Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD8074

Datum uitspraak2005-08-09
Datum gepubliceerd2008-12-23
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
ZaaknummersC0400063/MA
Statusgepubliceerd


Indicatie

Het hof overweegt als volgt. [appellant] heeft als productie 1 bij de memorie van grieven een foto overgelegd van de linkerzijde van zijn gezicht, welke - zo begrijpt het hof - een getrouw beeld geeft van zijn littekens en van de mate waarin de door hem opgelopen verwondingen zijn hersteld dan wel nog zichtbaar zijn. Het hof constateert op die foto's een litteken van circa twee centimeter boven het midden van de linkerwenkbrauw alsmede drie kleinere en minder prominent aanwezige littekens, respectievelijk een boven de neus, een onder het jukbeen linksonder het linkeroog en een onder het jukbeen op de linkerwang. Uit het door [appellant] overgelegde behandelformulier kan worden afgeleid dat de medische bemoeienis beperkt is gebleven tot een verblijf van anderhalf uur op de spoedeisende hulp en het verwijderen van de hechtingen door de huisarts (zie formulier: 5 7 dgn HV door HA - Hechtingen Verwijderen door HuisArts). Dat [appellant] door zijn geestelijke toestand ten gevolge van de mishandeling nog steeds niet aan het werk is kunnen komen en zich niet meer onder de mensen durft te begeven is door [geïntimeerde] betwist. [appellant] heeft deze stellingen in het geheel niet onderbouwd en heeft op dit punt geen bewijsaanbod gedaan. Het hof zal hiermee daarom geen rekening houden. Het hof merkt op dat de uitspraken betreffende smartengeld waarnaar [appellant] heeft verwezen ernstiger gevallen betreffen, waarin sprake is van meer verwondingen en/of uitvoeriger medische ingrepen. Gelet op het voorgaande, de aard van de verwondingen, de mate waarin deze thans nog zichtbaar zijn en de vergoedingen in vergelijkbare gevallen, acht het hof een immateriële schadevergoeding van € 2.000,= redelijk en billijk. Evenals de rechtbank komt het hof derhalve tot de conclusie dat de civiele vordering tot een bedrag van € 2.233,= kan worden toegewezen. Daarmee falen de grieven II en III.


