Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD7745

Datum uitspraak2008-07-17
Datum gepubliceerd2008-07-21
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Roermond
ZaaknummersAWB 08 / 118 en 08 / 119
Statusgepubliceerd


Indicatie

1) verwijzing naar bezwaarschrift(en) is voldoende om te voldoen aan het bepaalde in artikel 6:5, aanhef en onder d, van de Awb als de motivering in het besluit op bezwaar dezelfde is als in het primaire besluit. 2) onvoorwaardelijk strafontslag


Uitspraak

RECHTBANK ROERMOND Sector bestuursrecht, meervoudige kamer Procedurenummers: AWB 08 / 118 en 08 / 119 Uitspraak van de rechtbank als bedoeld in artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) inzake [eiser] te [woonplaats], eiseres, gemachtigde mr. J.M. Pals tegen de Korpsbeheerder van de politie Limburg-Noord, verweerder. 1. Procesverloop 1.1. Bij besluit van 28 november 2007 heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 25 mei 2007, waarbij verweerder aan eiseres de disciplinaire maatregel van onvoorwaardelijk strafontslag heeft opgelegd, ongegrond verklaard. 1.2. Eveneens bij besluit van 28 november 2007 heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 14 augustus 2007, waarbij verweerder het verzoek van eiseres om schadevergoeding heeft afgewezen, ongegrond verklaard. 1.3. Tegen verweerders besluiten op bezwaar heeft mr. J.M. Pals, advocaat te Roermond, namens eiseres beroep ingesteld. 1.4. De door verweerder ter uitvoering van artikel 8:42 van de Awb ingezonden stukken en het verweerschrift zijn in afschrift aan de gemachtigde van eiseres gezonden. 1.5. De beroepen zijn gevoegd behandeld ter zitting van de rechtbank op 8 juli 2008, waar verschenen zijn eiseres in persoon, bijgestaan door mr. Pals en namens verweerder mr. M.J.M. Schoonhoven en mr. W.M. Verhoeven. 2. Overwegingen De feiten 2.1. Eiseres is vanaf 16 juli 1991 in dienst geweest bij de politie. Sinds 1998 was zij werkzaam in de functie van administratief medewerker B bij de Regiopolitie Limburg-Noord, basiseenheid Weert Zuid (BE Weert). Tot haar takenpakket behoorde onder meer -kort gezegd- het verzamelen, beheren en verwerken van ontvangen geldboetes in Tobias- en Paposzaken. 2.2. Van 25 januari 1999 tot april 2006 was eiseres secretaris/penningmeester van personeelsvereniging “De Rog” van de BE Weert. 2.3. In juni 2005 hebben medewerkers van de parketpolitie te Roermond gemeld dat het geld van openstaande boetes, op dat moment EUR 12.687,89, vanuit de BE Weert niet, dan wel niet conform de regels, aan haar werd afgedragen. Naar aanleiding van die mededelingen heeft een onderzoek plaatsgevonden. 2.4. Verweerder heeft in de bevindingen van het onderzoek aanleiding gezien eiseres bij brief van 4 september 2006 buiten functie te stellen en bij brief van 22 januari 2007 te schorsen. Per brief van 15 maart 2007 heeft verweerder het voornemen geuit eiseres de disciplinaire maatregel van onvoorwaardelijk strafontslag op te leggen vanwege zeer ernstig plichtsverzuim, kort gezegd hieruit bestaand dat eiseres haar verantwoordelijkheid voor de derdengelden afkomstig van Tobias- en Paposzaken, alsmede de gelden van de personeelsvereniging, in grove mate heeft veronachtzaamd. Eiseres is in de gelegenheid gesteld zich over dit voornemen uit te laten. Van die mogelijkheid heeft zij gebruik gemaakt door het naar voren brengen van een zienswijze. 