Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD7803

Datum uitspraak2008-07-02
Datum gepubliceerd2008-07-21
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Roermond
ZaaknummersAWB 06/1162 AWB 06/1163 AWB 06/1164
Statusgepubliceerd


Indicatie

Aanslagen toeristenbelasting opgelegd aan eigenaren/rechthebbenden percelen grond met woonunits, waarin buitenlandse werknemers hebben overnacht. Dubbele aanslag onder verschillende tenaamstellingen, nu eisers hun plicht om inlichtingen te verstrekken niet zijn nagekomen. Rechtbank verklaart beroepen eisers ongegrond. trefwoorden: toeristenbelasting, woonunits, buitenlandse werknemers, dubbele aanslag, inlichtingen verstrekken, omkering bewijslast.


Uitspraak

RECHTBANK ROERMOND Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer Uitspraak als bedoeld in artikel 8:70 Algemene wet bestuursrecht (Awb). Procedurenummers : AWB 06/1162 AWB 06/1163 AWB 06/1164 Inzake : [eiser] te [woonplaats] en [esier 2] te [woonplaats], voor wat betreft zaak 06/1162 en [eiser] te [woonplaats], eiser, voor wat betreft de zaken 06/1163 en 06/1164, gemachtigde: mr. P.J.M. Boomaars tegen : de Heffingsambtenaar van de gemeente Horst aan de Maas, verweerder. ------------------------------------------------------- 1. Procedureverloop Belastingjaar 2003 Verweerder heeft aan [eiser] en [esier 2] v.o.f. te [woonplaats] (de v.o.f) een aanslag toeristenbelasting 2003 opgelegd, gedagtekend 30 september 2004, ten bedrage van € 21.821,80 (AWB 06/1162 ). Verweerder heeft aan [eiser] in persoon (eiser) eveneens een aanslag toeristenbelasting 2003 opgelegd, gedagtekend 31 oktober 2005, voor hetzelfde bedrag. (AWB 06/1164). Tegen de aanslag opgelegd aan de v.o.f. heeft mr. P.J.M. Boomaars namens voornoemde v.o.f. bij fax en brief van 28 oktober 2004 bezwaar gemaakt. Tegen de aanslag opgelegd aan eiser heeft voornoemde Boomaars namens eiser bezwaar gemaakt bij fax en brief van 8 december 2005. Verweerder heeft bij twee afzonderlijke uitspraken op bezwaar van 19 mei 2006 de aanslagen gehandhaafd. Verweerder heeft één uitspraak op bezwaar gericht aan de v.o.f. als belastingplichtige en één uitspraak op bezwaar gericht aan eiser als belastingplichtige. Tegen de uitspraak op bezwaar, gericht aan de v.o.f., is namens [eiser] en [esier 2], vennoten van de v.o.f., bij fax en brief van 26 juni 2006 beroep ingesteld. Tegen de uitspraak op bezwaar, gericht aan eiser, is bij fax en brief van dezelfde datum namens eiser beroep ingesteld. Belastingjaar 2004 Verweerder heeft aan [eiser] in persoon een aanslag toeristenbelasting 2004 opgelegd, gedagtekend 31 oktober 2005, ten bedrage van € 21.821,80 (AWB 06/1163). Tegen die aanslag heeft voornoemde gemachtigde namens eiser bij fax en brief van 8 december 2005 bezwaar gemaakt. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 19 mei 2006 de aanslag gehandhaafd. Daartegen heeft de gemachtigde van eiser bij fax en brief van 26 juni 2006 namens eiser beroep ingesteld. Verweerder heeft in alle zaken de op de zaken betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter gesloten zitting heeft gevoegd plaatsgevonden op 16 april 2008, alwaar eisers niet in persoon zijn verschenen, maar zich hebben laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Namens verweerder zijn verschenen A.I.L. Janssen, mr. P.J.J.M. van de Bosch en mr. drs. J.C. Scherf. 2. Feiten Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting, gaat de rechtbank uit van de volgende -door eiser en de v.o.f. (hierna gezamenlijk te noemen: eisers) in beroep niet meer bestreden- feiten. Eisers zijn op enigerlei wijze direct of indirect rechthebbende op (dan wel gebruiker van) de grond en opstallen, plaatselijk bekend als [adres]. Op deze grond waren in de belastingjaren 2003 en 2004 woonunits aanwezig. In de opstallen en woonunits verbleven in deze belastingjaren een aantal buitenlandse personen die niet als ingezetene in de gemeentelijke basisadministratie waren opgenomen. 