Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD7748

Datum uitspraak2008-07-18
Datum gepubliceerd2008-07-21
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Maastricht
ZaaknummersAWB 07 / 1648 WWB
Statusgepubliceerd


Indicatie

In 2006 zijn signalen van politie en justitie ontvangen dat zich in de woning van eisers een inmiddels al op 13 oktober 2005 ontmantelde hennepplantage heeft bevonden. Verweerder heeft naar aanleiding van voormeld onderzoek bij besluit van 22 januari 2007 de bijstand van eisers over de periode van 1 juni 2005 tot en met 13 oktober 2005 op grond van artikel 17, eerste lid, artikel 54, derde lid en artikel 58, eerste lid, van de WWB herzien doordat eisers, door geen opgave te hebben gedaan van het exploiteren van een hennepkwekerij, niet hebben voldaan aan de op hun rustende inlichtingenverplichting waardoor het recht op bijstand over de genoemde periode niet kan worden vastgesteld en heeft de kosten van bijstand over deze periode tot een bedrag van € 5.973,56 van eisers teruggevorderd. Hiertegen is namens eisers bezwaar gemaakt.


Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT Sector Bestuursrecht Procedurenummer: AWB 07 / 1648 WWB Uitspraak van de enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken inzake [eiser], wonende te [woonplaats], eisers, tegen het Bestuur van de Intergemeentelijke Sociale Dienst Brunssum Onderbanken Landgraaf (ISDBOL), gevestigd te Brunssum, verweerder. Datum bestreden besluit: 15 augustus 2007 Kenmerk: AJOZ.nr: 2007/02682 Behandeling ter zitting: 10 april 2008 I. Procesverloop Bij het in de aanhef van deze uitspraak genoemde besluit heeft verweerder een door eisers ingediend bezwaarschrift tegen een door verweerder genomen besluit op grond van de Wet werk en bijstand (hierna: WWB) ongegrond verklaard. Bij brief van 27 september 2007, aangevuld bij brief van 25 oktober 2007, is tegen eerstgenoemd besluit namens eisers door mr. S.C.H. Poelman, advocate te Brunssum, beroep ingesteld. De door verweerder ter uitvoering van artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ingezonden stukken zijn in kopie aan de gemachtigde van eisers gezonden, evenals het door verweerder ingediende verweerschrift. Het beroep is behandeld ter zitting van deze rechtbank op 10 april 2008, waar eiseres en haar gemachtigde zijn verschenen. Verweerder heeft zich ter zitting niet doen vertegenwoordigen. De zaak is ter zitting aangehouden teneinde verweerder in de gelegenheid te stellen nog stukken in te dienen. Partijen hebben toestemming gegeven de zaak zonder nadere zitting af te doen. II. Overwegingen Eisers ontvangen een uitkering ingevolge de Wet werk en bijstand (verder: WWB). In 2006 zijn signalen van politie en justitie ontvangen dat zich in de woning van eisers een inmiddels al op 13 oktober 2005 ontmantelde hennepplantage heeft bevonden. In de schuur in de tuin van eisers werden 43 henneplanten, 4 assimilatielampen, 4 transformatoren, 1 ventilator, 1 koolstoffilter en een 1 afzuiginstallatie aangetroffen. Verweerder heeft naar aanleiding van voormeld onderzoek bij besluit van 22 januari 2007 de bijstand van eisers over de periode van 1 juni 2005 tot en met 13 oktober 2005 op grond van artikel 17, eerste lid, artikel 54, derde lid en artikel 58, eerste lid, van de WWB herzien doordat eisers, door geen opgave te hebben gedaan van het exploiteren van een hennepkwekerij, niet hebben voldaan aan de op hun rustende inlichtingenverplichting waardoor het recht op bijstand over de genoemde periode niet kan worden vastgesteld en heeft de kosten van bijstand over deze periode tot een bedrag van € 5.973,56 van eisers teruggevorderd. Hiertegen is namens eisers bezwaar gemaakt. Eisers en hun gemachtigde hebben gebruik gemaakt van de gelegenheid hun bezwaren op de hoorzitting van de commissie voor de bezwaarschriften mondeling toe