2.5. Bij besluit van 25 mei 2007 heeft verweerder eiseres de straf van onvoorwaardelijk ontslag opgelegd, als bedoeld in artikel 77, eerste lid, sub j, van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp) wegens plichtsverzuim, dat volgens verweerder als zeer ernstig is te beschouwen en derhalve de sanctie van onvoorwaardelijk strafontslag rechtvaardigt. 2.6. Eiseres heeft zich in haar bezwaar tegen dit besluit op het standpunt gesteld, dat haar gedragingen niet kunnen worden aangemerkt als plichtsverzuim, dat niet gebleken is van feiten en omstandigheden op grond waarvan de gedragingen haar kunnen worden toegerekend en dat de opgelegde straf in relatie tot de gedragingen die eiseres worden verweten niet evenredig is. Eiseres heeft er verder op gewezen, dat zij door de politierechter bij vonnis van 29 juni 2007 is vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten valsheid in geschrifte en verduistering. 2.7. In haar aanvullende bezwaarschrift van 23 juli 2007 heeft eiseres een aanvraag gedaan voor een zelfstandig schadebesluit. Zij heeft in haar aanvraag gesteld materiële en immateriële schade te lijden als gevolg van het besluit tot schorsing en oplegging van het strafontslag, alsmede van het ten onrechte doen van aangifte tegen haar. Volgens eiseres heeft verweerder onrechtmatig gehandeld. 2.8. Bij besluit van 14 augustus 2007 heeft verweerder het verzoek van eiseres om schadevergoeding afgewezen. Verweerder heeft geconcludeerd, dat er geen aanleiding bestaat eiseres een schadevergoeding toe te kennen, omdat er geen sprake is van onrechtmatig handelen. Verweerder heeft erop gewezen, dat het besluit tot schorsing in rechte onaantastbaar is geworden, zodat de rechtmatigheid daarvan reeds vaststaat. Wat betreft het opgelegde strafontslag heeft verweerder gemeend een rechtmatig besluit te hebben genomen. Tot slot heeft verweerder aangevoerd, dat hij geen aangifte tegen eiseres heeft gedaan. 2.9. In het bezwaar tegen dit besluit heeft eiseres gehandhaafd dat zij schade heeft geleden als gevolg van het schorsingsbesluit en het besluit tot strafontslag, die voor vergoeding in aanmerking komt nu verweerder onrechtmatig heeft gehandeld. Eiseres heeft verder aangevoerd, dat verweerder ten onrechte niet heeft getoetst aan het evenredigheidsbeginsel en het égalitébeginsel. 2.10. Bij besluit van 28 november 2007 heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het strafontslag, na het houden van een hoorzitting en onder overneming van het advies van de bezwarenadviescommissie, ongegrond verklaard. Eveneens bij besluit van 28 november 2007 heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen de afwijzing van het verzoek om schadevergoeding ongegrond verklaard. Standpunten partijen in beide beroepen 2.11. Eiseres heeft in haar beroepschriften tegen deze besluiten verwezen naar de bezwaarschriften van 12 juni, 23 juli en 13 augustus 2007. Ter zitting heeft zij benadrukt dat zij, nu verweerder de bezwaargronden ongegrond heeft verklaard, een beoordeling van de rechtbank ter zake van die gronden wenst. 2.12. Verweerder heeft zich in beide beroepen primair op het standpunt gesteld dat eiseres niet-ontvankelijk zou moeten worden verklaard, omdat niet voldaan is aan hetgeen is bepaald in artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Awb: het vermelden van de gronden van het beroep. Subsidiair heeft verweerder zijn standpunten als neergelegd in de bestreden besluiten gehandhaafd. 2.13. De rechtbank zal, zo nodig, in haar beoordeling verder ingaan op de standpunten van partijen. Beoordeling door de rechtbank 2.14. De rechtbank ziet zich in de eerste plaats voor de vraag gesteld of eiseres niet-ontvankelijk in haar beroepen zou moeten worden verklaard vanwege het niet-naleven van artikel 6:5, aanhef en onder d, van de Awb. Strafontslag 2.15. Eiseres heeft in haar beroepschrift volstaan met een verwijzing naar de gronden als opgenomen in haar bezwaarschriften van 12 juni, 23 juli en 13 augustus 2007. Daarmee kon eiseres in dit geval volstaan, omdat bij besluit op bezwaar de primaire beslissing is gehandhaafd, zonder dat de aan het primaire besluit ten grondslag gelegde motivering is gewijzigd. Eiseres is dan ook ontvankelijk in haar beroep, nu voldoende duidelijkheid bestaat omtrent de punten die partijen verdeeld houden. Schadevergoeding 2.16. De rechtbank constateert dat eiseres in haar beroep tegen de afwijzende beslissing van verweerder om schadevergoeding toe te kennen eveneens heeft volstaan met te verwijzen naar de bezwaarschriften van 12 juni, 23 juli en 13 augustus 2007. De rechtbank herhaalt, dat met verwijzing naar de bezwaargronden kan worden volstaan indien het primaire besluit in bezwaar is gehandhaafd, zonder dat daarvan de motivering is gewijzigd. Vastgesteld moet worden dat het bezwaarschrift van 23 juli 2007 enkel een aanvraag bevat voor het toekennen van schadevergoeding en dat de bezwaarschriften van 12 juni en 13 augustus 2007 in het geheel niet gaan over schadevergoeding. Zowel de bezwaarschriften waarnaar eiseres verwijst als het beroepschrift bevatten niet de gronden van eiseres tegen verweerders beslissing tot afwijzen van het verzoek. Het beroepschrift voldoet derhalve niet aan het bepaalde in artikel 6:5, aanhef en onder d, van de Awb. Dit hoeft echter niet tot niet-ontvankelijkheid te leiden, nu de bezwaren van eiseres tegen de afwijzende beslissing om schadevergoeding toe te kennen wel blijken uit het bij verweerder en de rechtbank bekende bezwaarschrift van 27 augustus 2007 en verweerder in zijn beslissing op bezwaar het primaire besluit zonder wijziging van de motivering heeft gehandhaafd. 2.17. De rechtbank dient op basis van de aangevoerde beroepsgronden te beoordelen of de bestreden besluiten in strijd zijn met het geschreven of ongeschreven recht dan wel met enig algemeen rechtsbeginsel. Strafontslag 2.18. De eerste vraag die beantwoord dient te worden, is of de aan eiseres verweten gedragingen daadwerkelijk hebben plaatsgevonden en als dat het geval is, of deze gedragingen kunnen worden aangemerkt als plichtsverzuim. Indien dit het geval is, dient te worden bezien of dit plichtsverzuim aan eiseres kan worden toegerekend. Als daarvan sprake is, bestond voor verweerder de bevoegdheid tot het opleggen van een disciplinaire straf. Vervolgens dient te worden beoordeeld of er tussen de zwaarte van de opgelegde straf en de ernst van het gepleegde plichtsverzuim geen onevenredigheid bestaat. 2.19. Ingevolge artikel 76, eerste lid, van het Barp kan de ambtenaar die de hem opgelegde verplichtingen niet nakomt of zich overigens aan plichtsverzuim schuldig maakt, disciplinair worden gestraft. Blijkens het tweede lid van artikel 76 van het Barp omvat plichtsverzuim zowel het overtreden van een voorschrift als het doen of nalaten van iets dat een goed ambtenaar in gelijke omstandigheden behoort na te laten of te doen. Ingevolge artikel 77, eerste lid, onder j, van het Barp kan als straf ontslag worden opgelegd. 2.20.1 Verweerder heeft aan zijn vaststelling dat eiseres de op haar rustende verantwoordelijkheid voor de Tobias- en Paposgelden en de gelden van de personeelsvereniging op grove wijze heeft veronachtzaamd, de volgende gedragingen ten grondslag gelegd. 