Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD7801

Datum uitspraak2008-07-02
Datum gepubliceerd2008-07-21
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Roermond
ZaaknummersAWB 06/646 AWB 06/650 AWB 06/651
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verweerder heeft eiseres aangeslagen in de precariobelasting, maar heeft in een laat stadium van de beroepsfase besloten de aanslagen niet te handhaven. Proceskostenvergoeding: forfaitair bedrag of werkelijk bedrag? Rechtbank volgt forfaitaire systeem van Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb), maar ziet wel aanleiding een nader schrijven van de gemachtigde van eiseres ook als proceshandeling in de zin van het Bpb aan te merken. trefwoorden: precariobelasting, proceskostenvergoeding, forfaitair bedrag, Bpb, proceshandelingen.


Uitspraak

RECHTBANK ROERMOND Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer Uitspraak als bedoeld in artikel 8:70 Algemene wet bestuursrecht (Awb). Procedurenummers : AWB 06/646 AWB 06/650 AWB 06/651 Inzake : Haegens Bouw B.V. te Horst, eiseres, gemachtigde: mr. A.G. Legerstee. tegen : de heffingsambtenaar van de gemeente Venlo, verweerder. ------------------------------------------------------- 1. Procedureverloop Verweerder heeft aan eiseres aanslagen precariobelasting over de belastingjaren 2004 en 2005, beiden gedateerd 15 december 2005, opgelegd. Bij de aanslag over 2004 is eiseres voor het project Montfortstraat te Belfeld aangeslagen voor de periode 23 augustus 2004 tot en met 31 december 2004, voor 19 weken maal 60 m2, hetgeen heeft geleid tot een belastingbedrag van € 1.048,80. Voor het project Herman Gorterstraat Venlo-Blerick is eiseres bij dezelfde aanslag aangeslagen voor de periode 10 februari 2004 tot en met 24 december 2004, voor 46 weken maal 1.100 m2, hetgeen heeft geleid tot een belastingbedrag van € 46.552,=. Op de aanslag over 2004 is tevens vermeld dat de toepassing van een hardheidsclausule leidt tot vermindering van de aanslag met 50% tot € 23.800,40, waardoor het totaal te betalen bedrag € 23.800,40 bedraagt. Bij de aanslag over 2005 is eiseres voor het project Montfortstraat te Belfeld aangeslagen voor de periode 1 januari 2005 tot en met 28 februari 2005, voor 9 weken maal 60 m2, hetgeen heeft geleid tot een belastingbedrag van € 507,60, op welk bedrag door toepassing van een hardheidsclausule een aftrek van 50%, zijnde € 253,80, heeft plaatsgevonden. Het te betalen bedrag van deze aanslag bedraagt daarmee € 253,80. Tegen voornoemde aanslagen heeft H.W. van Eck, directeur van eiseres, namens eiseres bezwaar gemaakt bij brief, gedateerd 13 januari 2006 en ingekomen bij verweerder op 16 januari 2006. Verweerder heeft op 24 februari 2006 uitspraak op bezwaar gedaan. In deze uitspraak op bezwaar is het bezwaar van eiseres gedeeltelijk gegrond verklaard. Verweerder heeft de aanslagen over 2004 en 2005 voor het project Montfortstraat gehandhaafd en de aanslag over 2004 voor het project Herman Gorterstraat nader bepaald op een bedrag van € 38.722,80, welk bedrag met toepassing van de hardheidsclausule is verlaagd tot 50%, zijnde € 19.361,40. Tegen deze uitspraak op bezwaar heeft mr. A.G. Legerstee van TAXX consultants, als gemachtigde van eiseres, bij schrijven van 5 april 2006, ingekomen ter griffie op diezelfde datum, beroep ingesteld. Het beroep is aangevuld bij schrijven van 4 mei 2006. Verweerder heeft een verweerschrift, gedateerd 14 juni 2006, ingediend. Namens eiseres zijn bij brieven van 17 januari en 18 januari 2008 nog nadere gronden en stukken ingediend. Bij schrijven van 28 januari 2008 heeft verweerder aan de rechtbank en eiseres laten weten de bestreden aanslagen niet te handhaven. Bij fax van 31 januari 2008 heeft eiseres op deze mededeling gereageerd. Bij fax van diezelfde datum heeft verweerder op deze reactie van eiseres gereageerd. De behandeling ter gesloten zitting van de rechtbank van het beroep, bij de rechtbank geregistreerd onder de nummers 06/646, 06/650 en 06/651, heeft vervolgens plaatsgevonden op 1 februari 2008. Bij die behandeling zijn partijen met kennisgeving niet verschenen. De