Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD7744

Datum uitspraak2008-07-17
Datum gepubliceerd2008-07-21
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Roermond
ZaaknummersAWB 08 / 209
Statusgepubliceerd


Indicatie

De rechtbank overweegt dat het criterium “gebruikelijke zorg”, zoals gehanteerd in de Verordening en ingevuld door voornoemde beleidsregels, ruimer is dan het in de Wmo gehanteerde criterium “gezamenlijke huishouding”. Wat daar verder ook van zij, de rechtbank is van oordeel dat verweerder X (huurder), uitgaande van het criterium “gebruikelijke zorg” en van het criterium “huisgenoot” in de Verordening en de hiervoor aangehaalde beleidsregels, ten onrechte heeft aangemerkt als lid van de leefeenheid van eiseres. Immers, eiseres en X staan in generlei familiebetrekking tot elkaar en er is sprake van een huurovereenkomst. Dat deze huurovereenkomst reeds een periode van ruim 25 jaar betreft, maakt dat niet anders. Met eiseres is de rechtbank van oordeel dat de onderhavige situatie vergelijkbaar is met de situatie van twee bevriende buren, waarbij de ene buur de andere hulpbehoevende buur helpt. Verweerder heeft dan ook op onjuiste gronden geconcludeerd dat sprake is van gebruikelijke zorg van een huisgenoot volgens verweerders beleidsregels.


Uitspraak

RECHTBANK ROERMOND Sector bestuursrecht, enkelvoudige kamer Procedurenummer: AWB 08 / 209 Uitspraak van de rechtbank als bedoeld in artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) inzake [eiser] te [woonplaats], eiseres, tegen het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Echt-Susteren gevestigd te Echt, verweerder. 1. Procesverloop 1.1. Bij besluit van 11 december 2007, waartegen eiseres beroep heeft ingesteld, heeft verweerder beslist op het bezwaar van eiseres tegen een eerder besluit van 23 augustus 2007, inzake de toepassing van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). 1.2. De stukken en het verweerschrift, die verweerder ter uitvoering van artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft ingezonden, zijn in afschrift aan eiseres gezonden. 1.3. Bij de behandeling van het beroep ter zitting van de rechtbank op 12 juni 2008 is eiseres in persoon verschenen, bijgestaan door [de zoon] (zoon van eiseres), terwijl verweerder zich heeft laten vertegenwoordigen door mr. N.W.M.J. Wijsma. 2. Overwegingen 2.1. Eiseres -geboren op [geboortedatum] 1923- heeft tot 31 december 2007 hulp in de huishouding ontvangen op basis van een indicatie van het CIZ. Vanaf 1 januari 2008 geldt -gelet op het overgangsrecht- de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten niet meer, maar de per 1 januari 2007 ingevoerde Wmo, zodat verweerder de nieuwe indicatiesteller is geworden. 2.2. Verweerder heeft in het kader van indicatiestelling op grond van de Wmo op 7 en 8 augustus 2007 een onderzoek ingesteld naar de situatie van eiseres. Het onderzoek heeft bestaan uit telefonische gesprekken met eiseres en [huurder]. Laatstgenoemde huurt al meer dan 25 jaar een kamer bij eiseres en maakt (volgens de huurovereenkomst) gebruik van de badkamer en keuken. De huurprijs bedraagt 175 EUR per maand. 2.3. Bij primair besluit van 23 augustus 2007 is geen voorziening hulp bij het huishouden toegekend. Verweerder heeft daartoe overwogen dat eiseres en [de huurder] een gezamenlijke huishouding voeren en dat er sprake is van gebruikelijke zorg. Verweerder is tot deze conclusie gekomen doordat [de huurder] medegebruik maakt van nagenoeg de gehele woning (woonkamer, keuken, badkamer, telefoon, etc). Voorts verzorgt hij de maaltijden en nuttigt deze gezamenlijk met eiseres. [de huurder] doet de boodschappen voor beiden. De kosten worden verdeeld. Daarnaast begeleidt [de huurder] eiseres bij artsenbezoeken. Verweerder is dan ook van mening dat er geen sprake is van een zuiver zakelijke relatie, zoals bij onderhuurders en kostgangers. Bij [de huurder] bestaan geen medische beperkingen met betrekking tot het verrichten van huishoudelijke werkzaamheden, zodat hij als huisgenoot in staat wordt geacht het huishoudelijk werk te verrichten. Er zijn geen redenen om van het beleid af te wijken, aldus verweerder. 2.4. Tegen dit besluit is namens eiseres bezwaar gemaakt, waarbij is aangevoerd dat de afwijzende beslissing ten onrechte enkel gebaseerd is op een telefonisch onderzoek, zonder kennis te nemen van de geestelijke en fysieke toestand van eiseres. Eiseres zou zich beter presenteren dan zij werkelijk is. Bovendien is eerdere besluitvorming, verkregen na uitgebreide screening, door onder andere het CIZ niet meegenomen. De relatie tussen eiseres en [de huurder] is puur zakelijk. [de huurder] huurt een kamer en hij kan gebruik maken van de badkamer en keuken. In het weekend is hij niet aanwezig. In het kader van mantelzorg doet hij wel eens de boodschappen voor eiseres. Deze boodschappen worden niet door [de huurder] betaald. Er is geen sprake van het delen van de kosten voor het huishouden. Evenmin is er sprake van wederzijdse verzorging. [de huurder] heeft een Koninklijke onderscheiding gekregen vanwege onder andere zijn mantelzorgactiviteiten voor eiseres. 2.5. Bij het thans bestreden besluit van 11 december 2007 heeft verweerder de bezwaren van eiseres gericht tegen het besluit van 23 augustus 2007, ongegrond verklaard. Hij heeft daartoe -onder verwijzing naar het advies van de externe bezwarencommissie sociale voorzieningen- overwogen dat mantelzorg pas aan de orde is indien er sprake is van zorgverlening die de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt (artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wmo). Gebruikelijke zorg is volgens de “Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Echt-Susteren” (hierna: de Verordening) “krachtens de beleidsregels gebruikelijke zorg en de beleidsregels hulp bij het huishouden in aanmerking te nemen hulp van huisgenoten”. Onder huisgenoot wordt verstaan “iedere persoon met wie de aanvrager duurzaam gemeenschappelijk een woning bewoont en die krachtens de beleidsregels gebruikelijke zorg en de beleidsregels hulp bij het huishouden een bijdrage kan leveren”. Artikel 10 van de Verordening bepaalt dus dat als de hulpvrager huisgenoten heeft die het huishoudelijk werk over kunnen nemen, zij verondersteld worden dit door een herverdeling van taken te doen, zodat er geen ruimte meer bestaat om hulp bij het huishouden te indiceren. Verweerder is bekend met de beperkingen waarvan eiseres aangeeft dat deze aanwezig zijn en zij wordt op grond van het onderzoek beperkt geacht voor de uitvoer van zwaar huishoudelijk werk, deels licht huishoudelijk werk en deels het bereiden van de warme maaltijden. De telefonische intake is zorgvuldig uitgevoerd. Ook bij het CIZ is in het verleden meer dan 80% van de aanvragen voor huishoudelijke verzorging telefonisch geïndiceerd. Verweerder blijft van mening dat de feitelijke situatie verder gaat dan een puur zakelijke relatie tussen eiseres en [de huurder]. Zij bewonen reeds 25 jaar gemeenschappelijk dezelfde woning. Tot april 2001 was er sprake van een contract op basis van kost en inwoning. Aangezien eiseres beperkingen ondervond, is de overeenkomst gewijzigd naar een kamerhuurovereenkomst. Uit het onderzoek is gebleken dat sprake is van zorg voor elkaar. Het is daarbij niet van belang of deze zorg op basis van mantelzorg of anderszins wordt verleend. Immers gebruikelijke zorg staat aan mantelzorg in de weg. Tot slot heeft verweerder overwogen dat in het door het CIZ vastgestelde en gehanteerde Protocol Gebruikelijke Zorg werd uitgegaan van gezinsleden als leefeenheid, terwijl het gemeentelijk beleid uitgaat van huisgenoten. Het is derhalve niet zo dat eerdere besluitvorming terzijde wordt gelegd, het betreft echter andere regelgeving. 2.6. Tegen dit besluit heeft eiseres -op gelijkluidende gronden als in bezwaar- beroep ingesteld bij de rechtbank. Voorts heeft eiseres, onder verwijzing naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 28 juni 2005 (LJN; AR9076), gesteld dat verweerder bij de beoordeling of al dan niet sprake is van een gezamenlijke huishouding een te mechanische en formalistische toepassing heeft gegeven aan de geldende criteria. Tevens heeft eiseres aangegeven dat het gebruik van de gehele woning door [de huurder], zoals door verweerder gesteld, bestaat uit ’s avonds af en toe gezamenlijk een kopje koffie wordt gedronken. [de huurder] heeft op zijn kamer een televisie en een computer. Wasgoed neemt [de huurder] in het weekend mee naar zijn familie. Doordat [de huurder] al geruime tijd een kamer huurt bij eiseres is, naast een puur zakelijke relatie, een sociale relatie ontstaan die vergelijkbaar is met de relatie tussen goede en langdurige buren. Men helpt elkaar en onderhoud sociale contacten. Op het moment dat zo’n buur hulpbehoevend wordt, zal dat sociale contact er voor zorgen dat de ander zich extra zal inspannen voor die buur. Dit is het kenmerk van een mantelzorger, aldus eiseres. Betwist wordt dat er sprake kan zijn van gebruikelijke zorg in de relatie verhuurder-huurder, een huurder is iets anders dan een huisgenoot. Voorts is opgemerkt dat [de huurder] niet enkel vrijwilligerswerk voor eiseres verricht. Hij verricht ook zorgvrijwilligerswerk voor de buren, brengt voor de Stichting Welzijnswerk Echt tafeltje-dek-je maaltijden rond en is chauffeur op de buurtbus. Tot slot is onder verwijzing naar de uitspraken van de voorzieningenrechter van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 8 november 2007 (LJN: BC1379) en 10 december 2007 (LJN: BC 1376) gesteld dat de gebruikelijke telefonische indicatie niet in alle gevallen kan volstaan. De bijzondere situatie van eiseres, een hospita met een langdurig huurcontract met dezelfde huurder, had een reden moeten zijn voor verweerder om in persoon langs te komen. 2.7. De rechtbank dient op basis van de aangevoerde beroepsgronden te beoordelen of het bestreden besluit in strijd is met het geschreven of ongeschreven recht dan wel met enig algemeen rechtsbeginsel. 2.8. Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres beperkingen heeft ten aanzien van (een aantal) huishoudelijke taken. Wel wordt betwist dat sprake is van een gezamenlijke huishouding en gebruikelijke zorg. 2.8.1. Ingevolge artikel 1, vierde lid, van de Wmo is sprake van een gezamenlijke huishouding indien twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins. 2.8.2. Ingevolge artikel 1, eerste lid, onderdeel b, van de Wmo is sprake van mantelzorg indien langdurige zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende door personen uit diens directe omgeving, waarbij zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt; 2.8.3. Ingevolge artikel 10 van de Verordening komt een hulpbehoevende niet in aanmerking voor hulp bij het huishouden als conform de beleidsregels gebruikelijke zorg en de beleidsregels hulp bij het huishouden, een of meer huisgenoten wel in staat zijn het huishoudelijke werk te verrichten. Volgens artikel 1, onder q, van de Verordening is een huisgenoot iedere persoon met wie de aanvrager duurzaam gemeenschappelijk een woning bewoont en die krachtens de beleidsregels gebruikelijke zorg en de beleidsregels hulp bij het huishouden een bijdrage kan leveren. 2.8.4. Volgens de beleidsregels gebruikelijke zorg en hulp bij het huishouden is het principe van gebruikelijke zorg gebaseerd op de achterliggende gedachte dat een leefeenheid in gezamenlijkheid verantwoordelijk is voor het huishoudelijk werk. Ingevolge de beleidsregels worden personen die een (pension)kamer huren niet verstaan als lid van de leefeenheid. Het moet dan gaan om personen die in generlei familiebetrekking staat tot elkaar en er moet daadwerkelijk een huurovereenkomst liggen. 2.9. De rechtbank overweegt dat het criterium “gebruikelijke zorg”, zoals gehanteerd in de Verordening en ingevuld door voornoemde beleidsregels, ruimer is dan het in de Wmo gehanteerde criterium “gezamenlijke huishouding”. Wat daar verder ook van zij, de rechtbank is van oordeel dat verweerder [de huurder], uitgaande van het criterium “gebruikelijke zorg” en van het criterium “huisgenoot” in de Verordening en de hiervoor aangehaalde beleidsregels, ten onrechte heeft aangemerkt als lid van de leefeenheid van eiseres. Immers, eiseres en [de huurder] staan in generlei familiebetrekking tot elkaar en er is sprake van een huurovereenkomst. Dat deze huurovereenkomst reeds een periode van ruim 25 jaar betreft, maakt dat niet anders. Met eiseres is de rechtbank van oordeel dat de onderhavige situatie vergelijkbaar is met de situatie van twee bevriende buren, waarbij de ene buur de andere hulpbehoevende buur helpt. Verweerder heeft dan ook op onjuiste gronden geconcludeerd dat sprake is van gebruikelijke zorg van een huisgenoot volgens verweerders beleidsregels. 2.9.1. Nu verweerder in het primaire besluit van 23 augustus 2007, anders dan in het bestreden besluit, de situatie van eiseres heeft getoetst aan het criterium “gezamenlijke huishouding” en bovendien in het thans bestreden besluit van 11 december 2007 wel stelt dat er sprake is van zorg voor elkaar, overweegt de rechtbank voorts dat er in het onderhavige geval naar haar oordeel niet is gebleken van wederzijdse zorg. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder ook erkent dat van zorg van eiseres voor [de huurder] niet is gebleken. De rechtbank acht voldoende aannemelijk gemaakt door eiseres dat [de huurder] haar - vanuit sociale motieven, gelet op de reeds lang bestaande huurder-verhuurderrelatie - als mantelzorger als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel b, van de Wmo, ondersteunt. Voor zover verweerder in de besluiten van 23 augustus 2007 en 11 december 2007 zorg van eiseres voor [de huurder] aanneemt, omdat [de huurder] gebruik zou maken van de gehele woning en van de telefoon van eiseres, acht de rechtbank dit volstrekt onvoldoende onderbouwd. Hetgeen daarvoor door verweerder is aangevoerd – en wordt betwist door eiseres – is daarvoor te summier en overtuigt ook niet tegen de achtergrond van de rol van [de huurder] als mantelzorger. Het beroep is gegrond. Mitsdien kan het bestreden besluit niet in stand blijven en wordt beslist als weergegeven in rubriek 3. 3. Beslissing De rechtbank Roermond; gelet op het bepaalde in de artikelen 8:70, 8:72 en 8:74 van de Algemene wet bestuursrecht; verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit; bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt met inachtneming van het gestelde in deze uitspraak; bepaalt voorts, dat verweerder aan eiseres het door deze gestorte griffierecht ten bedrage van EUR 39,00 volledig vergoedt. Aldus gedaan door mr. C.M.W. Nobis in tegenwoordigheid van mr. N.F.M. Roelofs als griffier en in het openbaar uitgesproken op 17 juli 2008. Voor eensluidend afschrift: de wnd. griffier: verzonden op: 17 juli 2008. Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht. Ingevolge artikel 6:5 van de Awb bevat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak en moet een afschrift van de uitspraak bij het beroepschrift worden overgelegd.