2.20.2. Tobias-en Paposgelden - de termijn voor het doorstorten van de gelden aan de parketpolitie werd regelmatig overschreden met een half jaar, soms een heel jaar; - twee bedragen, van respectievelijk EUR 1.344,-- en EUR 161,25, zijn niet meer te traceren; - eiseres borg, anders dan de gangbare procedure voorschrijft, de gelden niet altijd in een gesloten enveloppe op, maar deed meerdere boetes bij elkaar of legde ze verbonden met een paperclip in de kluis; - eiseres maakte meestal geen geleidelijsten en als zij dit wel deed, dan was dit meestal tegen de afspraak in handgeschreven, zelden volledig en met fouten. De meeste geleidelijsten waren niet gedateerd en niet van een handtekening voorzien; - meerdere kwitanties waren niet terug te vinden. Van een zestal kwitanties ten aanzien waarvan aantoonbaar is dat de boetes zijn geïnd, was helemaal niets meer terug te vinden in de administratie van de derdengeldstroom; - eiseres voerde niet altijd meteen de Tobiasbonnen in het Tobiassysteem in; - eiseres vermeldde nooit de stortingsdatum en het reçunummer in het kasboek; - het kasboek over de periode 10 juli 2003 tot 18 augustus 2004 is verdwenen; - gedurende de periode tussen het innen van de boetes en het door eiseres storten van die bedragen op rekening van de parketpolitie lag het geld niet in de kluis. Hiervoor had eiseres geen verklaring; - er is door eiseres in totaal bijna EUR 10.000,-- aangetroffen op plekken waar deze gelden niet behoorden te liggen, te weten in een ordner die in een aan de werkruimte grenzend hok stond en in de bureaulade van eiseres; - eiseres had gedurende de periode van het onderzoek, juni tot november 2005, veel van de administratie inclusief kwitanties thuis, hetgeen de administratie oncontroleerbaar maakte; - tekorten in de kleine kas corrigeerde eiseres door het aanmaken van een fictieve uitgavenpost. 2.20.3. Verweerder heeft uit deze omstandigheden en gedragingen geconcludeerd, dat eiseres bijzonder onzorgvuldig heeft gehandeld. Volgens verweerder is eiseres dermate onzorgvuldig omgegaan met de administratie, dat slechts met veel moeite of zelfs in het geheel niet te traceren was op welke wijze en wanneer met bepaalde bedragen werd omgegaan en dat twee bedragen, van respectievelijk EUR 1.344,-- en EUR 161,25, in het geheel niet meer te traceren waren. Het bedrag van EUR 1.344,-- heeft eiseres uiteindelijk met privégelden betaald, hetgeen verweerder opmerkelijk acht. Verweerder heeft voor zijn besluit van doorslaggevend belang geacht dat eiseres de administratie en daarmee zichzelf oncontroleerbaar heeft gemaakt, hetgeen verweerder onacceptabel acht, zeker in een financiële functie als die van eiseres. 2.20.4. Gelden personeelsvereniging - eiseres had met name vanaf 2000 voortdurend onnodig veel geld in kas; - eiseres haalde vaak grote bedragen van de rekening, die niet in verhouding stonden tot de kleine contante betalingen die gedaan moesten worden; - een aantal bedragen is niet of niet juist verantwoord, zodat niet kan worden achterhaald wat daarmee gebeurd is; - eiseres betaalde nota’s onnodig laat. In dit verband heeft verweerder aangevoerd dat eiseres na een aanmaning de nota voor brasserie “D’Oude Markt” ten bedrage van EUR 1.575,-- vanaf haar privérekening heeft betaald; - de door eiseres vermelde betalingsdata kloppen vaak niet met de daadwerkelijke betaaldata; - de kasboeken van 2004 en 2005 zijn kennelijk in één keer geschreven; - de nota’s van partycentrum “Dennenoord” ten bedrage van EUR 1.625,90 en EUR 1.376,90 zijn niet betaald, terwijl eiseres in de administratie heeft genoteerd dat deze betaald zijn. 2.20.5. Verweerder heeft uit deze gedragingen geconcludeerd, dat eiseres bijzonder laks is omgegaan met gelden die toebehoren aan de personeelsvereniging, waarmee eiseres het vertrouwen in haar als administratief medewerker ernstig heeft geschaad. 2.21.1. De rechtbank is van oordeel, dat op grond van de bevindingen van het onderzoek, waarbij zij met name het oog heeft op de verklaring van C.M.M.J. Peters-Dörssers van 9 mei 2006, het rapport van bevindingen inzake onderzoek derden geldstroom BE Weert van 11 augustus 2006, de rapportage controle financiële administratie PV de Rog van 9 augustus 2006 en de door eiseres zelf afgelegde verklaringen uit het dossier en ter zitting, voldoende aannemelijk is geworden dat in elk geval een substantieel deel van de door verweerder genoemde gedragingen feitelijk hebben plaatsgevonden. De rechtbank doelt hierbij met name op de volgende gedragingen. 2.21.2. Tobias- en Paposgelden - de termijn voor het doorstorten van de gelden aan de parketpolitie werd door eiseres regelmatig overschreden met een half jaar, soms een heel jaar; - eiseres maakte herhaaldelijk geen geleidelijsten en als zij dit wel deed, dan was dit meestal tegen de afspraak in handgeschreven en zelden volledig. De meeste geleidelijsten waren niet gedateerd en niet van een handtekening voorzien; - gedurende de periode tussen het innen van de boetes en het door eiseres storten van die bedragen op rekening van de parketpolitie lag het geld in veel gevallen niet in de kluis; - er is door eiseres in totaal bijna EUR 10.000,-- aangetroffen op plekken waar deze gelden niet behoorden te liggen, te weten in een ordner die in een aan de werkruimte grenzend hok stond en in de bureaulade van eiseres. 2.21.3. Gelden personeelsvereniging - eiseres had met name vanaf 2000 voortdurend onnodig veel geld in kas; - eiseres haalde vaak grote bedragen van de rekening, die niet in verhouding stonden tot de kleine contante betalingen die gedaan moesten worden; - een aantal bedragen is niet of niet juist verantwoord, zodat niet kan worden achterhaald wat daarmee gebeurd is; - eiseres betaalde een aantal nota’s onnodig laat. In dit verband heeft verweerder aangevoerd dat eiseres na een aanmaning de nota voor brasserie “D’Oude Markt” ten bedrage van EUR 1.575,-- vanaf haar privérekening heeft betaald; - de door eiseres vermelde betalingsdata kloppen vaak niet met de daadwerkelijke betaaldata. Wat betreft de nota’s van partycentrum “Dennenoord” ten bedrage van EUR 1.625,90 en EUR 1.376,90, overweegt de rechtbank dat, wat er verder zij van de vraag of deze wel of niet zijn betaald, uit de verklaring van eiseres in elk geval blijkt, dat zij geen betalingsbewijzen heeft gekregen en daar evenmin om heeft gevraagd. 2.22.1. De rechtbank is van oordeel dat de in 2.21. genoemde gedragingen, in onderling verband bezien, reeds de conclusie rechtvaardigen dat eiseres zich schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim, dat als ernstig gekwalificeerd kan worden. 2.22.2. Tobias- en Paposgelden Naar het oordeel van de rechtbank mag van een functionaris die belast is met het beheer en het verwerken van boetegelden die door burgers zijn betaald, een zeer grote mate van zorgvuldigheid, betrouwbaarheid en integriteit worden verwacht. Daarbij is van groot belang dat op een inzichtelijke, controleerbare wijze administratie wordt gevoerd. Het gaat er derhalve niet alleen om wat een functionaris beoogt met zijn manier van handelen, maar vooral ook wat van buiten af zichtbaar is. Iedere schijn van