Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD7882

Datum uitspraak2008-07-04
Datum gepubliceerd2008-07-21
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Assen
Zaaknummers19.810174-07
Statusgepubliceerd


Indicatie

artikel 2 Opiumwet


Uitspraak

RECHTBANK ASSEN Sector strafrecht Parketnummer: 19.810174-07 vonnis van de Meervoudige kamer d.d. 4 juli 2008 in de zaak van het openbaar ministerie tegen: [naam verdachte] geboren te [geboorteplaats en datum verdachte] 1973, thans gedetineerd te [verblijfplaats verdachte]. Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgehad op 20 juni 2008. De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. E.J. de Mare, advocaat te Groningen. Tenlastelegging De verdachte is bij dagvaarding tenlastegelegd, dat hij op verschillende tijdstippen, althans op enig tijdstip, in of omstreeks de periode van 1 januari 2007 tot en met 31 maart 2008 in de gemeente Tynaarlo, althans in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne en/of een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde heroïne en/of cocaïne (telkens) (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet; Kennelijke taal- en/of schrijffouten in de tenlastelegging worden geacht te zijn verbeterd. De verdachte is daardoor, blijkens het onderzoek ter terechtzitting, niet geschaad in de verdediging. Bewijsmiddelen De rechtbank acht de volgende bewijsmiddelen van belang, van welke bewijsmiddelen de strekking zakelijk is weergegeven; - de verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting d.d. 20 juni 2008: Ik heb in de periode van april 2007 tot en met augustus 2007 en in de periode van december 2007 tot en met 4 februari 2008 gehandeld in cocaïne. Ik verkocht de drugs om in mijn eigen gebruik te kunnen voorzien. Sinds 5 februari 2008 ben ik clean en ben ik ook gestopt met handelen. - de verklaring van [verklaring getuige] : Ik heb in de tenlastegelegde periode wel eens drugs afgenomen van [naam verdachte] en/of [naam medeverdachte]. Als ik drugs (coke) wilde kopen of bestellen, belde ik [naam verdachte] en soms [naam medeverdachte]. De verkoop was het meest door [naam verdachte] en soms door [naam medeverdachte] of door hen samen. - de verklaring van [naam getuige] : Ik heb in de tenlastegelegde periode drugs gekocht bij [naam verdachte]. Ik belde hem en bestelde dan de hoeveelheid die ik wilde. Ik gebruikte alleen cocaïne. Ik kocht alleen bij [naam verdachte] en soms had ik via [naam verdachte] ook contact met [naam medeverdachte]. - de verklaring van [naam getuige] : Sinds november/december 2007 ben ik weer begonnen met het gebruiken van cocaïne en ik kocht de cocaïne van [naam verdachte]. Als ik drugs wilde kopen of bestellen, belde ik [naam verdachte]. Ik liet hem dan weten hoeveel ik zou willen en dan spraken we ergens af waar ik dan geleverd zou krijgen. Bewezenverklaring De rechtbank acht wettig bewezen en zij heeft de overtuiging verkregen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat: hij op verschillende tijdstippen, in de periode van 1 april 2007 tot en met 4 februari 2008 in de gemeente Tynaarlo, telkens tezamen en in vereniging met een ander (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I; De in de bewijsmiddelen genoemde feiten en omstandigheden zijn redengevend voor de bewezenverklaring. De verdachte zal van het meer of anders tenlastegelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht. Nadere bewijsoverweging met betrekking tot feit 1 Verdachte heeft tezamen en in vereniging met [naam medeverdachte] gehandeld in drugs. Gelet op de verklaring zoals verdachte deze ter terechtzitting heeft afgelegd, acht de rechtbank bewezen dat verdachte zich vanaf het voorjaar van 2007 heeft schuldig gemaakt aan handel in cocaïne. Verdachte verkocht de drugs om zelf te kunnen gebruiken. Verdachte heeft tevens ter terechtzitting verklaard dat hij sinds 5 februari 2008 clean is en dat hij sindsdien niet meer heeft gehandeld in cocaïne. De rechtbank gaat derhalve uit van een pleegperiode van 1 april 2007 tot en met 4 februari 2008, welke aanzienlijk korter is dan zoals door het Openbaar Ministerie is tenlastegelegd. Kwalificatie Het bewezen verklaarde levert op: handelen in strijd met een in artikel 2, eerste lid, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, strafbaar gesteld bij artikel 10 van de Opiumwet. Strafbaarheid De rechtbank acht de verdachte strafbaar, omdat geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht. Strafmotivering De rechtbank neemt bij de bepaling van de hierna te vermelden straffen in aanmerking: - de aard en de ernst van het gepleegde feit; - de omstandigheden waaronder dit feit is begaan; - hetgeen de rechtbank uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken omtrent de persoon van de verdachte; - de eis van de officier van justitie, te weten: een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en de bijzondere voorwaarde dat verdachte zich gedurende de proeftijd zal houden aan de aanwijzingen van de Stichting Reclassering Nederland; - het pleidooi van de raadsman van de verdachte; - de inhoud van het de verdachte betreffende uittreksel uit het algemeen documentatieregister d.d. 7 april 2008. Verdachte heeft gedurende de bewezenverklaarde periode samen met zijn medeverdachte, [naam medeverdachte], op relatief kleine schaal drugs verkocht, vervoerd, afgeleverd en verstrekt aan anderen. Verdachte deed dit om te kunnen voorzien in zijn eigen drugsverslaving. De rechtbank neemt in aanmerking dat cocaïne een voor de gezondheid van gebruikers daarvan zeer schadelijke stof is. Het gebruik ervan is ook bezwarend voor de samenleving, onder andere vanwege de daarmee gepaard gaande door verslaafden gepleegde criminaliteit. De rechtbank is op grond van de ernst van de feiten, in samenhang met de hiervoor weergegeven overwegingen, feiten en omstandigheden, van oordeel dat in dit geval een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur geboden is. De rechtbank is, in tegenstelling tot de eis van de officier van justitie, van oordeel dat reclasseringstoezicht in een verplicht kader niet geboden is. Uit het zich in het dossier bevindende rapport van de Stichting Reclassering Nederland blijkt dat verplicht reclasseringscontact geen meerwaarde heeft. Toepassing van wetsartikelen De rechtbank heeft mede gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 27 en 47 van het Wetboek van Strafrecht. Beslissing van de rechtbank De rechtbank verklaart bewezen dat het tenlastegelegde, zoals hierboven is omschreven, door de verdachte is begaan, stelt vast dat het aldus bewezen verklaarde oplevert het strafbare feit zoals hierboven is vermeld en verklaart de verdachte deswege strafbaar. De rechtbank verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij. De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden waarvan een gedeelte groot 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De rechtbank beveelt, dat de voorwaardelijk opgelegde straf niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. De rechtbank beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht. Dit vonnis is gewezen door mr. C.M.M. Oostdam, voorzitter en mr. J.J. Schoemaker en mr. M.A.F. Veenstra, rechters in tegenwoordigheid van mr. E.M. Harbers, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 4 juli 2008, zijnde mr. M.A.F. Veenstra buiten staat dit vonnis binnen de door de wet gestelde termijn mede te ondertekenen.