Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD7686

Datum uitspraak2008-07-01
Datum gepubliceerd2008-07-22
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers08/17 WAZ
Statusgepubliceerd


Indicatie

Niet-ontvankelijkverklaring bezwaar. Niet verschoonbare overschrijding bezwaartermijn. Gezondheidsproblemen.


Uitspraak

08/17 WAZ Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Appellant] (hierna: appellant), tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 15 november 2007, 06/9650 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellant en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 1 juli 2008 I. PROCESVERLOOP Appellant heeft hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 mei 2008. Appellant is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.H. Mijs. II. OVERWEGINGEN 1. Aan de aangevallen uitspraak, waarin appellant als eiser is aangeduid en het Uwv als verweerder, ontleent de Raad het volgende: “Bij besluit van 16 december 2004 heeft verweerder de uitkering van eiser op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ) wegens achteraf gebleken inkomsten, over de periode van 1 januari 2001 tot en met 31 december 2001 ingetrokken. In totaal heeft eiser daardoor ten onrechte een bedrag van € 10.591,65 (bruto) van verweerder ontvangen, welk bedrag verweerder in dit besluit tevens heeft teruggevorderd. Bij besluit van 10 augustus 2006 heeft verweerder een afbetalingsvoorstel van eiser geaccepteerd voor de terugbetaling van € 10.591,60. Bij besluit van 24 oktober 2006 (het bestreden besluit), verzonden op gelijke datum, heeft verweerder het door eiser gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 1 december 2006, ingekomen bij de rechtbank op 4 december 2006, beroep ingesteld. (…) Eiser heeft 15 december 2004 een ernstig herseninfarct gehad. Vlak daarna ontving hij het besluit van 16 december 2004, waarop hij telefonisch contact heeft opgenomen met verweerder. Namens verweerder zou tijdens dit gesprek tegen eiser zijn gezegd dat hij er nog van zou horen. Na een schriftelijke herinnering van 15 maart 2006, heeft verweerder op 13 juli 2006 eiser een “betalingsherinnering en opgave aflossingscapaciteit” gestuurd, met als bijlage het formulier “Inkomens- en vermogensonderzoek”. Op dit formulier heeft eiser een betalingsvoorstel van € 1.000,- per maand ingevuld, waarna hij het op 25 juli 2006 heeft ondertekend en aan verweerder heeft teruggestuurd. Het bestreden besluit gaat er vanuit dat het bezwaarschrift van 16 september 2006 zich richt tegen het primaire besluit van 10 augustus 2006, waarin verweerder het afbetalingsvoorstel van eiser heeft geaccepteerd. Blijkens de inhoud van het bezwaarschrift, de gronden van het beroepschrift en hetgeen eiser hierover ter zitting uitdrukkelijk heeft verklaard, richt het beroep (evenals het bezwaar) van eiser zich eigenlijk tegen het besluit van 16 december 2004. De rechtbank vat het bezwaarschrift daarom op als te zijn gericht tegen het besluit van 16 december 2004.” 2. Deze feiten en overwegingen worden door partijen niet betwist. 3. De rechtbank heeft vervolgens geoordeeld - kort weergegeven - dat appellant met zijn bezwaarschrift van 16 september 2006, gericht tegen het besluit van 16 december 2004, de termijn van zes weken voor het maken van bezwaar heeft overschreden en dat deze termijnoverschrijding niet verschoonbaar kan worden geacht. Met gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van het bestreden besluit en bepaling over het griffierecht heeft de rechtbank, zelf in de zaak voorziend, het bezwaar van appellant niet-ontvankelijk verklaard. 4. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd - kort weergegeven - dat hij als gevolg van een ernstig herseninfarct op 15 december 2004, met ingrijpende gevolgen voor zijn gezin(sbedrijf), niet tijdig heeft kunnen reageren op de beslissing van het Uwv van 16 december 2004. 5. De Raad overweegt het volgende. 5.1. De Raad stelt vast dat appellant eerst op 16 september 2006 bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van het Uwv van 16 december 2004. De ingevolge artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geldende bezwaartermijn van zes weken is mitsdien ruimschoots overschreden. 5.2. Het geschil spitst zich toe op de vraag of op de voet van artikel 6:11 van de Awb niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar achterwege dient te blijven, omdat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat appellant in verzuim is geweest. De Raad beantwoordt deze vraag, evenals de rechtbank, ontkennend en stelt zich achter de overwegingen van de aangevallen uitspraak. 5.3. De Raad heeft in zijn beoordeling mede betrokken dat appellant geen nadere (medische) informatie over zijn herseninfarct in geding heeft gebracht. Desgevraagd heeft appellant ter zitting verklaard dat hij direct na zijn herseninfarct acht dagen in het ziekenhuis heeft verbleven en vervolgens thuis is gerevalideerd, in welke periode hij zeer moedeloos was. Deze verklaring acht de Raad onvoldoende om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten, nu daaruit niet genoegzaam blijkt dat appellant niet in staat was tijdig een (voorlopig) bezwaarschrift naar het Uwv te zenden dan wel ervoor zorg te dragen dat een ander namens hem zich tijdig met het Uwv zou verstaan. 5.4.Voor zover het ervoor zou moeten worden gehouden dat appellant als gevolg van zijn gezondheidsproblemen niet in staat was vóór het einde van de termijn bezwaar te maken is niet komen vast te staan dat appellant niet eerder dan op 16 september 2006 bezwaar heeft kunnen maken. Zo was appellant wel in staat om eind juli 2006 te reageren op een van de zijde van het Uwv toegezonden vragenformulier. 6. De aangevallen uitspraak komt derhalve voor bevestiging in aanmerking. 7. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door T. Hoogenboom als voorzitter en C.P.M. van de Kerkhof en H. Bedee als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van Y. van der Zaan-van Arnhem als griffier, uitgesproken in het openbaar op 1 juli 2008. (get.) T. Hoogenboom. (get.) Y. van der Zaan-van Arnhem JL