Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD7961

Datum uitspraak2008-07-09
Datum gepubliceerd2008-07-24
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
Zaaknummers105.011.329/01
Statusgepubliceerd


Indicatie

Internationale zaak: geboorteakte die nadien (valselijk?) is opgemaakt.


Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE Familiesector Uitspraak : 9 juli 2008 Zaaknummer : 105.011.329/01 Rekestnummer : 757-H-07 Rekestnr. rechtbank : FA RK 06-4199 [de verzoeker], mede als wettelijk vertegenwoordiger van [de minderjarige], wonende te [woonplaats], verzoekers in hoger beroep, hierna te noemen: de man en [de minderjarige], gezamenlijk te noemen: de verzoekers, procureur mr. E. Grabandt. Als belanghebbenden zijn aangemerkt: 1. de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente ’s-Gravenhage, zetelend te ’s-Gravenhage, verweerder in hoger beroep, in persoon vertegenwoordigd door mevrouw J. de Man, hierna te noemen: de ambtenaar, 2. [de moeder], wonende te [woonplaats], hierna te noemen: de moeder. PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP De man is op 8 juni 2007 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 12 maart 2007 van de rechtbank ’s-Gravenhage. De ambtenaar heeft op 16 november 2007 een verweerschrift ingediend. Bij het hof is op 16 mei 2008 namens het Openbaar Ministerie de conclusie van de Advocaat-generaal ingekomen. Van de zijde van de man zijn bij het hof op 19 juni 2007 en 26 juni 2007 aanvullende stukken ingekomen. Op 28 mei 2008 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de verzoekers, bijgestaan door hun advocaat, mr. B. van Dijk, de ambtenaar en mevrouw G. Verbrugge, en de moeder. Tevens is verschenen mevrouw M.L. de Keijzer-Ribeiro, tolk in de Spaanse taal. De Advocaat-generaal is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. De aanwezigen hebben het woord gevoerd. HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking. Bij die beschikking is het verzoek van de man, mede namens [de minderjarige], strekkende ertoe de ambtenaar te gelasten de overgelegde geboorteakte in te schrijven in de daartoe bestemde registers van de gemeente ’s-Gravenhage afgewezen. Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht. BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP 1. In geschil is de inschrijving van de geboorteakte van [de minderjarige]: [de minderjarige], geboren [in] 1994 te [geboorteplaats en geboorteland]. 2. De man verzoekt, uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende te bepalen dat de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente ’s-Gravenhage gelast wordt de geboorteakte in te schrijven, een en ander met veroordeling van de gemeente in de kosten van deze procedure. 3. De ambtenaar bestrijdt het beroep en verzoekt het hof het verzoek van de vader af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen. 4. De man stelt dat de rechtbank ten onrechte heeft beslist dat de geboorteakte in geding de eerst opgemaakte geboorteakte betreft. De man verklaart dat de allereerste geboorteakte in 1994, na de geboorte van [de minderjarige], is opgesteld. Een Nederlandse ambtenaar bij de ambassade in [land van de geboorteplaats] heeft de oorspronkelijke geboorteakte vernietigd toen op [datum] 2004 een vervangende geboorteakte werd opgesteld. De vader heeft op dat moment niet beseft wat de consequenties daarvan zouden kunnen zijn en stelt dat hij ervan uit mocht gaan dat de Nederlandse ambtenaar op een correcte wijze handelde. Op de geboorteakte van [datum] 2004 staat vermeld dat deze de akte uit 1994 vervangt. Voorts heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat niet eerder dan op [datum] 2004 een familierechtelijke betrekking kan zijn ontstaan. De man stelt dat mocht het zo zijn dat de geboorteakte in geding als ontstaansbron voor de