Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD7922

Datum uitspraak2008-01-25
Datum gepubliceerd2008-07-30
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 07/515 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Eiser heeft tegen het niet tijdig nemen van een nieuw primair besluit bezwaar gemaakt. Op basis van eerdere beslissing was verweerder gehouden een nieuw (primair) besluit te nemen op basis van de rapportage van bezwaararbeidsdeskundige over de hoogte van eisers WAO-uitkering. Verweerder heeft dat bezwaar gegrond verklaard. Daarnaast heeft verweerder eisers bezwaar opgevat als een regulier bezwaar met verschoonbare termijnoverschrijding. Nu verweerder dat heeft nagelaten is hij daartoe alsnog gehouden. Beroep gegrond.


Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage sector bestuursrecht eerste afdeling, enkelvoudige kamer Reg. nr. AWB 07/515 WAO UITSPRAAK als bedoeld in artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) Uitspraak in het geding tussen [eiser], wonende te [plaats], eiser, en de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder. Ontstaan en loop van het geding Bij brief van 16 mei 2006 heeft eiser bezwaar gemaakt tegen het niet tijdig nemen van een nieuw primair besluit naar aanleiding van de beslissing op bezwaar van 29 maart 2004. Bij besluit van 7 december 2006 heeft verweerder eisers bezwaar tegen het niet tijdig beslissen gegrond verklaard en zijn bezwaar tegen het besluit van 15 januari 2003 ongegrond verklaard. Hiertegen heeft eiser bij brief van 17 januari 2007 beroep ingesteld. Het beroep is op 17 december 2007 ter zitting behandeld. Daarbij is eiser niet verschenen, maar heeft hij zich laten vertegenwoordigen door mr. G.M.M. Koot, advocaat te Den Haag. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam]. Motivering Vooropgesteld moet worden dat aan het huidige beroep reeds een procedure is voorafgegaan die heeft geleid tot de beslissing op bezwaar van 29 maart 2004, waarbij eisers bezwaar tegen drie besluiten van 28 mei 2003 gegrond is verklaard. Op basis van die beslissing was verweerder gehouden een nieuw (primair) besluit te nemen over de hoogte van eisers WAO-uitkering. Ingevolge artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, van de Awb, kan tegen het met een besluit gelijk gestelde niet tijdig beslissen bezwaar worden gemaakt. Eiser heeft tegen het niet tijdig nemen van een nieuw primair besluit bij brief van 16 mei 2006 bezwaar gemaakt. Verweerder heeft dat bezwaar gegrond verklaard. Daarnaast heeft verweerder eisers bezwaar opgevat als een regulier bezwaar met verschoonbare termijnoverschrijding gericht tegen het besluit van 15 januari 2003, waarbij de hoogte van eisers dagloon was vastgesteld, en dat bezwaar ongegrond verklaard. De rechtbank is van oordeel dat verweerder eisers bezwaar ten onrechte (mede) heeft opgevat als zijnde gericht tegen het besluit van 15 januari 2003. Gewezen wordt in dit verband op de volgende passage uit de beslissing op bezwaar van 29 maart 2004: 'Met de gecorrigeerde dagloongegevens wijzigt ook het WAO-dagloon. De beslissing over de hoogte van uw WAO-uitkering zal separaat door de Afdeling AG aan u worden uitgereikt. Ook wat betreft uw verzoek om aangemerkt te worden als 'medische afzakker' zal eerst door de Afdeling AG een beslissing aan u worden uitgereikt.' Gelet op die passage heeft verweerder met het besluit van 29 maart 2004 afstand van het besluit van 15 januari 2003 genomen en is dat besluit daardoor inmiddels achterhaald. Nu de discussie tussen partijen over de hoogte van het dagloon door de beslissing op bezwaar van 29 maart 2004 was geëindigd, behoefde verweerder derhalve alleen nog maar op basis van de rapportage van bezwaararbeidsdeskundige J. Noordermeer van 23 februari 2004 in overeenstemming met genoemde de beslissing op bezwaar een primair besluit over de hoogte van eisers WAO-uitkering te nemen. Nu verweerder dat heeft nagelaten is hij daartoe alsnog gehouden. Het beroep is daarom gegrond. Er is aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Deze kosten zijn op de voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,00, te weten € 322,00 voor het indienen van het beroepschrift en € 322,00 voor het verschijnen ter zitting bij een zaak van gemiddeld gewicht. Beslissing De Rechtbank 's-Gravenhage, RECHT DOENDE: verklaart het beroep gegrond; vernietigt het bestreden besluit van 7 december 2006; draagt verweerder op om - behoudens hoger beroep- binnen tien weken na dagtekening van deze uitspraak, een besluit te nemen met betrekking tot de hoogte van eisers WAO-uitkering, in overeenstemming met de beslissing op bezwaar van 29 maart 2004; veroordeelt verweerder in de proceskosten ten bedrage van € 644,00, welke kosten het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen als rechtspersoon aan eiser dient te vergoeden; bepaalt dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht, te weten € 39,00, vergoedt. Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Aldus gegeven door mr. E.R. Eggeraat en in het openbaar uitgesproken op 25 januari 2008, in tegenwoordigheid van de griffier mr. W. Goederee.