3. Geschil In geschil is of de bestreden uitspraken op bezwaar in rechte stand houden. De gemachtigde van eisers meent van niet en heeft daarvoor de volgende gronden aangevoerd: 1. Verweerder heeft zich gebaseerd op twee verschillende versies van de van toepassing zijnde verordening. Eén versie is vastgesteld bij raadsbesluit van 13 november 2002 en de andere versie is vastgesteld bij raadsbesluit van 13 november 2003. Verder is er nog een wijzigingsbesluit van 17 december 2002. Het is aan verweerder aan te tonen dat de verordening(en) op een juiste wijze zijn vastgesteld en bekendgemaakt. Nu het tot aan de hoorzitting, op 25 juli 2005, voor eiser(s) niet duidelijk was welke verordening van toepassing was, heeft verweerder gehandeld in strijd met de zorgvuldigheid en rechtszekerheid. 2. Volgens de gemachtigde valt huisvesting in vaste kampeermiddelen (woonunits) niet onder het bereik van de verordening. De buitenlanders die gehuisvest zijn in de bewuste woonunits zijn in dienst van een buitenlandse onderneming. De buitenlanders worden door die onderneming gehuisvest op agrarische bedrijven om daar te werken en niet om vakantie te houden of te recreëren. De woonunits dienen dus enkel als overnachtingsmogelijkheid en worden enkel bedrijfsmatig gebruikt. De woonunits zijn daarmee niet te kwalificeren als een vakantieonderkomen, mobiel kampeeronderkomen of een vaste standplaats als bedoeld in artikel 1 van de verordening. Daarom is er, aldus de gemachtigde, geen sprake van een belastbaar feit. 3. De woonunits worden niet verhuurd door eiser(s), maar worden zonder tegenprestatie ter beschikking gesteld aan de werkgever van de buitenlandse werknemers. Ook dit duidt er, volgens de gemachtigde, op dat er geen sprake is van een belastbaar feit. 4. Verweerder heeft verder gehandeld met vooringenomenheid en heeft ten onrechte steeds gedreigd met de omkering van de bewijslast. Ten slotte heeft verweerder de bestreden uitspraken onvoldoende gemotiveerd. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de bestreden uitspraken gehandhaafd dienen te worden. 4. Beoordeling van het geschil Ingevolge artikel 224, eerste lid, van de Gemeentewet kan een toeristenbelasting worden geheven, ter zake van het houden van verblijf binnen de gemeente door personen die niet als ingezetene in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens zijn ingeschreven. Gelet op artikel 224 van de Gemeentewet heeft de gemeenteraad van Horst aan de Maas de Verordening op de heffing en invordering van de toeristenbelasting 2003 vastgesteld. Aangaande het betoog dat er meerdere versies van deze verordening zouden zijn en de vraag welke versie van de verordening dan van toepassing zou kunnen zijn, is de rechtbank op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van oordeel dat het navolgende als vaststaand kan worden aangenomen. In de raadsvergadering van 13 november 2002 is de Verordening toeristenbelasting 2003 (hierna: de Verordening) vastgesteld. De vaststelling van de Verordening is op 21 november 2002 op de voorgeschreven wijze gepubliceerd. In de commissie Openbare Orde en Veiligheid, Bestuurlijke en interne Zaken en Financiën is vervolgens op 25 november 2002 een voorstel tot redactionele aanpassing van de verordening Toeristenbelasting besproken mede naar aanleiding van de discussie over het advies van de zogenoemde Commissie Curfs. Bij raadsbesluit van 17 december 2002 is vervolgens de Verordening gewijzigd teneinde aldus te bereiken dat ook de thans in geschil zijnde verblijfssituaties onder de werking van de toeristenbelasting zouden komen te vallen. De vaststelling van het wijzigingsbesluit heeft plaatsgevonden in de raadsvergadering van 17 december 2002 en is op de voorgeschreven wijze gepubliceerd op 19 december 2002. Het vorenstaande maakt dat de Verordening, zoals gewijzigd op 17 december 2002 en op correcte wijze vastgesteld en bekendgemaakt, van toepassing is op alle belastbare feiten gedurende het belastingjaar 2003. Voorts acht de rechtbank, gelet op het ter zitting getoonde originele -onmiddellijk na ondertekening gearchiveerde- exemplaar van de vastgestelde Verordening en de daarbij zijdens verweerder gegeven toelichting, voldoende aannemelijk dat er sprake is geweest van een kennelijk misslag qua jaartalaanduiding voor zover er in de stukken sprake is van een Verordening van 13 november 2003. Er bestaat mitsdien geen grond om te veronderstellen dat er sprake zou zijn van meerdere, van elkaar verschillende versies van de bedoelde verordening met dezelfde besluitdatum. Het gedane beroep op strijd met de rechtszekerheid faalt derhalve. In artikel 1 van de van toepassing zijnde (gewijzigde) Verordening is als volgt bepaald: “ Begripsomschrijvingen Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder: a. vakantie-onderkomens: woningen en andere verblijven, niet-zijnde mobiele kampeeronderkomens of stacaravans, in hoofdzaak bestemd voor en gebezigd als verblijf voor vakantie- en andere recreatieve doeleinden; b. mobiele kampeeronderkomens: tenten, vouwwagens, kampeerauto’s, toercaravans en soortgelijke onderkomens dan wel soortgelijke voertuigen welke bestemd zijn dan wel gebezigd worden als verblijf voor vakantie en andere recreatieve doeleinden; c. niet beroepsmatig verhuurde ruimten: woningen en andere verblijven, of gedeelten daarvan; d. vaste standplaats: een terrein of terreingedeelte dat bestemd is voor het gedurende een seizoen of een jaar plaatsen van een zelfde mobiel kampeeronderkomen of stacaravan.”. Artikel 2 van de Verordening luidt: “ Ter zake van het houden van verblijf met overnachten binnen de gemeente in hotels, pensions, vakantie-onderkomens, mobiele kampeeronderkomens, niet- beroepsmatig verhuurde ruimten en op vaste standplaatsen tegen vergoeding in welke vorm dan ook door personen die niet als ingezetene in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens van de gemeente zijn opgenomen, onder de naam ‘toeristenbelasting’ een directe belasting wordt geheven.”. In artikel 3 van de verordening is vervolgens bepaald dat belastingplichtig is degene die gelegenheid biedt tot verblijf als bedoeld in artikel 2 in hem ter beschikking staande ruimten dan wel op hem ter beschikking staande terreinen. Op basis van de hierboven weergegeven als niet in geschil zijnde feiten, bezien in samenhang met de hiervoor weergegeven wettelijke bepalingen, heeft verweerder geconcludeerd dat eisers dan wel in ieder geval één hunner vermoedelijk belastingplichtig waren/was. De rechtbank acht deze conclusie niet rechtens onjuist. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat eisers eigenaar zijn van, of anderszins rechthebbende zijn op de percelen grond waarop de opstallen en de woonunits zich bevinden, terwijl aldaar personen hebben overnacht in niet beroepsmatig verhuurde ruimten in de zin van artikel 1 van de Verordening, en deze personen niet als ingezetenen in de gemeentelijke basisadministratie zijn opgenomen. Dit samenstel van feiten vormt, gelet op de toepasselijke regeling, voldoende grondslag voor een vermoeden van belastingplicht als bedoeld in artikel 6, eerste lid van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR). Verweerder heeft derhalve eisers op grond van voormeld artikellid kunnen uitnodigen om de vereiste aangifte te doen. Vast staat dat eisers geen gevolg hebben gegeven aan deze uitnodiging van verweerder. Ingevolge het eerste lid van artikel 8 van de AWR rust op degene die is uitgenodigd tot het doen van aangifte de plicht om stellig en zonder voorbehoud de gevraagde gegevens en bescheiden of andere gegevensdragers te verschaffen. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat niet gezegd kan worden dat eisers aan deze op hen rustende verplichting hebben voldaan. De antwoorden op door verweerder gestelde vragen zijn vaag en onvolledig, en er wordt op geen enkele wijze deugdelijk onderbouwd met objectief verifieerbare bescheiden zonder terughoudendheid inzicht verschaft in de feitelijke en/of juridische situatie, of wel de gehanteerde “constructie”. Dit maakt dat verweerder heeft kunnen overgaan tot het ambtshalve vaststellen van de aanslag als bedoeld in het tweede lid van artikel 11 van de AWR. Verweerder heeft bij het opleggen van deze ambtshalve aanslag gebruik gemaakt van objectieve gegevens, die van tevoren aan eisers bekendgemaakt zijn. Op deze gegevens is zijdens eisers nooit gereageerd met het overleggen van eigen, andere gegevens ter weerlegging van de juistheid van de door verweerder aan de aanslag ten grondslag gelegde uitgangspunten en gegevens. Voorts heeft er nadien nog veelvuldig contact plaatsgevonden tussen verweerder en eisers, hetgeen er niet toe heeft geleid, evenmin als de contacten in de gevolgde bezwaarprocedure, dat eisers de benodigde openheid van zaken hebben gegeven door het overleggen van verifieerbare stukken ten aanzien van de feitelijke en/of juridische verhoudingen. Artikel 25, zesde lid van de AWR, zoals dat artikellid ten tijde van belang luidde, bepaalt – kort gezegd – dat indien het bezwaar is gericht tegen een aanslag met betrekking tot welke: de vereiste aangifte niet is gedaan of niet (volledig) is voldaan aan de verplichting tot het verstrekken van inlichtingen bij de uitspraak op het bezwaarschrift de belastingaanslag of de beschikking wordt gehandhaafd, tenzij gebleken is dat en in hoeverre de belastingaanslag of de beschikking onjuist is. De rechtbank is vervolgens van oordeel dat verweerder gezien het vorenstaande op goede gronden toepassing heeft gegeven aan het bepaalde in artikel 25, zesde lid van de AWR. De rechtbank stelt verder vast dat door eisers ook na de uitspraken op bezwaar op geen enkele wijze méér inzicht is verschaft in de (juridische) status quo, of onderbouwd openheid van zaken is gegeven, zodat eisers niet hebben voldaan aan de op hen rustende bewijslast in deze. De rechtbank acht hierin termen gelegen om conform het bepaalde in artikel 27e van de AWR de beroepen ongegrond te verklaren. Ten aanzien van de dubbele aanslag over het belastingjaar 2003, in dier voege dat er twee aanslagen zijn opgelegd voor hetzelfde bedrag waarvan één aan eiser en de andere aan de v.o.f., onder verschillende tenaamstellingen, is de rechtbank van oordeel dat een dergelijke handelwijze van verweerder ter behoud van rechten, niet ongeoorloofd is. De rechtbank ziet ook geen grond om, nu vanwege de door eisers niet nagekomen plicht om inlichtingen te verstrekken geen duidelijkheid bestaat over de juiste tenaamstelling, één van de aanslagen te vernietigen. 5. Beslissing De rechtbank: verklaart de beroepen ongegrond. Aldus gedaan door mrs. F.H. Machiels (voorzitter), L.M.J.A. barones van Hövell tot Westerflier-Dassen en A.W. Oosterman, in tegenwoordigheid van mr. K.M.J. van der Vorst als griffier en in het openbaar uitgesproken op 2 juli 2008. Voor eensluidend afschrift: de wnd. griffier: verzonden op: 14 juli 2008. Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ’s Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ te ’s Hertogenbosch. Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen: 1 bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd; 2 het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener; b. een dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld; d. de gronden van het hoger beroep. Partijen kunnen ook beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Dit is echter alleen mogelijk indien de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.