familierechtelijke betrekking aangewezen dient te worden, het internationale privaatrecht niet uitsluit dat daaraan op enigerlei wijze terugwerkende kracht toegekend kan worden, en wel tot aan de geboorte. [De minderjarige] is, gelet op haar paspoort, Nederlandse en derhalve dient haar geboorteakte overeenkomstig artikel 1:25 Burgerlijk Wetboek te worden ingeschreven. De ambtenaar heeft een verkeerde volgorde gehandhaafd door eerst naar de geldigheid van de geboorteakte te kijken en niet naar het paspoort van [de minderjarige]. De rechtsgeldigheid van het paspoort van [de minderjarige] is drieënhalf jaar lang niet in twijfel getrokken tot het moment dat de man de geboorteakte van [de minderjarige] wilde laten inschrijven. De beslissing van de rechtbank om de geboorteakte van [de minderjarige] niet in te schrijven betekent de facto en de iure dat [de minderjarige] niet de Nederlandse nationaliteit bezit. Op grond van artikel 17 Rijkswet op het Nederlanderschap (hierna: RWN) is de rechtbank ’s-Gravenhage sector familie- en jeugdrecht echter niet bevoegd zich over dergelijke kwesties uit te laten. In ieder geval heeft de rechtbank bij de beoordeling van het verzoek in eerste aanleg, gezien de mogelijke gevolgen van een dergelijke beoordeling, ten onrechte geen terughoudendheid betracht. 6. De ambtenaar stelt dat zich geen nieuwe feiten of omstandigheden hebben voorgedaan die aanleiding zouden kunnen vormen het eerder ingenomen standpunt te herzien. De ambtenaar stelt dat het in de onderhavige procedure gaat om de vraag of de geboorteakte rechtsgeldig is en niet om de vraag of [de minderjarige] de Nederlandse nationaliteit bezit. De ambtenaar stelt dat het een juiste gang van zaken is om eerst de rechtsgeldigheid van de geboorteakte te toetsen. Of [de minderjarige] de Nederlandse nationaliteit bezit, is afhankelijk van het tijdstip waarop de familierechtelijke betrekkingen tot stand zijn gekomen. Nu uit de geboorteakte niet blijkt hoe en op welk tijdstip de familierechtelijke betrekkingen tot stand zijn gekomen, kan niet worden vastgesteld of zij de Nederlandse nationaliteit heeft. Derhalve kan de geboorteakte op grond van artikel 1:25 Burgerlijk Wetboek niet worden ingeschreven. Hoewel de verzoekers stellen dat de geboorteakte uit 1994 stamt en is aangepast op [datum] 2004 blijkt dit nergens uit. De geboorteakte vermeldt slechts dat deze is opgemaakt op [datum] 2004. Daarbij komt dat de akte niet kan dateren uit 1994 aangezien op de geboorteakte het paspoortnummer van de man staat vermeld en dit paspoort is afgegeven [in] 2001. Daarnaast blijkt ook uit het verificatieonderzoek van de Nederlandse ambassade te [hoofdstad], [land van de geboorteplaats] dat de onderhavige geboorteakte de eerste geboorteakte is. De correctie op de geboorteakte slaat op het geboortejaar van [de minderjarige], die meteen is aangebracht bij het opmaken van de geboorteakte. Voorts blijkt uit het verificatieonderzoek dat de moeder heeft verklaard de man te hebben ontmoet in de periode november 2003 - februari 2004 en dat zij sindsdien een relatie met elkaar hebben. Deze verklaring is strijdig met de verklaringen van de twee getuigen die beweren dat de man en de moeder de biologische ouders zijn van [de minderjarige]. Voorts volgt uit het nationaliteitsonderzoek van de IND dat er geen rechtsgeldige [geboorteland] erkenning tot stand is gekomen aangezien de man de geboorteakte niet heeft ondertekend. Daarbij komt dat, mocht er wel sprake zijn van een rechtsgeldige [geboorteland] erkenning deze erkenning op grond van artikel 1:204 Burgerlijk Wetboek nietig zou zijn aangezien de man op [datum] 2004 gehuwd was met een andere vrouw dan de moeder. 