Uitspraak

typ. JD rolnr. C0400063/MA ARREST VAN HET GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH, vierde kamer, van 9 augustus 2005, gewezen in de zaak van: [APPELLANT], wonende te [plaats] appellant bij exploot van dagvaarding van 17 december 2003, procureur: mr. J.E. Lenglet, tegen: [geïntimeerde], wonende te [plaats], geïntimeerde bij gemeld exploot, procureur: mr. J.M. Jonkergouw, op het hoger beroep van het door de rechtbank te Maastricht gewezen vonnis van de meervoudige strafkamer van 18 september 2003 voor zover daarin is beslist omtrent de door appellant, [appellant], als benadeelde partij tegen geïntimeerde, [geïntimeerde], ingestelde vordering. 1. Het geding in eerste aanleg (parketnummer 03/075029-03) Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar het overgelegde proces-verbaal van de zitting en de uitspraak van de meervoudige strafkamer. 2. Het geding in hoger beroep 2.1. Bij memorie van grieven heeft [appellant] drie grieven aangevoerd, producties overgelegd, zijn eis vermeerderd en geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep voor zover dat zijn civiele vordering betreft en, kort gezegd, tot veroordeling van [geïntimeerde] om aan hem, [appellant], een bedrag van € 3.885,25 te betalen, met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten van beide instanties, en onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, waarbij [geïntimeerde] aan de Staat ten behoeve van [appellant] als het slachtoffer dient te betalen het bedrag van € 3.885,25, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis, waarbij toepassing van vervangende hechtenis de opgelegde verplichting tot betaling niet opheft. 2.2. Bij memorie van antwoord heeft [geïntimeerde] de grieven bestreden en geconcludeerd tot bekrachtiging van het vonnis waarvan beroep, met veroordeling van [appellant] in de kosten van het hoger beroep. 2.3. [appellant] heeft daarna een akte genomen; [geïntimeerde] een antwoordakte. 2.4. Partijen hebben daarna de gedingstukken overgelegd en uitspraak gevraagd. 3. De gronden van het hoger beroep Grief I strekt ertoe dat de rechtbank de achternaam van [appellant] verkeerd heeft weergegeven (namelijk als [appellant]). Met de grieven II en III wordt betoogd dat de rechtbank haar uitspraak onvoldoende heeft gemotiveerd. 4. De beoordeling 4.1. Het gaat in dit hoger beroep om het volgende. 4.1.1. [geïntimeerde] heeft [appellant] tijdens een vechtpartij in een café in [plaats] op [datum] met een drinkglas in het gezicht verwond. [appellant] heeft daarbij letsel opgelopen. 4.1.2. [geïntimeerde] is vervolgens gedagvaard voor de meervoudige strafkamer van de rechtbank te Maastricht. [appellant] heeft zich in die strafzaak gevoegd als benadeelde partij en een schadevergoeding gevorderd van € 3.733,=, welk bedrag is opgebouwd uit een vergoeding voor littekens in het gezicht (€ 3.500,=), vergoeding van een pantalon(€ 169,=) en kosten voor rechtsbijstand (eigen bijdrage van € 64,=). 4.1.3. Blijkens de door [appellant] overgelegde uitspraak van 18 september 2003 van de rechtbank te Maastricht is [geïntimeerde] schuldig bevonden aan het op [datum] opzettelijk toebrengen aan [appellant] van zwaar lichamelijk letsel en veroordeeld tot een werkstraf van 240 uren en tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden met een proeftijd van twee jaren. Tevens is de vordering van [appellant] toegewezen tot een bedrag van € 2.233,=, in dier voege dat [geïntimeerde] is veroordeeld aan [appellant] te betalen een bedrag van € 2.169,= alsmede een bedrag van € 64,= voor de door [appellant] gemaakte kosten in de voegingsprocedure. Voor het overige is de vordering van [appellant] afgewezen. Tenslotte is de schadevergoedingsmaatregel opgelegd voor een bedrag van € 2.169,=. 4.1.4. [appellant] kan zich niet verenigen met de beslissing ten aanzien van zijn vordering en is daarvan in hoger beroep gekomen. 4.2. Het hof overweegt als volgt. Ingevolge het bepaalde in artikel 421 lid 4 Sv. kan [appellant] worden ontvangen in het door hem ingestelde hoger beroep, dat wordt beheerst door de bepalingen van het wetboek van burgerlijke rechtsvordering. 4.3. [appellant] heeft in hoger beroep zijn vordering vermeerderd met bedragen van € 64,= in verband met de door hem betaalde eigen bijdrage voor de aan hem voor het hoger beroep verleende civiele toevoeging, € 61,25 wegens griffierecht en € 27,= voor het laten maken van enkele foto's van de littekens in zijn gezicht. Nu [geïntimeerde] tegen deze vermeerdering van eis geen bezwaar heeft gemaakt, zal het hof overeenkomstig het bepaalde in artikel 353 lid 1 jo. 130 lid 1 Rv. recht doen op de vermeerderde eis. Het hof merkt daarbij echter reeds nu op, dat partijen ten onrechte vastrecht in rekening is gebracht door de griffier. De slotzin van artikel 421 lid 4 Sv. bepaalt immers dat voor gedingen als de onderhavige geen vastrecht wordt geheven. De griffier heeft het vastrecht inmiddels aan de procureurs van partijen gestorneerd. 