te lichten. Bij besluit van 15 augustus 2007 heeft verweerder onder overname van het advies van genoemde commissie het bezwaar tegen het besluit van 22 januari 2007 – voor zover van belang - ongegrond verklaard. In het beroepschrift is door eisers te kennen gegeven dat zij zich neerleggen bij verweerders standpunt over de schending van de inlichtingenplicht en het standpunt over de zesmaandenjurisprudentie. Eisers zijn het niet eens met de hoogte van het teruggevorderde bedrag. Ten aanzien van de bevoegdheid tot het nemen van het onderhavige besluit overweegt de rechtbank als volgt. Het onderhavige besluit is genomen door het bestuur van de intergemeentelijke sociale dienst Brunssum, Onderbanken en Landgraaf (hierna: ISD BOL). Gelet op de uitspraak van deze rechtbank van 15 februari 2008, registratienummer AWB 07 / 584 was ten tijde van het nemen van dit besluit het College van Burgemeester en Wethouders het bevoegde orgaan. Gelet echter op de gewijzigde Gemeenschappelijke regeling ISD BOL, in werking getreden op 1 april 2008 en de rechtbank ambtshalve bekend, ziet de rechtbank termen aanwezig het bestreden besluit te vernietigen en, gelet op het bepaalde in artikel 8:72, derde lid, van de Awb te onderzoeken of de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand kunnen blijven, aangezien de bevoegdheden aan de ISD BOL zijn overgedragen en het bestreden besluit door de ISD BOL (zij het ten tijde van het besluit op bezwaar onbevoegd) is genomen. Met het vorenstaande is gegeven dat verweerder met toepassing van artikel 58, eerste lid, aanhef en onder a, van de WWB bevoegd is de gemaakte kosten van bijstand over de hier in geding zijnde periode van eisers terug te vorderen. Blijkens de gedingstukken hanteert verweerder de beleidsregel dat indien ten onrechte bijstand is verleend altijd wordt overgegaan tot terugvordering tenzij er sprake is van dringende redenen. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in het algemeen met deze beleidsregel niet buiten de grenzen van een redelijke beleidsbepaling is getreden, voorzover deze ziet op situaties - zoals in het geval van eisers - waarin ten onrechte bijstand is verleend als gevolg van een besluit tot intrekking op grond van artikel 54, derde lid, aanhef en onder a, van de WWB. Ter toetsing door de rechtbank ligt alleen de vraag nog voor of verweerder terecht is overgegaan tot terugvordering van de aan eisers verstrekte bijstand over de genoemde periode. Vaststaat dat in casu 43 hennepplanten bij eisers zijn aangetroffen en dat de periode in geding 19 weken bedraagt. De rechtbank overweegt daarbij in het bijzonder dat voor een normaal eigen gebruik een vijftal planten wordt gedoogd. Bij eisers zijn er echter 43 aangetroffen. Dit aantal strookt naar het oordeel van de rechtbank niet met de verklaring van eiseres dat de plantage alleen voor eigen gebruik was bedoeld. De rechtbank acht het dan ook aannemelijk dat eisers opbrengsten uit de hennepplanten hebben genoten. De rechtbank deelt eveneens verweerders standpunt dat nu het aantal planten het aantal voor toegestane planten voor eigen gebruik te boven gaat, gesproken kan worden van een bedrijfsmatig telen. Hierbij heeft te gelden dat opbrengsten door middel van een deugdelijke administratie dienen te worden aangetoond. Van een dergelijke administratie is in casu eveneens geen sprake. Ten aanzien van de hoogte van de terugvordering is de rechtbank van oordeel dat verweerder op grond van artikel 58, eerste lid, aanhef en onder a, van de WWB bevoegd is de kosten van de bijstand over de periode van 1 juni tot en met 13 oktober 2005 van eisers terug te vorderen. Een redelijk gebruik van die bevoegdheid brengt echter met zich mee dat de terugvordering wordt beperkt tot het bedrag tot de door eisers ontvangen middelen uit de hennepplantage. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (hierna: CRvB) van 11 december 2007, LJN: 9987. Weliswaar ziet deze uitspraak op de overschrijding van de vermogensgrens, maar de rechtbank ziet geen aanleiding te oordelen dat dit in geval van inkomsten niet zou gelden. Eisers zijn er naar het oordeel van de rechtbank overtuigend in geslaagd een begin van bewijs te leveren wat de hoogte van de opbrengst van de oogst betreft. Uit de door verweerder en eiseres overgelegde berekeningen blijkt dat de opbrengst van de planten over de in geding zijnde periode niet meer dan € 3.161,56 kan hebben bedragen. De rechtbank onderschrijft daarbij dat verweerder op grond van de jurisprudentie niet gehouden is strafrechtelijke vonnissen als uitgangspunt te gebruiken maar dat in casu de opbrengst, gerelateerd aan het aantal planten en de tijdsduur, gebaseerd is op de cijfers van het Bureau Ontnemingswetgeving OM (BOOM). De rechtbank is van oordeel dat niet gezegd kan worden dat eisers recht op bijstand in de in geding zijnde periode in het geheel niet vast te stellen is. Nu eisers een begin van bewijs hebben geleverd omtrent de hoogte van de opbrengst van de oogst en verweerder hier geen, dan wel onvoldoende rekening mee heeft gehouden, moet worden geoordeeld dat verweerder geen redelijk gebruik van zijn bevoegdheid tot terugvordering heeft gemaakt zodat het beroep van eisers voor gegrond wordt gehouden. De hiervoor opgeworpen vraag of er redenen zijn om de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten beantwoordt de rechtbank ontkennend. De rechtbank acht termen aanwezig om verweerder te veroordelen in de kosten, die eisers in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs hebben moeten maken. Het bedrag van de kosten van de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbij¬stand wordt daarbij vastgesteld overeenkomstig het tarief, als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht. De rechtbank kent ter zake twee punten met elk een waarde van € 322,-- toe voor de indie¬ning van het beroepschrift en de verschijning ter zitting en bepaalt het gewicht van de zaak, gelet op de aard en de inhoud van het geschil, op gemiddeld (wegingsfactor 1). Het te ver¬goeden bedrag voor verleende rechtsbijstand bedraagt derhalve 2 x € 322,-- x 1 = € 644,--. Op grond van de artikelen 8:70, 8:72, 8:74 en 8:75 van de Awb wordt als volgt beslist. 3. Beslissing De rechtbank Maastricht: 1. verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit; 2. bepaalt dat verweerder een nieuw besluit dient te nemen op het bezwaar van eisers; 3. bepaalt dat aan eisers het door hen betaalde griffierecht ten bedrage van € 39,00 wordt vergoed door de Intergemeentelijke Sociale Dienst Brunssum Onderbanken Landgraaf; 4. veroordeelt verweerder in de kosten van de beroepsprocedure bij de rechtbank, aan de zijde van eisers begroot op € 644,00 wegens de kosten van rechtsbijstand, te vergoeden door Intergemeentelijke Sociale Dienst Brunssum Onderbanken Landgraaf aan eisers. Aldus gedaan door mr. J.N.F. Sleddens in tegenwoordigheid van mr. C. Schrammen als griffier en in het openbaar uitgesproken op 18 juli 2008 door mr. Sleddens voornoemd in tegenwoordigheid van voornoemde griffier. w.g. C. Schrammen w.g. J. Sleddens Voor eensluidend afschrift, de griffier, Verzonden: 18 juli 2008 Voor een belanghebbende en het bestuursorgaan staat tegen deze uitspraak het rechtsmiddel hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht. De termijn voor het instellen van het hoger beroep bedraagt zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak. Bij een spoedeisend belang bestaat voor een belanghebbende en het bestuursorgaan, nadat hoger beroep is ingesteld, tevens de mogelijkheid om de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep te verzoeken een voorlopige voorziening te treffen, als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht.