Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD7753

Datum uitspraak2008-05-08
Datum gepubliceerd2008-07-29
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Amsterdam
Zaaknummers106.006.657/01
Statusgepubliceerd


Indicatie

Huur winkelruimte. Verhuurder zal het gehuurde niet zelf gebruiken maar mag het voorgenomen gebruik wel tot zijn taakuitoefening rekenen. Opzegging binnen drie jaar na rechtsopvolging, aanvaard op grond van de redelijkheid en billijkheid.


Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM VIJFDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER ARREST in de zaak van: de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid WE REAL ESTATE MANAGEMENT B.V., gevestigd te Utrecht, APPELLANTE, procureur: mr. J.W. van Rijswijk, t e g e n de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid HOOGENBOSCH RETAIL GROUP B.V., gevestigd te ‘s-Hertogenbosch, GEÏNTIMEERDE, procureur: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer. 1. Het geding in hoger beroep De partijen worden hierna aangeduid als WREM respectievelijk Hoogenbosch. Bij dagvaarding van 18 april 2007 is WREM in hoger beroep gekomen van het vonnis van 22 januari 2007 van de kantonrechter te Amsterdam, onder kenmerk CV 06-5793 gewezen tussen WREM als eiseres en Hoogenbosch als gedaagde. Bij memorie heeft WREM negen grieven tegen het bestreden vonnis aangevoerd en geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en, uitvoerbaar bij voorraad, de vorderingen van WREM alsnog zal toewijzen, met veroordeling van Hoogenbosch in de proceskosten van beide instanties. Bij memorie heeft Hoogenbosch geantwoord, bewijs aangeboden en geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal bekrachtigen en – uitvoerbaar bij voorraad – WREM zal veroordelen in de proceskosten van (naar het hof begrijpt) het hoger beroep. Partijen hebben de zaak op 2 april 2008 doen bepleiten, WREM door mr. H.E.M. Vrolijk, advocaat te Rotterdam, Hoogenbosch door mr. H. Ferment, advocaat te Den Haag, beiden aan de hand van pleitnotities. Bij die gelegenheid zijn door WREM bij akte producties in het geding gebracht. Ten slotte hebben partijen arrest gevraagd. 2. De feiten De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder 1.1 tot en met 1.9 een aantal feiten als in deze zaak vaststaand aangemerkt. Daaromtrent bestaat geen geschil zodat ook het hof van die feiten zal uitgaan. 3. De beoordeling in hoger beroep Het gaat in deze zaak om het volgende: (i) Bij schriftelijke huurovereenkomst van 16 juli 1987 hebben De Waal Vastgoed B.V. (een rechtsvoorgangster van WREM) als verhuurster en Manfield & Sons Ltd (een rechtsvoorgangster van Hoogenbosch) als huurster een huurovereenkomst gesloten voor de winkelruimte aan de Kalverstraat 81 te Amsterdam. De huur ging in op 1 januari 1988 voor de duur van tien jaar met een optie tot verlenging van twee keer vijf jaar. (ii) De Waal Vastgoed B.V. heeft op enig moment haar naam gewijzigd in WE Vastgoed B.V. WE Vastgoed B.V. heeft bij aangetekende brief van 3 oktober 2005 aan Hoogenbosch laten weten dat zij de huur opzegt tegen 1 januari 2008 wegens dringend eigen gebruik. Hoogenbosch heeft niet ingestemd met de opzegging. (iii) Vervolgens heeft bij akte van splitsing van 5 januari 2006 een afsplitsing van WE Vastgoed B.V. plaatsgevonden. WREM verkreeg bij die afsplitsing onder algemene titel een deel van het vermogen van WE Vastgoed B.V., waaronder de rechten en verplichtingen voortvloeiend uit bovengenoemde huurovereenkomst. (iv) Op 14 februari 2006 heeft WE Vastgoed B.V. door middel van een statutenwijziging haar naam gewijzigd in Ronstreet B.V. Vervolgens heeft op 16 maart 2006 wederom naamswijziging plaatsgevonden: Ronstreet B.V. is daarbij Ronstreet Properties B.V. gaan heten. (v) WREM heeft bij inleidende dagvaarding van 14 februari 2006 gevorderd dat de kantonrechter de huurovereenkomst tussen haar en Hoogenbosch per 1 januari 2008 of een ander in goede justitie te bepalen tijdstip zal doen eindigen en Hoogenbosch zal veroordelen tot ontruiming. Voorts heeft WREM gevorderd dat Hoogenbosch zal worden veroordeeld tot betaling van een bedrag overeenkomend met de laatste geldende huurprijs voor iedere dag dat Hoogenbosch na het einde van de huurovereenkomst met de ontruiming in gebreke blijft. WREM heeft zich daarbij beroepen op de hiervoor genoemde opzeggingsbrief van 3 oktober 2005 afkomstig van WE Vastgoed B.V. (vi) Bij brief van 13 juli 2006 heeft WREM de huurovereenkomst met Hoogenbosch voorwaardelijk opgezegd wegens dringend eigen gebruik. 3.2 De kantonrechter heeft de vorderingen van WREM afgewezen en WREM veroordeeld in de proceskosten. Naar het oordeel van de kantonrechter dient de beëindigingsprocedure plaats te vinden op basis van een daaraan voorafgegane huuropzegging en heeft WREM voorafgaand aan deze procedure de huur nooit opgezegd. Aan de opzegging van 13 juli 2006 komt naar het oordeel van de kantonrechter geen waarde toe. De kantonrechter heeft eveneens afgewezen de subsidiaire vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst, die was gebaseerd op de stelling van WREM dat Hoogenbosch in strijd met artikel 9 lid 3 van de huurovereenkomst heeft nagelaten de rechtsopvolging aan haar zijde aan WREM mede te delen. Deze subsidiaire vordering is in hoger beroep niet gehandhaafd. 3.3 Met grief 1 betoogt WREM dat zij – anders dan de kantonrechter heeft overwogen – aan Hoogenbosch mededeling heeft gedaan van de rechtsopvolging. WREM wijst daartoe op haar brief van 6 januari 2006. Hoogenbosch heeft erkend dat dit betoog juist is. Grief 1 is derhalve terecht voorgesteld. 3.4 De grieven 2, 3 en 5 komen op tegen het oordeel van de kantonrechter dat aan de opzegging van 3 oktober 2005 door WE Vastgoed B.V. in deze procedure geen betekenis toekomt. WREM voert aan dat zij als gevolg van de akte van splitsing van 5 januari 2006 is aan te merken als (gedeeltelijke) rechtsopvolger onder algemene titel. Dit houdt volgens WREM (onder meer) in dat zij in alle rechten en plichten van WE Vastgoed B.V. is getreden, zodat zij zich ook kan beroepen op de opzegbrief van 3 oktober 2005. 3.5 Dit betoog slaagt. Anders dan de kantonrechter kennelijk meent, staan er geen wettelijke bepalingen in de weg aan het beroep door WREM – als rechtsopvolgster van WE Vastgoed B.V. -op de opzeggingsbrief van 3 oktober 2005. In het bijzonder is in dit verband ook niet artikel 7:296 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) van toepassing, dat – kort gezegd – bepaalt dat een vordering tot vaststelling van het tijdstip waarop de huurovereenkomst zal eindigen, zal worden afgewezen indien de vordering door een rechtsopvolger aanhangig is gemaakt binnen drie jaar na de rechtsopvolging. Het feit dat de opzegging door de rechtsvoorgangster is gedaan brengt uiteraard wel met zich dat de in de opzeggingsbrief vermelde gronden, waartoe de kantonrechter zijn beoordeling moet beperken, (ook) op de rechtsopvolgster van toepassing moeten zijn. In hoeverre dat in concreto een probleem oplevert, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Dit betekent dat ook de grieven 2, 3 en 5 gegrond zijn. 3.6 Het voorafgaande brengt voorts mee dat WREM geen belang meer heeft bij behandeling van grief 6, die betrekking heeft op de opzeggingsbrief van 13 juli 2006. 3.7 De grieven 4 en 7 zien op de vraag of het hiervoor genoemde artikel 7:296 lid 2 BW aan toewijzing van de vorderingen van WREM in de weg staat. WREM voert aan dat dat niet het geval is omdat zij vereenzelvigd moet worden met WE Netherlands B.V., dan wel omdat het beroep van Hoogenbosch op artikel 7:296 lid 2 BW in strijd met de redelijkheid en billijkheid is. Hoogenbosch meent daarentegen dat de vorderingen van WREM op grond van het bepaalde in dat artikel moeten worden afgewezen omdat WREM niet de wachttijd van drie jaar in acht heeft genomen. 3.8 Het hof oordeelt als volgt. Ook een rechtsopvolger onder algemene titel is een “rechtsopvolger” in de zin van artikel 7:296 lid 2 BW, zodat WREM in beginsel de wachttijd van drie jaar in acht moet nemen. WREM valt voorts niet onder de kring van rechtsopvolgers die zijn uitgezonderd van de wachttermijn van drie jaar: de echtgenoot van de vorige verhuurder, diens geregistreerd partner, bloed- of aanverwant in de eerste graad of pleegkind. 3.9 Gelet op de doel en strekking van artikel 7:296 lid 2 BW dient de bepaling strikt te worden uitgelegd. Wel kan worden geconstateerd dat in deze wetsbepaling klaarblijkelijk geen rekening wordt gehouden met de omstandigheid dat de opvolgende rechtspersoon aan de zijde van de verhuurder een “verwante rechtspersoon” kan zijn als hier aan de orde is. In een dergelijk geval zal aan de hand van artikel 6:248 lid 2 BW moeten worden onderzocht of er omstandigheden zijn die meebrengen dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat een huurder zich op het bepaalde in artikel 7:296 lid 2 BW beroept. Of dat het geval is zal moeten worden beoordeeld aan de hand van alle omstandigheden van het geval. Daarbij is in het onderhavige geval het volgende van belang. 3.9.1 WE Vastgoed B.V. en WREM behoren tot het WE-concern. WE Vastgoed B.V. beheerde tot aan de (af)splitsing op 5 januari 2006 de vastgoedportefeuille van het concern. Het oogmerk van de (af)splitsing van WREM was – zoals WREM bij pleidooi in hoger beroep heeft toegelicht (pleitaantekeningen nrs. 25. e.v.) – een organisatorische splitsing aan te brengen tussen enerzijds de eigen panden en anderzijds de panden die van derden werden gehuurd. Bij de splitsing zijn deze activiteiten ondergebracht in twee afzonderlijke B.V.’s, waarbij WREM werd belast met alle inhuur- en doorverhuuractiviteiten en WE Vastgoed B.V. achterbleef met het eigen vastgoed. De achtergrond was dat “WE Vastgoed meer taken op haar bord had dan haar bemanning aankon” (pleitaantekeningen WREM, nr. 4). Het takenpakket van WREM blijkt ook uit de bedrijfsomschrijving die is te kennen uit het uittreksel van het handelsregister van de Kamer van Koophandel en Fabrieken voor Utrecht en omstreken: “Het voor eigen rekening, voor rekening van vennootschappen behorende tot de groep van We Finance and Service S.á.r.l. onder andere We Vastgoed B.V., We Netherlands B.V., We Fashion (Germany) GmbH & Co.Kg., We Belgium N.V., We France B.V., Waalwear Group B.V., dan wel voor rekening van derden (onder)huren, pachten, beëindigen of hieraan gelijk te stellen activiteiten inclusief het uitoefenen van aan de huurder toegekende rechten (waaronder ook begrepen het uitoefenen van kooprechten) voor haarzelf en binnen de groep verbonden maatschappijen, of uit de huurovereenkomst voortvloeiende plichten.” 3.9.2 Blijkens het handelsregister van de Kamer van Koophandel luidde de bedrijfsomschrijving van WE Vastgoed B.V. vanaf 1 oktober 1993 als volgt: “De verwerving en de exploitatie van winkelbedrijven in confectie-, manufacturen en aanverwante artikelen, zowel voor eigen rekening als voor rekening van anderen, alsmede het verkrijgen, exploiteren en vervreemden van onroerende zaken en het verrichten van alles wat met een en ander verband staat of daaraan bevorderlijk kan zijn.” Hoogenbosch heeft aangevoerd dat uit deze doelomschrijving niet volgt dat tot de doelstelling van WE Vastgoed B.V. ook behoorde het voorzien in de huisvesting van gelieerde vennootschappen. Het hof gaat echter aan deze stelling voorbij. Ten pleidooie heeft WREM toegelicht dat WE Vastgoed B.V. deze werkzaamheden feitelijk wel verrichtte