7. De Advocaat-generaal concludeert dat de grieven van de verzoekers ongegrond zijn. De Advocaat-generaal concludeert op dezelfde gronden als de ambtenaar dat het onaannemelijk is dat de geboorteakte in het geding ter vervanging dient van een eerder (in 1994) opgemaakte geboorteakte die verloren zou zijn gegaan. Er zijn hiervoor geen ondersteunende aanwijzingen buiten de verklaringen van de verzoekers. Het is niet aannemelijk dat eerder dan op [datum] 2004 familierechtelijke betrekkingen zijn ontstaan tussen de man en [de minderjarige], gelet op de brief van 16 november 2007 van de Dienst Burgerzaken. Dat [de minderjarige] beschikt over een Nederlands paspoort kan berusten op een omissie van de desbetreffende instantie en sluit niet uit dat dit op een later tijdstip wordt aangepast. In de onderhavige procedure lijkt dit het geval nu de Nederlandse ambassade in [hoofdstad van geboorteland] in eerste instantie heeft aangenomen dat [de minderjarige] het Nederlanderschap heeft verkregen via de man op grond van artikel 3 lid 1 RWN. Voorts betwist de Advocaat-generaal de stelling van de verzoekers dat de rechtbank feitelijk heeft beslist dat [de minderjarige] niet de Nederlandse nationaliteit bezit door het verzoek van de verzoekers af te wijzen. De aanname van het ontbreken van de Nederlandse nationaliteit biedt slechts een uitgangspunt om het verzoek te kunnen beoordelen. De onderhavige procedure betreft geen procedure tot het al dan niet vaststellen van de Nederlandse nationaliteit ingevolge artikel 17 RWN, maar een verzoek tot inschrijving van een geboorteakte, waarover de rechtbank sector familie- en jeugdrecht bevoegd is te beslissen. 8. Het hof is van oordeel dat de rechtbank op goede gronden heeft beslist tot afwijzing van het verzoek om de geboorteakte van [de minderjarige] in te schrijven in de daartoe bestemde registers. Ook in hoger beroep is het hof niet gebleken van feiten of omstandigheden die tot een ander oordeel leiden. Het hof is op basis van de stukken en het verhandelde ter terechtzitting van oordeel dat het onaannemelijk is dat de geboorteakte van [datum] 2004 ter vervanging dient van een eerder opgemaakte geboorteakte uit 1994. De man heeft deze stelling op geen enkele wijze onderbouwd dan wel aannemelijk gemaakt. Voorts had het op de weg van de man gelegen om feiten en omstandigheden te stellen waaruit blijkt dat tussen [de minderjarige] en hem een familierechtelijke betrekking heeft bestaan vóór [datum] 2004. De man heeft echter niet aannemelijk gemaakt dat hij betrokken is geweest bij de zwangerschap van de moeder dan wel betrokken is geweest bij de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] na de geboorte. Daarbij komt de verklaring van [de minderjarige] ter terechtzitting dat zij de man voor het eerst heeft ontmoet in 2005. Voorts blijkt uit de stukken dat de moeder heeft verklaard dat zij de man heeft ontmoet in de periode november 2003 - februari 2004 en dat zij sindsdien een relatie met elkaar hebben. Ten aanzien van de bevoegdheid van de rechtbank ’s-Gravenhage oordeelt het hof dat aan de rechtbank de bevoegdheid toekomt te beslissen op het verzoek de geboorteakte al dan niet in te laten schrijven in de burgerlijke registers. Het hof is van oordeel dat de rechtbank in haar bestreden beschikking niet heeft beslist over de vraag of [de minderjarige] de Nederlandse nationaliteit bezit of niet. De rechtbank heeft haar oordeel dat niet is gebleken dat [de minderjarige] de Nederlandse nationaliteit bezit, slechts gebruikt ter ondersteuning van haar uiteindelijke beslissing om het verzoek af te wijzen. Het hof zal, gelet op al het voorgaande, het verzoek afwijzen en de bestreden beschikking bekrachtigen. 9. Mitsdien dient als volgt te worden beslist. BESLISSING OP HET HOGER BEROEP Het hof: bekrachtigt de bestreden beschikking. Deze beschikking is gegeven door mrs. Van Leuven, Husson en Van der Kuijl, bijgestaan door mr. Prins als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 juli 2008.