rechtbank heeft de behandeling ter zitting geschorst met toepassing van het bepaalde in artikel 8:64 van de Awb teneinde verweerder in de gelegenheid te stellen nadere informatie te verstrekken. Verweerder heeft die informatie verstrekt bij fax van 26 februari 2008, gedateerd 25 februari 2008. Eiseres heeft op de door verweerder verstrekte informatie gereageerd bij schrijven van 21 maart 2008. De behandeling van het beroep is vervolgens ter gesloten zitting van 21 mei 2008 voortgezet. Eiseres en haar gemachtigde zijn bij die behandeling met kennisgeving niet verschenen. Namens verweerder zijn als gemachtigden verschenen mw. C.W.M.G. Volleberg en mr. C.G. Verheijen. 2. Beoordeling Niet gesteld of gebleken is dat eiseres nog belang heeft bij de beoordeling van het door haar ingestelde beroep tegen de niet langer door verweerder gehandhaafde uitspraak op bezwaar en de daaraan ten grondslag liggende aanslagen. Derhalve is het beroep van eiseres niet-ontvankelijk te achten. Partijen zijn enkel en alleen nog verdeeld over de vraag of aan eiseres een proceskostenvergoeding dient te worden toegekend volgens het forfaitaire systeem als neergelegd in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) of dat het door eiseres gevorderde bedrag ad € 6.000,= moet worden toegekend. In artikel 1 van het Bpb is neergelegd welke proceskosten vergoed kunnen worden. De opsomming van proceskosten in dat artikel is limitatief. Dat wil zeggen dat niet genoemde kosten ook niet voor vergoeding in aanmerking komen. In artikel 2, eerste lid, van het Bpb is vervolgens neergelegd op welke wijze de in artikel 1 genoemde proceskosten moeten worden bepaald. Op grond van het derde lid van artikel 2 van het Bpb kan in bijzondere omstandigheden van het eerste lid worden afgeweken. Eiseres stelt zich op het standpunt dat er reden is om toepassing te geven aan de in artikel 2, derde lid, van het Bpb genoemde uitzondering. Eiseres heeft zich in verband met dit laatste beroepen op een uitspraak van de Hoge Raad van 13 april 2007 (gepubliceerd op www.rechtspraak.nl onder LJN: BA2802). Eiseres heeft in dit verband verder – zakelijk weergegeven – gesteld dat verweerder tegen beter weten in de uitspraak op bezwaar tot 28 januari 2008 heeft gehandhaafd. Uit het voorgaande blijkt dat toepassing van artikel 2, derde lid, van het Bpb slechts aan de orde is in het geval er sprake is van bijzondere omstandigheden. Van bijzondere omstandigheden is volgens de voornoemde uitspraak van de Hoge Raad bijvoorbeeld sprake indien het bestuursorgaan het verwijt treft dat het een besluit neemt of handhaaft, terwijl op dat moment duidelijk is dat dit besluit in een daartegen ingestelde procedure geen stand zal houden. De rechtbank oordeelt als volgt. Namens eiseres is aangevoerd dat de gemeente al vanaf maart 2005 wist dat de aanslagen niet op zorgvuldige wijze te bepalen waren. Daarbij is er op gewezen dat er overleg met de directeur van eiseres over de omvang van de op te leggen aanslagen heeft plaatsgevonden. De rechtbank is - anders dan eiseres - van oordeel dat indien een bestuursorgaan overleg voert met een (vertegenwoordiger van een) belastingplichtige over onder meer de aan een aanslag ten grondslag te leggen feiten en omstandigheden alvorens over te gaan tot het opleggen van die aanslag, dit bezwaarlijk gezien kan worden als het niet op zorgvuldige wijze omgaan met de belangen van die belastingplichtige. Van feiten of omstandigheden die dit in het onderhavige geval anders zouden kunnen doen zijn, is de rechtbank niet gebleken. Evenmin kan uit het enkele feit dat een bestuursorgaan bij het opleggen van een aanslag besluit tot een (gedeeltelijke) vermindering daarvan worden afgeleid dat het bestuursorgaan bewust een niet te handhaven aanslag heeft opgelegd. Dit kan evenmin worden afgeleid uit het feit dat na indiening van het bezwaarschrift het bedrag van (een van) de aanslagen verder is verminderd. Een bezwaarschrift leidt immers tot een volledige heroverweging van het bestreden besluit inclusief de juistheid van de daaraan ten grondslag liggende feiten en omstandigheden. Geen rechtsregel staat er aan in