en dat daartoe de hiervoor geciteerde doelstelling op enig moment (in ieder geval voor het jaar 2002) is gewijzigd in (productie 3 bij conclusie van antwoord): “Het voor eigen rekening of rekening van derden verkrijgen, vervreemden, bezwaren, exploiteren, huren en verhuren van winkelbedrijven in de confectiemanufacturen en aanverwante artikelen alsmede van andere registergoederen, ten behoeve van de huisvesting van: ondernemingen gedreven door de besloten vennootschap We Netherlands B.V., statutair gevestigd te Utrecht of door andere met die vennootschap gelieerde of in groep verbonden rechtspersonen naar Nederlands recht of vreemd [recht] opgericht en overige ondernemingen (...)” 3.9.3 Hoogenbosch heeft dit betoog niet (voldoende gemotiveerd) bestreden. Voorzover Hoogenbosch meent dat WE Vastgoed B.V. (wettelijk) verplicht was destijds aan haar, als huurder, melding te maken van een wijzing van de statutaire doelomschrijving, faalt dit betoog. Artikel 7:296 lid 2 BW vereist slechts dat een verhuurder aan een huurder melding maakt van een rechtsopvolging, niet van een wijziging in doelomschrijving. 3.9.4 Tot slot kan worden geconstateerd dat de opzegging van de huurovereenkomst door WE Vastgoed B.V. volledig overeenkomt met het doel dat WREM in deze procedure nastreeft: beide vennootschappen wens(t)en beëindiging van de huurovereenkomst met Hoogenbosch teneinde het gehuurde te laten gebruiken als uitbreiding van de daarnaast gelegen WE Store. Gelet hierop kan ook niet worden gezegd dat in de onderhavige situatie Hoogenbosch wordt benadeeld doordat zij met een nieuwe verhuurder wordt geconfronteerd: de argumenten die WREM aanvoert voor de opzegging zijn immers gelijkluidend aan de argumenten van WE Vastgoed B.V., terwijl de afsplitsing aan het gewicht van die argumenten niets heeft toe- of afgedaan. 3.10 Gelet op de bovengenoemde omstandigheden concludeert het hof dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat Hoogenbosch zich beroept op het bepaalde in artikel 7:296 lid 2 BW. Dit brengt mee dat de grieven 4 en 7 slagen. 3.11 Vervolgens moet worden onderzocht of het in het onderhavige geval aannemelijk is dat WREM het gehuurde dringend nodig heeft voor eigen gebruik. Hoogenbosch heeft aangevoerd dat dat niet het geval is omdat WREM het gehuurde niet zelf zal gaan gebruiken, maar in gebruik zal geven aan WE Netherlands B.V. WREM heeft dit laatste niet bestreden, maar stelt dat ook dat gebruik is aan te merken als eigen gebruik in de zin van artikel 296 lid 1 sub b BW. 3.12 Of het voorgenomen gebruik door WE Netherlands B.V. is op te vatten als eigen gebruik door WREM hangt ervan af of het eigen belang van WREM wordt gediend door het gebruik dat WE Netherlands B.V. van het gehuurde wil gaan maken. Daarvoor zijn de volgende omstandigheden van belang. - WREM en WE Netherlands B.V. zijn beide volle dochters van WE Europe B.V. Uit de bedrijfsomschrijving zoals opgenomen in het handelsregister van de Kamer van Koophandel kan worden opgemaakt dat tot de doelstellingen van WREM (onder meer) behoort het huren van onroerend goed voor rekening van ondernemingen die door WE Netherlands B.V. worden gedreven. Hoogenbosch heeft dit niet bestreden. - WE Netherlands B.V. is – naar WREM onbestreden heeft gesteld – actief in de verkoop van modeartikelen onder de merken WE Men, WE Women en We Kids. Zij exploiteert reeds een WE Store filiaal in het pand aan de Kalverstraat, waarin ook het gehuurde zich bevindt. Het is de bedoeling, aldus WREM, dat het gehuurde door WE Netherlands B.V. bij het filiaal aan de Kalverstraat wordt getrokken. 