onzuiver of frauduleus handelen dient te worden gemeden, temeer nu het hier gaat om een publieke organisatie. De rechtbank moet echter vaststellen dat eiseres op een zodanige wijze administratie heeft gevoerd, dat controle daarop is bemoeilijkt, zo niet onmogelijk is gemaakt. Ook acht de rechtbank van zwaarwegend belang, dat vaststaat dat er regelmatig een half jaar, soms een jaar verstreek alvorens eiseres tot doorstorting van de gelden aan de parketpolitie overging, terwijl dit geld gedurende die tijd in veel gevallen niet in de kluis lag. Het valt niet uit te sluiten dat eiseres deze gelden tijdelijk onder zich heeft gehad en wellicht zelfs heeft gebruikt. Of dit wel of niet het geval is geweest, is overigens niet van doorslaggevende betekenis. Eiseres had in elk geval de schijn van onzuiver handelen dienen te vermijden. Ook mocht verweerder eiseres aanrekenen dat zij gelden heeft bewaard op plaatsen waar deze niet thuishoorden. Ter zitting heeft eiseres -evenals tijdens verweerders onderzoek- verklaard, dat zij de bedoelde gelden niet in de kluis heeft opgeborgen, omdat de klapper waarin zij de gelden bewaarde niet in de kluis paste. Het valt echter niet in te zien, en eiseres heeft daarvoor ook geen plausibele verklaring gegeven, waarom de gelden in een klapper dienden te worden bewaard, temeer nu eiseres naar eigen zeggen wist dat de gelden in de kluis moesten worden opgeborgen. Een dergelijke handelwijze doet afbreuk aan de aannemelijkheid van de stelling dat eiseres te goeder trouw heeft gehandeld. Over de niet getraceerde bedragen van EUR 161,25 en EUR 1.344,-- merkt de rechtbank, hoewel zij deze kwestie niet redengevend heeft geacht voor haar oordeel dat sprake is van plichtsverzuim, het volgende op. Ter zake van het bedrag van EUR 161,25 kan niet worden vastgesteld dat enkel eiseres voor het niet kunnen traceren hiervan verantwoordelijk is. Datzelfde geldt voor het bedrag van EUR 1.344,--. Ter zitting heeft verweerders gemachtigde namelijk verklaard, dat degene die de bedragen int, niet degene hoeft te zijn die de bedragen naar de parketpolitie afstort. Wat er na het innen met de gelden is gebeurd, is onduidelijk. Wel acht de rechtbank aannemelijk dat eiseres zich op zijn minst mede verantwoordelijk heeft geacht voor de verwerking van het bedrag van EUR 1.344,--, nu zij dit bedrag van haar privégelden heeft betaald. Dit geldt temeer nu eiseres tijdens de hoorzitting in de bezwaarschriftprocedure heeft verklaard met dit bedrag een fout te hebben gemaakt. 2.22.3. Eiseres kan zich in dit verband niet met succes op het standpunt stellen, dat er geen duidelijke instructie bestond ter zake het omgaan met de boetegelden. In de eerste plaats is relevant in dit opzicht de verklaring van eiseres in het proces-verbaal van 17 augustus 2006, p. 5. Daarin beschrijft eiseres dat wat betreft het beheren en verwerken van de gelden, in het kasboek geregistreerd moest worden het volgnummer, de datum van ontvangst, het kwitantienummer, het bedrag en de gegevens van de verbalisant. In het kasboek moesten zowel diegene die het geld afdroeg als degene die het in ontvangst nam, een paraaf plaatsen. De afgedragen gelden werden dan volgens eiseres voorlopig in de kluis opgeborgen. De afstortingen aan de parketpolitie moesten volgens eiseres vergezeld gaan van een geleidelijst. Kennelijk was eiseres derhalve wel degelijk van afspraken op de hoogte, zij het dat deze destijds niet op papier stonden. Ter zitting heeft verweerder verder verklaard, dat thans een schriftelijke instructie is opgesteld en dat deze