Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD8115

Datum uitspraak2008-02-27
Datum gepubliceerd2008-08-06
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 07/3707 WRO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Eisers hebben een aanvraag ingediend om toekenning van planschadevergoeding als bedoeld in art 49 van de WRO. Eisers hebben gesteld dat als gevolg van het bestemmingsplan en de verleende vrijstelling bedrijfsbebouwing mogelijk is geworden. Daardoor is sprake van een planologisch nadeliger positie, waardoor eisers schade lijden die redelijkerwijs niet of niet geheel te hunnen laste behoort te blijven. De woningen van eisers zijn in waarde gedaald. Eisers hebben gesteld dat als gevolg van het bestemmingsplan en de verleende vrijstelling bedrijfsbebouwing mogelijk is geworden.Eisers zijn voorafgaand aan het bestreden besluit niet op de hoogte zijn gesteld van het advies van het Adviesbureau. De rechtbank onderschrijft de mening van eisers dat het advies van het Adviesbureau van aanmerkelijk belang is geweest voor het bestreden besluit. Deze rapportage is immers voor verweerder aanleiding geweest om het advies van de commissie voor de bezwaarschriften niet te volgen en in afwijking daarvan het bezwaar ongegrond te verklaren. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat artikel 7:9 van de Awb is geschonden. Het beroep moet daarom reeds wegens schending van artikel 7:9 van de Awb gegrond worden verklaard. Het bestreden besluit zal worden vernietigd. Verweerder zal worden opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.


Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage sector bestuursrecht eerste afdeling, meervoudige kamer Reg. nr. AWB 07/3707 WRO UITSPRAAK als bedoeld in artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) Uitspraak in het geding tussen 1. [A], 2. [B], beiden wonende te [plaats A.], eisers, en het college van burgemeester en wethouders van Westland, verweerder. Ontstaan en loop van het geding Bij brief van 5 oktober 2004 hebben eisers bij de raad van de gemeente Westland (hierna: de raad) een aanvraag ingediend om toekenning van planschadevergoeding als bedoeld in artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO). Bij besluit van 20 december 2005 heeft de raad het verzoek afgewezen. Verweerder heeft op 31 januari 2006 deze afwijzing schriftelijk aan eisers bekendgemaakt. Bij besluit van 13 april 2007 heeft verweerder, in afwijking van het advies van de commissie voor de bezwaarschriften, het bezwaar van eisers ongegrond verklaard. Tegen dit besluit hebben eisers bij faxbrief van 24 mei 2007, ingekomen bij de rechtbank op dezelfde datum, beroep ingesteld. De gronden zijn nadien aangevuld. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend. De zaak is op 28 januari 2008 ter zitting behandeld. Eiser [A] is verschenen, bijgestaan door mr. M.R. Plug, advocaat te Delft. Verweerder is niet verschenen. Motivering Eiser sub 1 is sedert 26 maart 1993 eigenaar van de woning gelegen aan de [a-straat 1c] te [plaats A]. Eiser sub 2 is sedert 19 maart 1999 eigenaar van de woning gelegen aan de [a-straat 1a] te [plaats A]. Eisers hebben aan hun inleidende verzoek om planschadevergoeding van 5 oktober 2004 ten grondslag gelegd: - de vaststelling van het bestemmingsplan '[plan plaats A, 2e herziening]', onherroepelijk geworden op 23 april 2003; - het onherroepelijke besluit van het college van burgemeester en wethouders van Naaldwijk (thans: Westland) van 4 februari 2003 tot vrijstelling op grond van artikel 19, eerste lid, van de WRO voor de uitbreiding van het [bedrijventerrein] in Naaldwijk. Eisers hebben gesteld dat als gevolg van het bestemmingsplan '[plan plaats A, 2e herziening]' en de verleende vrijstelling bedrijfsbebouwing mogelijk is geworden. Daardoor is sprake van een planologisch nadeliger positie, waardoor eisers schade lijden die redelijkerwijs niet of niet geheel te hunnen laste behoort te blijven. De woningen van eisers zijn in waarde gedaald. In september 2005 heeft de Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken (hierna: SAOZ) aan de raad advies uitgebracht. SAOZ heeft geadviseerd om geen planschadevergoeding toe te kennen, aangezien geen sprake is van een planologische verslechtering. Op 23 september 2005 zijn de door SAOZ uitgebrachte adviezen aan eisers voorgelegd. Bij brief van 19 oktober 2005 hebben eisers op de