de weg dat het bestuursorgaan alsdan tot een ander oordeel kan komen. In het onderhavige geval is in dit kader aangevoerd namens verweerder – en de rechtbank heeft geen reden, gelet op de ter beschikking staande stukken en het verhandelde ter zitting, om daaraan te twijfelen – dat bij de behandeling van het bezwaarschrift is gebleken dat een onjuist aantal vierkante meters in de heffing was betrokken en dat daarom het bezwaar van eiseres gedeeltelijk gegrond diende te worden verklaard. Verder overweegt de rechtbank dat het een bestuursorgaan vrijstaat om zijn beleid ter zake van het heffen van belastingen te wijzigen en voor toekomstige jaren een ander beleid te voeren dan voordien is gevoerd. Ook een wijziging in beleid waardoor anders dan in voorafgaande jaren wel belasting wordt geheven, noopt derhalve op zichzelf nog niet tot de conclusie dat een op een dergelijke beleidswijziging gebaseerde aanslag in rechte niet te handhaven zou zijn. Vervolgens overweegt de rechtbank dat door verweerder in zijn schrijven van 25 februari 2008 is gesteld dat vanwege computerproblemen het niet mogelijk was, mede gelet op het in beroep namens eiseres aangevoerde, de juistheid van de in beroep bestreden uitspraak nog langer deugdelijk te onderbouwen. Ter zitting van 21 mei 2008 is verweerder in de gelegenheid gesteld dit standpunt nader te onderbouwen. Daarbij is, overigens pas na enig doorvragen van de zijde van de rechtbank, gebleken dat de gegevens van de herindelingsgemeenten niet langer beschikbaar waren sedert die herindeling in 2001, zodat niet kon worden beoordeeld of eiseres in die gemeenten vóór de herindeling reeds was aangeslagen voor precariobelasting in die herindelingsgemeenten. In bezwaar was echter niet aangevoerd dat eiseres in die herindelingsgemeenten voorheen niet was aangeslagen, zodat verweerder dat aspect niet in de beoordeling van het bezwaarschrift heeft hoeven te betrekken en dan ook niet heeft betrokken, aldus verweerders gemachtigden ter zitting. Verder is er in de gemeente Venlo per 1 januari 2007 van computersysteem gewisseld als gevolg waarvan bepaalde gegevens (aantal vierkante meters) niet langer achterhaald konden worden die van belang waren voor de opgelegde aanslagen. Anders dan namens eiseres is gesteld heeft verweerder, aldus verweerders gemachtigden ter zitting, ook van anderen precariobelasting geheven en geïnd in de aan de orde zijnde belastingjaren, zij het dat dit relatief beperkte bedragen waren. Van een beleidswijziging is dus, aldus die gemachtigden, geen sprake geweest. De wisseling van het computersysteem dateert blijkens de mededelingen van verweerder van ná de aanslagen en uitspraak op bezwaar. Dat verweerder sedert 2001 - kennelijk - niet meer beschikte over gegevens over de heffing van precariobelasting in de herindelingsgemeenten vormt geen grond voor een ander oordeel, nu immers het beroep op het gelijkheidsbeginsel dan wel bestendig beleid door eiseres eerst in beroep is gedaan. Dat eiseres zich in haar bezwaarschrift op het standpunt heeft gesteld dat nimmer eerder door de gemeente precariobelasting is geheven voor het gebruik van gemeentegronden en dat de gemeente de betrokken partijen van een wijziging in het beleid ten aanzien van het heffen van precariobelasting dient te informeren, heeft verweerder - in het licht van hetgeen overigens namens eiseres is aangevoerd - in redelijkheid kunnen opvatten als een beroep op het niet mogen wijzigen van het beleid. Een zodanig beroep heeft voor verweerder dan ook geen aanleiding hoeven zijn onderzoek te doen naar het al dan niet heffen van precariobelasting in de herindelingsgemeenten. Op grond van het vorenstaande komt de rechtbank tot het oordeel dat niet gezegd kan worden dat verweerder de aanslagen en de uitspraak op bezwaar heeft opgelegd terwijl ten tijde van het opleggen van die aanslagen of het doen van die uitspraak reeds duidelijk had kunnen en moeten zijn dat deze niet te handhaven waren. Derhalve is er op grond van hetgeen namens eiseres in dit verband is aangevoerd geen sprake van een situatie als bedoeld in de uitspraak van de Hoge Raad van 13 april 