Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD8094

Datum uitspraak2008-07-17
Datum gepubliceerd2008-07-22
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Dordrecht
Zaaknummers11/510154-06
Statusgepubliceerd


Indicatie

Regelmatige uitvoer hasjies/hennep door criminele organisatie naar Engeland. Veroordeelde was een kernlid en een van de regelaars. Rechtbank schat wederrechtelijk verkregen voordeel op euro 768.000,-.


Uitspraak

RECHTBANK DORDRECHT MEERVOUDIGE STRAFKAMER Parketnummer : 11/510154-06 Zittingsdatum : 22 mei 2008 Datum uitspraak : 17 juli 2008 ONTNEMINGSVONNIS 1. Onderzoek van de zaak In de zaak tegen [verdachte], geboren 1953, verblijvende in de Penitentiaire Inrichting Zuid Oost, Overloon Maashegge BB, Stevensbeekseweg 14a te Overloon, hierna te noemen: veroordeelde of betrokkene. heeft de meervoudige strafkamer van de rechtbank Dordrecht de navolgende beslissing genomen. De rechtbank heeft de processtukken gezien en de zaak onderzocht ter terechtzitting van 22 mei 2008. De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van het standpunt van de verdediging, naar voren gebracht door de veroordeelde en zijn raadsvrouw. 2. Het strafvonnis Bij onherroepelijk geworden vonnis van de meervoudige strafkamer van deze rechtbank d.d. 13 april 2007 is betrokkene onder meer veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren met aftrek van voorarrest, ter zake van: (parketnummer 11/510154-06) 1. MEDEPLEGEN VAN OPZETTELIJK HANDELEN IN STRIJD MET EEN IN ARTIKEL 2 ONDER A, VAN DE OPIUMWET GEGEVEN VERBOD. 2. MEDEPLEGEN VAN OPZETTELIJK HANDELEN IN STRIJD MET EEN IN ARTIKEL 3 ONDER A, VAN DE OPIUMWET GEGEVEN VERBOD. (parketnummer 11/701586-06) HET DEELNEMEN AAN EEN ORGANISATIE DIE TOT OOGMERK HEEFT HET PLEGEN VAN MISDRIJVEN, TERWIJL HIJ LEIDER VAN DIE ORGANISATIE IS. De feiten zijn gepleegd in de periode van 1 mei 2006 tot en met 19 mei 2006 (parketnummer 11/510154-06), feit 1.), in de periode van 8 mei 2006 tot en met 11 mei 2006 (parketnummer 11/510154-06, feit 2.) en in de periode van 1 januari 2004 tot en met 25 mei 2006 (parketnummer 11/701586-06). 3. De vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel Ter terechtzitting van 22 mei 2008 heeft de officier van justitie gevorderd betrokkene te veroordelen tot het betalen van een bedrag van EUR 892.000,00 aan de staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Die vordering is gebaseerd op het rapport strafrechtelijk financieel onderzoek, waarin een berekening wordt gegeven die uit twee delen bestaat. Het eerste deel betreft transporten van kistjes softdrugs naar Engeland, die voor de groep[verdachte]+ [medeverdachten 2, 1],zouden zijn uitgevoerd door [bedrijfsnaam 1]Uit de boekhouding van [bedrijfsnaam 1]zou gebleken zijn van 170 transporten van in totaal 211 kistjes. Het tweede deel betreft 12 transpor-ten van kistjes softdrugs die zouden zijn uitgevoerd door [medeverdachte 3]. Per transport zou [verdachte] een voordeel van EUR 4.000,- toegeschreven moeten worden. 4. De verdediging De verdediging heeft onder meer aangevoerd dat [bedrijfsnaam 1] door het Gerechtshof van betrokkenheid bij het transport van de 211 kistjes zou zijn vrijgesproken. Die vrijspraak staat eraan in de weg aan [verdachte] voordeel toe te rekenen op basis vaneen aantal van 211 leveringen van softdrugs. De verdediging heeft ook betoogd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, nu het procesdossier in de zaak Gigant II (waaronder onder meer het transport van genoemde 211 kistjes zou vallen) niet is overgelegd, althans zou het onderzoek geschorst dienen te worden om dit dossier alsnog aan de processtukken te doen toevoegen De verdediging heeft aangevoerd dat een aantal van 211 vervoerde kistjes geen steun vindt in de gegevens van de emballagefabriek [firmanaam] waarbij die kistjes werden betrokken. Die gegevens gaan immers niet verder dan de levering aan [medeverdachte 1]van 79 kistjes, zulks met inbegrip van de door [medeverdachte 3] geregelde transporten. Aan de [bedrijfsnaam 1]transporten zijn dan ook hooguit 67 kistjes toe te rekenen. De officier van justitie persisteert op dit punt bij de boekhouding van [bedrijfsnaam 1] als uitgangspunt. Uit die boekhouding komt naar voren dat tenminste 211 kistjes moeten zijn vervoerd. De rechtbank volgt het standpunt van het openbaar ministerie. Uit de bewijsmiddelen valt immers niet af te leiden dat over de hele transportperiode uitsluitend gebruik is gemaakt van kistjes die door [firmanaam] zijn geleverd. In dat verband wijst de rechtbank onder meer op de verklaring van [medeverdachte 5] d.d. 23 juni 2006 dat hij vanaf een half jaar daarvoor wist van de drugstransporten, dat hij kistjes moest gaan halen bij [firmanaam], en dat volgens hem daarvoor de kisten door [verdachte] en de zijnen zelf werden gemaakt (bij [bedrijfsnaam 2]) aan de Ohmweg. 5. De bewijsmiddelen De overtuiging van de rechtbank, dat veroordeelde voordeel heeft verkregen door middel van of uit de baten van het vermelde strafbare feit is gegrond op de feiten en de omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen. De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van de beslissing met de bewijsmiddelen vereist in een aan deze beslissing gehechte bijlage worden opgenomen. 6. Beoordeling van de vordering en de verweren In antwoord op de door de verdediging gestelde vrijspraak heeft de officier van justitie in repliek aangevoerd – hetgeen door de verdediging in zoverre niet meer is betwist - dat van vrijspraak van [bedrijfsnaam 1] geen sprake is geweest, wel van partiele nietigheid van de dagvaarding, maar dat raakt de bruikbaarheid van de aan [bedrijfsnaam 1] gerelateerde bewijsmiddelen niet. De rechtbank volgt op dit punt het standpunt van het openbaar ministerie. In antwoord op het door de verdediging gestelde ontbreken van het dossier Gigant II heeft de officier van justitie aangevoerd dat de bewijsmiddelen, waarop de vordering is gebaseerd, ook voorzover zij betrekking hebben op Gigant II, zich reeds in het procesdossier bevinden en dus voor de verdediging toegankelijk zijn. Een goede procesorde brengt met zich mee dat de verdediging voor het overige moet aangeven welke ontbrekende stukken uit (het omvangrijke dossier) Gigant II als relevant aan het dossier moeten worden toegevoegd. Aan de verdediging is aangeboden, aldus de officier, het volledige dossier in Gigant II te doen inzien, teneinde die selectie te kunnen maken. Dat aanbod is ter zitting nogmaals gestand gedaan. De verdediging heeft niet kenbaar gemaakt op dat aanbod in te willen gaan. Onder die omstandigheden kan dan ook niet worden gezegd dat met het ontbreken van dat dossier de belangen van verdachte op grove wijze zijn veronachtzaamd en/of dat het onderzoek in deze zaak onvolledig is zonder integrale kennisname van dat dossier. De rechtbank volgt het standpunt van het openbaar ministerie. Bij de bepaling van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen. De rechtbank ontleent de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel aan de volgende bewijsmiddelen: 1. Proces-verbaal van bevindingen 2007037, opgemaakt 23 mei 2007 door E. van Haften in-zake de inbeslagname van en het onderzoek aan vrachtdossiers van [bedrijfsnaam 1]over de jaren 2004, 2005 en 2006. 170 vrachtdossiers noemen als opdrachtgever bedrijven die bij de afnemers onbekend bleken te zijn. Deze vrachtdossiers omvatten het transport van in totaal 211 kistjes. 2. Proces-verbaal van verhoor van [bedrijfsnaam 1] op 11 januari 2007 (11:30 uur). Deze verklaart nadat hem een overzicht van 177 verdachte transporten is getoond dat de groep [medeverdachten 1 en 2] +[verdachte]) van deze transporten opdrachtgever is geweest. De CMR’s die bij de kisten gingen waren doorgaans afkomstig van eveneens de groep [medeverdachten 1 en 2] + verdachte]. Ten aanzien van de verdachte transporten in december 2005 en januari 2006 verklaart [bedrijfsnaam 1] dat die waarschijnlijk niet hebben plaatsgevonden, maar dat de bijbehorende vrachtdossiers bestemd zijn geweest als dek-mantel voor door hem in de zaak gebracht eigen geld. De rechtbank betrekt die transpor-ten, in het overzicht genoemd onder de nummers 153 tot en met 168 (31 kisten/kratten/boxen) dan ook niet in de berekening. 3. Een proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte 1] op 20 juni 2006. Deze verklaart dat hij over een periode van anderhalf tot twee jaar voorafgaand voor hemzelf [medeverdachte 2] en [verdachte] maandelijks een paar keer een kistje bestelde, waarin softdrugs vervoerd moesten worden, en dat per transport per persoon na aftrek van kosten zo’n EUR 4.000,- overbleef. 4. Een proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte 5]op 14 juni 2006. Deze verklaart dat hij in opdracht van medeverdachte 1], [medeverdachte 2]of [verdachte] tussen de 10 en 15 keer een kistje heeft opgehaald bij [firmanaam] (afmetingen doorgaans 1x1x1 meter) en afleverde aan de Ohmweg, waar dat kistje doorgaans door [verdachte] werd gevuld en waarna [medeverdachte 5] dit afleverde bij [medeverdachte 3]. Doorgaans, aldus [medeverdachte 5], heetten die kisten gasoliefilters of vergelijkbaar te bevatten, maar het daarbij behorende gewicht – zo’n 500 a 600 kilo – hadden deze kisten volgens hem bij lange na niet. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het door veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel schatten op EUR 768.000,- (180xEUR 4.000,- en 12x EUR 4.000,-). Aangezien redenen die dienen te leiden tot toepassing van de matigingsbevoegdheid van art. 36e, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht niet aannemelijk zijn geworden, zal aan de veroordeelde een betalingsverplichting worden opgelegd ter hoogte van EUR 768.000,-. 7. De toegepaste wetsartikelen De opgelegde maatregel berust op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht. 8. Beslissing De rechtbank: stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op EUR 768.000,-. legt aan veroordeelde de verplichting op tot betaling van EUR 768.000,- aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. Dit vonnis is gewezen door: mr. A.P. Hameete, voorzitter, mr. B.M.R.M. Edelhauser-van Vlijmen en mr. E. van Schouten, rechters, in tegenwoordigheid van A. Gaal, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 17 juli 2008. De griffier is wegens afwezigheid buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.