in wezen niet verschilt van de procedure die niet op papier stond; in aanvulling op die mondelinge afspraken is alleen toegevoegd dat thans de geleidelijsten meegetekend moeten worden. Aan die door eiseres zelf beschreven afspraken heeft zij zich niet gehouden. Zo blijkt uit het feit dat er bijna EUR 10.000,-- in een ordner die in een aan de werkkamer grenzend hok stond en in haar bureaulade is gevonden, dat eiseres niet de vereiste zorgvuldigheid voor het opbergen van de gelden in de kluis in acht heeft genomen. Maar zelfs indien op dit punt geen afspraken bestonden, dan had het voor eiseres niettemin duidelijk moeten zijn dat zij niet op een dergelijke onvoorzichtige wijze met ingevorderde gelden van burgers om had mogen gaan. Temeer niet nu de handelwijze van eiseres controle onmogelijk maakt. Wat betreft de termijn van het doorstorten van de gelden naar de parketpolitie, overweegt de rechtbank dat ook zonder het bestaan van een schriftelijke instructie dat de gelden binnen een termijn van twee tot vier weken dienden te worden afgedragen aan de parketpolitie, voor eiseres duidelijk had moeten zijn dat zij hiermee niet regelmatig een half jaar of soms zelfs een jaar mocht wachten. In dit verband acht de rechtbank van belang dat het geld zich gedurende die tijd kennelijk niet in de kluis bevond. Door zo te handelen heeft eiseres aan het zicht onttrokken wat er tot de tijd van storten met de gelden is gebeurd. Hiervoor heeft eiseres geen plausibele verklaring kunnen geven. Dat eiseres gedurende een deel van de tijd waarin de verweten gedragingen hebben plaatsgevonden, zwanger was en daardoor last had van gezondheidsklachten, kan evenmin ter disculpatie aan verweerder worden tegengeworpen. Bovendien strekken de verweten gedragingen zich uit over een langere periode dan de zwangerschap van eiseres. Uit het hieroverwogene volgt reeds dat -anders dan eiseres meent- haar gedragingen haar kunnen worden toegerekend. De rechtbank heeft geen aanknopingspunten voor een ander oordeel. 2.22.4 Gelden personeelsvereniging Wat betreft het omgaan met de gelden van de personeelsvereniging oordeelt de rechtbank dat deze handelwijze eveneens onzorgvuldig en ondoorzichtig is geweest. Anders dan eiseres heeft aangevoerd, mocht verweerder deze handelwijze mede aan zijn besluit tot strafontslag ten grondslag leggen. Het betreft activiteiten waarbij de ambtelijke hoedanigheid van eiseres nauw is betrokken. Het gaat immers om de personeelsvereniging van de politie, waarbij niet alleen de belangen van de organisatie zelf maar wat betreft sommige handelingen ook de belangen van derden, bijvoorbeeld horeca-ondernemers, betrokken waren. Door zo te handelen heeft eiseres het aanzien van de politie geschaad en daarmee niet gehandeld overeenkomstig hetgeen van een goed ambtenaar mag worden verwacht. In dit verband merkt de rechtbank op dat volgens vaste jurisprudentie het gegeven dat eiseres is vrijgesproken door de strafrechter niet met zich brengt dat er ook geen sprake kan zijn van ernstig plichtsverzuim. De strafrechter heeft te maken met een ander bewijs- en beoordelingskader dan de bestuursrechter en daarnaast geldt in deze dat niet alleen relevant is wat er werkelijk is gebeurd (zoals in het strafrechtelijke kader het geval is), maar ook welke schijn is opgewekt. 