4.4. Ten aanzien van grief I overweegt het hof dat in het door [appellant] overgelegde uittreksel van het vonnis sprake is van een kennelijke typefout, welke geen consequenties voor partijen heeft. De grief kan niet leiden tot vernietiging van het vonnis. Overigens merkt het hof op dat zich in het door [geïntimeerde] overgelegde procesdossier een uittreksel van het vonnis bevindt waarin de naam van [appellant] correct is gespeld. 4.5. De grieven II en III strekken ertoe dat de gehele vordering van [appellant] toegewezen had behoren te worden. Het hof zal thans de vordering van [appellant] opnieuw beoordelen. 4.5.1. Door de rechtbank is toegewezen een bedrag van € 2.169,= en [geïntimeerde] is daarnaast veroordeeld in de proceskosten van [appellant] ten bedrage van € 64,=. Het hof gaat ervan uit dat het eerstgenoemde bedrag bestaat uit € 169,= voor de pantalon en € 2.000,= voor immateriële schade. Voor zover de vordering ter zake van immateriële schade dat bedrag te boven gaat is zij afgewezen. 4.5.2. Ter onderbouwing van de gevorderde immateriële schadevergoeding van € 3.500,= is door [appellant] verwezen naar een door hem overgelegd uittreksel van de zogenaamde "Smartengeldgids". Verder heeft hij gesteld dat hij angst heeft om in een groep mensen te verkeren, dat hij na het voorval ziek is geworden en zes maanden een ZW-uitkering heeft ontvangen, dat zijn huwelijkskansen verminderd zijn, dat hij zich gehavend voelt en minderwaardigheidsgevoelens over zijn uiterlijk heeft en tenslotte dat hij moeilijkheden ondervindt bij sollicitaties, omdat potentiële werkgevers denken met een vechtersbaas van doen te hebben. [geïntimeerde] heeft gemotiveerd betwist dat [appellant] zich na het ongeval niet meer onder de mensen durfde te begeven. Voorts heeft [geïntimeerde] betwist dat [appellant] door zijn geestelijke toestand niet aan werk is kunnen komen daar hij kennelijk door het UWV weer "gezond is geschreven". 4.5.3. Het hof overweegt als volgt. [appellant] heeft als productie 1 bij de memorie van grieven een foto overgelegd van de linkerzijde van zijn gezicht, welke - zo begrijpt het hof - een getrouw beeld geeft van zijn littekens en van de mate waarin de door hem opgelopen verwondingen zijn hersteld dan wel nog zichtbaar zijn. Het hof constateert op die foto's een litteken van circa twee centimeter boven het midden van de linkerwenkbrauw alsmede drie kleinere en minder prominent aanwezige littekens, respectievelijk een boven de neus, een onder het jukbeen linksonder het linkeroog en een onder het jukbeen op de linkerwang. Uit het door [appellant] overgelegde behandelformulier kan worden afgeleid dat de medische bemoeienis beperkt is gebleven tot een verblijf van anderhalf uur op de spoedeisende hulp en het verwijderen van de hechtingen door de huisarts (zie formulier: 5 7 dgn HV door HA - Hechtingen Verwijderen door HuisArts). Dat [appellant] door zijn geestelijke toestand ten gevolge van de mishandeling nog steeds niet aan het werk is kunnen komen en zich niet meer onder de mensen durft te begeven is door [geïntimeerde] betwist. [appellant] heeft deze stellingen in het geheel niet onderbouwd en heeft op dit punt geen bewijsaanbod gedaan. Het hof zal hiermee daarom geen rekening houden. 4.5.4. Het hof merkt op dat de uitspraken betreffende smartengeld waarnaar [appellant] heeft verwezen ernstiger gevallen betreffen, waarin sprake is van meer verwondingen en/of uitvoeriger medische ingrepen. Gelet op het voorgaande, de aard van de verwondingen, de mate waarin deze thans nog zichtbaar zijn en de vergoedingen in vergelijkbare gevallen, acht het hof een immateriële schadevergoeding van € 2.000,= redelijk en billijk. Evenals de rechtbank komt het hof derhalve tot de conclusie dat de civiele vordering tot een bedrag van € 2.233,= kan worden toegewezen. Daarmee falen de grieven II en III. 4.6. Nu het hof tot dezelfde uitkomst komt als de rechtbank, bestaat er geen aanleiding de door [appellant] in het kader van het appel door hem gemaakte kosten (bestaande uit de kosten voor de foto's en de kosten van zijn eigen bijdrage) voor rekening van [geïntimeerde] te laten komen. 4.7. Nu [appellant] in het ongelijk wordt gesteld, behoort hij overeenkomstig het bepaalde in artikel 237 Rv. te worden veroordeeld in de op het hoger beroep gevallen proceskosten. 5. De uitspraak Het hof: bekrachtigt het vonnis waarvan beroep; veroordeelt [appellant] in de proceskosten van het hoger beroep, welke kosten aan de zijde van [geïntimeerde] tot de dag van deze uitspraak worden begroot op nihil aan verschotten en € 632,= aan salaris procureur. Dit arrest is gewezen door mrs. Bod, Huijbers-Koopman, De Klerk-Leenen en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof op 9 augustus 2005.