adviezen gereageerd. In deze reactie heeft eiser sub 1 gesteld dat het planologische regime zoals dat voor 1997 gold, bij de beoordeling moet worden betrokken, nu hij immers vanaf 26 maart 1993 eigenaar is van zijn woning. In de bezwaarfase heeft verweerder, nadat de commissie voor de bezwaarschriften had geadviseerd de bezwaren gegrond te verklaren, een second opinion aangevraagd bij [adviesbureau]. Deze second opinion heeft ertoe geleid dat verweerder op 13 april 2007, in afwijking van het advies van de commissie, heeft besloten om de bezwaren ongegrond te verklaren. Eisers hebben aangevoerd dat zij nog voor het nemen van het primaire besluit hebben verzocht om ook het planologisch regime van voor 1997 in aanmerking te nemen bij de planschadebeoordeling. Daarbij hebben eisers zich erop beroepen dat in het primaire besluit van 31 januari 2006 staat dat een vergelijking moet worden gemaakt tussen de regimes van de bestemmingsplannen '[Plan A]', '[Plan B]', '[Plan plaats A.]' en dat van de planologische situatie die is ontstaan door de vrijstelling op grond van artikel 19 van de WRO. Deze vergelijking heeft SAOZ echter niet gemaakt. Eisers hebben voorts aangevoerd dat zij in de bezwaarfase niet op het rapport van [Adviesbureau] hebben kunnen reageren. Verweerder heeft zich in zijn verweerschrift op het standpunt gesteld dat uit nader overleg met SAOZ is gebleken dat reeds bij de aanvraag om planschadevergoeding uitdrukkelijk gevraagd moet worden om voorafgaande planologische regimes te beoordelen. Dat blijkt eveneens uit de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 26 mei 2004 (LJN AO9971). In dit geval is pas gevraagd om de voorafgaande regimes te beoordelen nadat de SAOZ-adviezen aan eisers toegezonden waren. Dat is te laat om de aanvraag nog te kunnen aanvullen. Aan het gedeelte van het bestemmingsplan '[plan]' dat betrekking heeft op het [bedrijventerrein] is door Gedeputeerde Staten (hierna GS) goedkeuring onthouden, zodat SAOZ wel een juiste planvergelijking heeft gemaakt. Ingevolge artikel II, eerste lid, van de Wet van 8 juni 2005 tot wijziging van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (verjaring van en heffing bij planschadevergoedingsaanspraken, alsmede planschadevergoedingsovereenkomsten, Stb. 2005, 305) blijft artikel 49 van de WRO, zoals dat luidde voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet, zijnde 1 september 2005, van toepassing op aanvragen om vergoeding van schade die vóór dat tijdstip zijn ingediend. Aangezien de aanvraag van eisers bij de raad is ingekomen op 6 oktober 2004, is in dit geval het recht van toepassing zoals dat gold vóór 1 september 2005. Ingevolge artikel 49 van de WRO kent de gemeenteraad, voor zover blijkt dat een belanghebbende ten gevolge van, onder meer, de bepalingen van een bestemmingsplan of een besluit omtrent vrijstelling als bedoeld in artikel 19 van de WRO, schade lijdt of zal lijden, welke redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en waarvan de vergoeding niet of niet voldoende door aankoop, onteigening of anderszins is verzekerd, hem op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe. In het voorliggende geval heeft de raad zijn bevoegdheid tot het toekennen van planschadevergoeding met het delegatiebesluit van 27 september 2005, in werking getreden op 12 januari 2006, rechtsgeldig aan verweerder gedelegeerd. Verweerder was derhalve bevoegd tot het nemen van het thans bestreden besluit. Ingevolge artikel 7:9 van de Awb wordt, wanneer na het horen aan het bestuursorgaan feiten of omstandigheden bekend worden die voor de op het bezwaar te nemen beslissing van aanmerkelijk belang kunnen zijn, dit aan belanghebbenden meegedeeld en worden zij in de gelegenheid gesteld daarover te worden gehoord. Vast staat dat eisers voorafgaand aan het bestreden besluit niet op de hoogte zijn gesteld van het advies van [Adviesbureau]. De rechtbank onderschrijft de mening van eisers dat het advies van [Adviesbureau] van aanmerkelijk belang is geweest voor het bestreden besluit. Deze rapportage is immers - zo blijkt uit het bestreden besluit - voor verweerder aanleiding geweest om het advies van de commissie voor de bezwaarschriften niet te volgen en in afwijking daarvan het bezwaar ongegrond te verklaren. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat artikel 7:9 van de Awb is geschonden. Het beroep moet daarom reeds wegens schending van artikel 7:9 van de Awb gegrond worden verklaard. Het bestreden besluit zal worden vernietigd. Verweerder zal worden opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen. Ten behoeve van verweerders nadere besluitvorming overweegt de rechtbank als volgt. Eiser sub 1 heeft zijn verzoek om planschadevergoeding uitgebreid nog voor het nemen van het primaire besluit van 20 december 2005. Ten onrechte heeft verweerder daaromtrent gesteld dat de aanvraag niet meer kon worden aangevuld nadat SAOZ advies had uitgebracht en deze adviezen aan eisers toegezonden waren. Eisers hebben er ter zitting met juistheid op gewezen dat de Afdeling in haar uitspraak van 1 september 2004 (LJN AQ8752) uitdrukkelijk heeft geoordeeld dat het indienen van een verzoek om schadevergoeding als bedoeld in artikel 49 van de WRO niet aan een termijn is gebonden. Aldus kan niet worden gezegd dat eisers hun verzoek te laat hebben uitgebreid. Verweerder had het verzoek als een gewijzigd verzoek moeten beoordelen en de inhoud daarvan bij de besluitvorming dienen te betrekken. Wat betreft de te maken planvergelijking overweegt de rechtbank als volgt. Aan de hand van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting stelt de rechtbank vast dat de woningen van eisers zijn gelegen in het noordwesten van [Plan plaats A.] op de rand van het buitengebied. Eisers hebben gesteld dat het planologisch nadeel wordt veroorzaakt door de uitbreiding van [bedrijventerrein], welk bedrijventerrein is gelegen op een bestemmingsvlak van zowel het bestemmingsplan '[Plan B]' als het bestemmingsplan '[Plan plaats A.]'. Vanaf de datum van aankoop door eiser sub 1, te weten 26 maart 1993, vigeerden ter plaatse waar de woning van eiser sub 1 is gesitueerd en ten zuiden daarvan achtereenvolgens het bestemmingsplan '[Plan A]', het bestemmingsplan '[plan plaats A.]' en het besluit van 4 februari 2003, waarbij het college van burgemeester en wethouders van Naaldwijk (thans: Westland) vrijstelling heeft verleend op grond van artikel 19, eerste lid, van de WRO. Vanaf 26 maart 1993 vigeerden ten zuidwesten, westen en noorden van de woning van eiser sub 1 achtereenvolgens het bestemmingsplan '[Plan A]', het bestemmingsplan '[Plan B]' en het genoemde vrijstellingsbesluit van 4 februari 2003. Vanaf de datum van aankoop door eiser sub 2, te weten 19 maart 1999, vigeerden ter plaatse waar de woning van eiser sub 2 is gesitueerd en ten zuiden daarvan achtereenvolgens het bestemmingsplan '[Plan plaats A.]' en het besluit van 4 februari 2003 waarbij het college van burgemeester en wethouders van Naaldwijk (thans: Westland) vrijstelling heeft verleend op grond van artikel 19, eerste lid, van de WRO. Vanaf 19 maart 1999 vigeerden ten zuidwesten, westen en noorden van de woning van eiser sub 2 achtereenvolgens het bestemmingsplan '[Plan B]' en het en het genoemde vrijstellingsbesluit van 4 februari 2003. In het voetspoor van de uitspraak van de Afdeling van 1 september 2004 (LJN AQ8752) is de rechtbank van oordeel dat verweerder ten aanzien van beide te onderscheiden plangebieden (het gebied ter plaatse waar de woningen zijn gesitueerd en ten zuiden daarvan alsmede het gebied ten zuidwesten, westen en noorden van de woningen) tussen de achtereenvolgende planologische regimes een planvergelijking moet maken en dat vervolgens per vergelijking moet worden beoordeeld of daaruit schade voortvloeit. Verweerder wordt in de door eisers gemaakte proceskosten veroordeeld, waarbij met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht het gewicht van de zaak is bepaald op 1 (gemiddeld) en voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (het indienen van een beroepschrift en het verschijnen ter zitting) 2 punten worden toegekend. Beslissing De Rechtbank 's-Gravenhage, RECHT DOENDE: verklaart het beroep gegrond; vernietigt het besluit van 13 april 2007; draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen; bepaalt dat de gemeente Westland aan eisers het door hen betaalde griffierecht, te weten € 143,--, vergoedt; veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 644,-, welk bedrag de gemeente Westland aan eisers moet vergoeden. Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Aldus gegeven door mrs. D.R. van der Meer, E. Dijt en G. van Zeben-De Vries en in het openbaar uitgesproken op 27 februari 2008, in tegenwoordigheid van de griffier drs. A.C.P. Witsiers.