2007. De rechtbank is vervolgens wel van oordeel dat er ten tijde van het telefonisch contact tussen de gemachtigde van eiseres en de medewerkster van verweerder, mw. Volleberg, op 9 januari 2008, duidelijk had kunnen en moeten zijn hetgeen op 28 januari 2008 aanleiding is geweest voor verweerder om de bestreden besluiten niet langer te handhaven. De beroepsgronden van eiseres waren op dat moment immers bekend en de wisseling van het computersysteem had eveneens reeds plaatsgevonden. In het schrijven van 17 januari 2008 van eiseres zijn verder ook geen wezenlijke nieuwe feiten en/of omstandigheden aangevoerd. Gezegd moet dan ook worden dat verweerder reeds op 9 januari 2008 had kunnen en moeten weten dat de bestreden besluiten niet langer konden worden gehandhaafd en dit dus ook reeds op of rond die datum kenbaar had kunnen worden gemaakt. Het hiervoor overwogene brengt de rechtbank tot het navolgende oordeel voor wat betreft de proceskosten en het griffierecht. 3. Proceskosten en griffierecht De rechtbank acht termen aanwezig om verweerder op grond van het bepaalde in artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten die eiseres redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met de behandeling van het beroep. De rechtbank heeft hierbij als te waarderen proceshandelingen allereerst in aanmerking genomen het indienen van het beroepschrift, waarvoor 1 punt wordt toegekend. De rechtbank kent tevens een ½ punt toe voor de schriftelijke uiteenzetting naar aanleiding van het niet handhaven van de bestreden aanslagen. Vervolgens overweegt de rechtbank dat er in beginsel geen andere voor vergoeding op grond van het Bpb in aanmerking komende proceshandelingen zijn verricht. Met toepassing van het bepaalde in artikel 2, derde lid, van het Bpb en onder verwijzing naar het hiervoor overwogene ten aanzien van het tijdstip waarop verweerder in elk geval had kunnen laten weten de bestreden besluiten niet te handhaven, ziet de rechtbank echter aanleiding dat schrijven wel als proceshandeling aan te merken die voor vergoeding in aanmerking komt. De rechtbank kent daarvoor 1 punt toe. De uitvoerigheid van dat schrijven geeft de rechtbank geen aanleiding om meer dan 1 punt toe te kennen. Voor de in aanmerking te nemen proceshandelingen worden derhalve 2 1/2 punten toegekend, met een waarde van € 322,= per punt. Het gewicht van de zaak wordt bepaald op gemiddeld, hetgeen correspondeert met de wegingsfactor één. Voor een verdere en of andere afwijking van de in het Bpb neergelegde systematiek voor het vergoeden van de door eiseres gestelde - en niet nader onderbouwde - proceskosten acht de rechtbank geen termen aanwezig. De rechtbank zal verder bepalen dat de gemeente Venlo het door eiseres betaalde griffierecht, te weten € 281,= aan eiseres dient te vergoeden. Mitsdien wordt beslist als volgt. 4. Beslissing De rechtbank: verklaart het beroep niet-ontvankelijk; veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 805,= (wegens kosten van rechtsbijstand) en wijst de gemeente Venlo aan als rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden aan eiseres; gelast dat de gemeente Venlo het betaalde griffierecht van € 281,= vergoedt aan eiseres. Aldus gedaan door mrs. F.H. Machiels (voorzitter), L.M.J.A. barones van Hövell tot Westerflier Dassen en J.H.M. Delnooz Engels in tegenwoordigheid van mr. K.M.J. van der Vorst als griffier en in het openbaar uitgesproken op 2 juli 2008. Voor eensluidend afschrift, de (wnd.) griffier, Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 14 juli 2008. Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ’s Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ te ’s Hertogenbosch. Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen: 1 bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd; 2 het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener; b. een dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld; d. de gronden van het hoger beroep. Partijen kunnen ook beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Dit is echter alleen mogelijk indien de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.