3.13 Gelet op deze omstandigheden is het hof van oordeel dat kan worden aangenomen dat het eigen belang van WREM wordt gediend door het gebruik dat WE Netherlands B.V. van het gehuurde wil gaan maken. Aan een en ander kan niet afdoen dat WREM ook onroerend goed aan anderen verhuurt en dat WE Netherlands en WREM “slechts” indirect met elkaar verbonden zijn. De conclusie luidt dan ook dat sprake is van eigen gebruik in de zin van artikel 7:296 lid 1 sub b BW. 3.14 Vervolgens moet worden beoordeeld of WREM/WE Netherlands het gehuurde dringend nodig heeft. Daartoe heeft WREM het volgende aangevoerd: - WE Netherlands heeft haar huidige winkelpand (na vertrek van een andere huurder) in 2003 kunnen uitbreiden en ombouwen tot en zogenaamde WE Store, een winkel waarin WE Men, We Women en (zo mogelijk) WE Kids samen worden gepresenteerd. Deze formule vereist een groot oppervlak; de huidige winkel is nog steeds te klein, te meer nu de winkel aan de Kalverstraat wordt gezien als een zogeheten “flagshipstore”. - Door het gehuurde bij de winkel te betrekken wordt de gevel van het filiaal visueel aanzienlijk verbreed. Bovendien neemt de etalageruimte aanzienlijk toe. De hoek maakt de WE Store compleet en resulteert in een veel krachtiger aanwezigheid van het merk WE in de Kalverstraat. - De aantrekkingskracht van de winkel wordt vergroot, waardoor de aanloop van potentiële klanten naar verwachting sterk zal toenemen. Een uitbreiding van het filiaal met het gehuurde zou naar schatting een stijging van de omzet betekenen van ten minste € 600.000,- per jaar, zo niet aanzienlijk meer. - Door het gehuurde bij het reeds bestaande filiaal te betrekken kan tevens de interne logistiek sterk worden verbeterd. De toename van het vloeroppervlak maakt een nieuwe, overzichtelijker indeling mogelijk. Er zal meer volume kunnen worden gepresenteerd, waardoor de slagingskans voor de klant groter is. - WE Netherlands B.V. is voornemens het gehuurde zo spoedig mogelijk duurzaam aan te wenden voor de uitbreiding van haar reeds in het pand aanwezige filiaal. - De aantrekkende economie en de markt voor alle WE kledinglabels vormen belangrijke redenen voor WE Netherlands om op korte termijn haar activiteiten ter plaatse uit te breiden. Het gehuurde is dé aangewezen locatie voor uitbreiding van haar filiaal. 3.15 Hoogenbosch heeft daartegen aangevoerd dat er op dit moment nog geen concrete plannen zijn voor uitbreiding van de WE Store aan de Kalverstraat en dat partijen kort voor het versturen van de opzeggingsbrief hebben onderhandeld over aanpassing van het gehuurde en/of de huurprijs. Voorts stelt zij dat WREM er ook voor zou kunnen kiezen om een van de 125 andere WE-vestigingen uit te breiden. Dit betoog treft geen doel. Met name kan niet worden gezegd dat uit de door Hoogenbosch bij conclusie van antwoord overgelegde brief van 6 september 2004 blijkt dat WE Vastgoed B.V. – zonder enig voorbehoud - voornemens was de huurovereenkomst met Hoogenbosch voor langere tijd te continueren. Voor het overige zijn de betwistingen van Hoogenbosch naar het oordeel van het hof onvoldoende gemotiveerd. Gelet op hetgeen WREM heeft aangevoerd acht het hof het aannemelijk dat WREM/WE Netherlands B.V. het gehuurde dringend nodig heeft voor eigen gebruik. 3.16 Voorzover Hoogenbosch aanvoert dat de vorderingen van WREM moeten worden afgewezen omdat Hoogenbosch een groot belang heeft bij de voortzetting van de huurovereenkomst, ziet zij eraan voorbij dat in het kader van artikel 7:296 lid 1 sub b BW geen plaats is voor een dergelijke belangenafweging. Dit verweer faalt derhalve. 3.17 Hoogenbosch heeft voorts aanspraak gemaakt op een tegemoetkoming in de verhuiskosten als bedoeld in artikel 7:297 BW. WREM heeft betwist dat Hoogenbosch hier aanspraak op heeft. Voorts heeft zij bij pleidooi in hoger beroep te kennen gegeven dat zij bij voorbaat afziet van haar bevoegdheid in lid 2 van die bepaling om de vordering tot huuropzegging in te trekken. 3.18 Wat betreft de tegemoetkoming in de verhuiskosten overweegt het hof dat Hoogenbosch tot op heden slechts een zeer algemene schatting heeft gegeven van de kosten die een eventuele verhuizing zal meebrengen. Voorts is van belang dat WREM bestreden dat Hoogenbosch voornemens is de winkel die in het gehuurde wordt geëxploiteerd daadwerkelijk te verplaatsen, terwijl de vordering slechts toewijsbaar is indien dat het geval is. Gelet op dit een en ander zal Hoogenbosch worden toegelaten om bij akte een nadere (onderbouwde) toelichting te geven ten aanzien van de vordering tot tegemoetkoming in de verhuiskosten. WREM zal vervolgens in de gelegenheid worden gesteld hierop te reageren. 3.19 Hoogenbosch heeft voorts gevraagd om een voorziening als bedoeld in artikel 7:299 BW. Dat artikel houdt in dat de rechter een bedrag kan bepalen voor het geval later (na beëindiging van de huurovereenkomst) mocht blijken dat de wil tot eigen gebruik van het gehuurde in werkelijkheid niet aanwezig is geweest. Het hof wijst deze vordering af, nu Hoogenbosch geen concrete omstandigheden heeft aangevoerd op grond waarvan kan worden aangenomen dat het denkbaar is dat bij WREM de wil tot eigen gebruik in werkelijkheid niet aanwezig is. 3.20 De conclusie luidt dat het bestreden vonnis zal worden vernietigd. Grief 9 slaagt derhalve ook. WREM heeft geen belang meer bij de behandeling van grief 8. 3.21 De vorderingen van WREM zijn toewijsbaar, op de wijze zoals hieronder zal worden toegelicht. - Het hof zal bepalen dat de huurovereenkomst tussen WREM en Hoogenbosch eindigt op 1 januari 2009 en zal Hoogenbosch veroordelen het gehuurde uiterlijk op die datum te ontruimen; - Het hof ziet geen termen aanwezig om de bovenstaande veroordeling uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Immers, artikel 7:295 lid 1 BW bepaalt dat de rechter hiertoe uitsluitend kan overgaan indien moet worden aangenomen dat het verweer van de huurder (Hoogenbosch) kennelijk ongegrond is. WREM heeft geen feiten of omstandigheden gesteld die deze conclusie rechtvaardigen. - Het hof ziet geen gronden de door WREM gevorderde dwangsom toe te wijzen, nu niets erop wijst dat Hoogenbosch niet zal voldoen aan bovengenoemde veroordeling en Hoogenbosch, zoals onder het volgende gedachtestreepje wordt overwogen, zal worden veroordeeld tot betaling van een gebruiksvergoeding indien zij het gehuurde niet tijdig ontruimt. - Voorts zal het hof Hoogenbosch veroordelen tot betaling aan WREM van een bedrag overeenkomend met de laatst geldende huurprijs herleid tot een bedrag per dag, voor iedere dag dat gedaagde na het einde van de huur met de ontruiming in gebreke blijft. - Het hof zal bovenstaande neerleggen in het dictum van dit arrest; in zoverre vormt dit arrest derhalve een eindarrest. 3.22 De beslissing over de verhuiskosten en de proceskostenveroordeling zullen worden aangehouden totdat de hiervoor onder rechtsoverweging 3.18 genoemde aktewisseling heeft plaatsgevonden. 4. Beslissing Het hof: vernietigt het bestreden vonnis en in zoverre opnieuw rechtdoende: - bepaalt dat de huurovereenkomst tussen WREM en Hoogenbosch ten aanzien van de winkelruimte aan de Kalverstraat 81 te Amsterdam eindigt op 1 januari 2009; - veroordeelt Hoogenbosch het gehuurde uiterlijk op 1 januari 2009 leeg en ontruimd aan WREM op te leveren; - veroordeelt Hoogenbosch tot betaling aan WREM van een bedrag, overeenkomend met de laatst geldende huurprijs herleid tot een bedrag per dag, voor iedere dag dat gedaagde na het einde van de huur met de ontruiming in gebreke blijft; verwijst de zaak naar de rol van donderdag 24 juli 2008 voor het nemen van een akte aan de zijde van Hoogenbosch, als bedoeld in rechtsoverweging 3.18; houdt iedere verdere beslissing aan. Dit arrest is gewezen door mrs. G.B.C.M. van der Reep, J.C.W. Rang en C.A. Joustra en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 8 mei 2008.