2.23. Voor verweerder bestond derhalve de bevoegdheid tot het opleggen van een disciplinaire straf. Eiseres heeft zich op het standpunt gesteld, dat de straf van ontslag in deze onevenredig is, vanwege de goede staat van dienst van eiseres, omdat eiseres nooit is aangesproken op haar manier van administratie voeren en omdat eiseres vanwege haar zwangerschap minder zorgvuldig was dan normaal. De rechtbank deelt die opvatting niet. De door eiseres gestelde goede staat van dienst legt in dit geval onvoldoende gewicht in de schaal, gezien de aard en ernst van de door eiseres verrichte gedragingen. Zo het geval is dat eiseres nooit op haar functioneren is aangesproken, kan dit niet aan verweerder worden tegengeworpen, omdat het gaat om gedrag waarvan het voor eiseres ook zonder dat zij hiervoor door verweerder was aangesproken duidelijk had moeten zijn dat dit niet overeenkomt met wat van een goed ambtenaar in die omstandigheden verwacht had mogen worden. Evenmin kan de zwangerschap in de weg staan aan het oordeel dat sprake is van ernstig plichtsverzuim, die oplegging van de straf van onvoorwaardelijk ontslag rechtvaardigt. 2.24. De beroepsgronden falen, zodat het beroep ongegrond dient te worden verklaard. 2.25. Beoordeling of er termen zijn voor toekenning van schadevergoeding ingevolge artikel 8:73, eerste lid, van de Awb komt in deze procedure niet aan de orde, nu reeds een beroep aanhangig is tegen het desgevraagd door verweerder gegeven zelfstandig schadebesluit, waarbinnen de mogelijke schade als gevolg van het besluit tot onvoorwaardelijk strafontslag volledig valt. Overigens is schadevergoeding ingevolge artikel 8:73 van de Awb ook niet mogelijk, nu het beroep ongegrond wordt verklaard. 2.26 Voor een proceskostenveroordeling ziet de rechtbank geen aanleiding. Schadevergoeding 2.27. Eiseres stelt zich op het standpunt, dat verweerder onrechtmatig heeft gehandeld door het nemen van een schorsingsbesluit en het opleggen van de disciplinaire maatregel van strafontslag. 2.28. Ten aanzien van het schorsingsbesluit staat vast dat dit in rechte onaantastbaar is geworden. Daarmee dient de rechtmatigheid ervan te worden verondersteld. In zoverre heeft verweerder terecht het verzoek om schadevergoeding afgewezen. 2.29. Ten aanzien van het strafontslag is geoordeeld, dat dit besluit de de rechterlijke toetsing kan doorstaan, zodat verweerder ook in dit opzicht terecht het verzoek om schadevergoeding heeft afgewezen. 2.30. Voor zover het beroep van eiseres berust op de stelling dat verweerder ten onrechte niet heeft beoordeeld of het égalitébeginsel is geschonden, faalt het. Eiseres heeft zich immers steeds op het standpunt gesteld dat sprake is van onrechtmatig handelen van verweerder, terwijl een zelfstandig schadeverzoek op grond van het égalitébeginsel veronderstelt dat sprake is van rechtmatig handelen. Gezien de grondslag van het verzoek, hoefde verweerder dan ook niet te toetsen aan het égalitébeginsel. 2.31. De beroepsgronden falen, zodat het beroep ongegrond dient te worden verklaard. 2.32. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. 3. Beslissing De rechtbank Roermond; gelet op het bepaalde in artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht; verklaart de beroepen ongegrond. Aldus gedaan door mrs. Th.M. Schelfhout (voorzitter), B.W.P.M. Corbey-Smits en E.J. Govaers in tegenwoordigheid van mr. I. Boekhorst als griffier en in het openbaar uitgesproken op 17 juli 2008. Voor eensluidend afschrift: de wnd. griffier: verzonden op: 17 juli 2008. Tegen deze uitspraak kunnen belanghebbenden binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht. Ingevolge artikel 6:5 van de Awb bevat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak en moet een afschrift van de uitspraak bij het beroepschrift worden overgelegd.