedragen een nieuw besluit te nemen; Bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven; Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep tot een bedrag groot € 644,-, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Deze uitspraak is gedaan door T. Hoogenboom als voorzitter en H.G. Rottier en H. Bedee als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van I.R.A. van Raaij als griffier, uitgesproken in het openbaar op 15 juli 2008. (get.) T. Hoogenboom. (get.) I.R.A. van Raaij. RB